Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *1]
| |
Antwerpen
| |
[pagina *2]
| |
STEEND C T'FELT MINDERBROEDERSRUI, 19, ANTWERPEN
| |
[pagina 37]
| |
Nederlandsche en andere oudheden.
| |
[pagina 38]
| |
Midden in de huizinge treft men eene ruime plaats aan, langs de vier hoeken bezet met veel oudere gebouwen, maar omtrent 1610 met het voorhuis verbonden. Het gebouw met twee verdiepingen, langs den rechterkant, paalt aan den Ouden Voetboog, het merkwaardig gebouw der Groote Markt, en schijnt deel ervan te hebben gemaakt. In eene der zalen van den Ouden Voetboog (dus hoogst waarschijnlijk in de zaal van den rechtervleugel) hield de beroemde St.-Lucasgilde gedurende verscheidene jaren hare zitting, mits een pachtgeld van honderd en twintig guldenGa naar voetnoot(1). De overige gebouwen maakten deel van eene andere huizing der Groote Markt, die den naam droeg van Grooten Spiegel. Dáár stond dus de oorspronkelijke Groote Spiegel met den gevel langs de Groote Markt. Deze gaf zijnen naam aan de andere gebouwen die de tegenwoordige huizinge uitmaken. De oude Groote Spiegel hoorde in 1470 toe aan een edelman, van Keulen herkomstig, Steven Butkens genaamd, de voorvader van den befaamden schrijver der Trophées de Brabant. De eigenaar stierf den 3n October 1475, achterlatende drie kinderen, Hendrik, Josse en Peter. Zijne weduwe, Margaretha Bloch Schoenmakers, hertrouwde kort nadien met Jan Boeselmans, koopman, insgelijks van Keulschen oorsprong. Na den dood dezer vrouw trad Boeselmans in 't huwelijk met Clara Waelwyckx van Gorkum, welke, na het overlijden van haren echtgenoot, de gade werd van Pieter van de Voordt, lid van den raad van Brabant, zoon van den beruchten schepen en oud-schatbewaarder, die, tijdens de Quaede wereldt, door het in opstand verkeerend volk, | |
[pagina 39]
| |
den 6n Mei 1477, op de groote markt onthalsd werd. Bij akte verleend den 8n Juni 1506 staan Hendrik Butkens, schepen, Josse Butkens en Pieter Butkens, kanunnik van S.-Servaas te Maastricht, hun eigendomsrecht af, voor de helft aan hun stief-vader Pieter van de Voordt, en aan Clara Waelwyckx, hunne stiefmoeder, voor de andere helft. Eindelijk, den 23n der zelfde maand, verkoopen de echtelingen geheel het huis aan Pieter Gillis, heer van Santhoven, koopman ‘in merceryen’, echtgenoot van Maria Hemmonez en zoon van Jan Gillis en van Catharina van ErtbornGa naar voetnoot(1). De aanzienlijke familie Gillis kwam dus in het bezit van Den Grooten Spiegel, die weldra groote verfraaiingen zou ondergaan. Inderdaad, het is omtrent dit tijdstip dat men het bouwen moet stellen van den ranken toren, welken men hedendaags nog kan bewonderen. Maar tot welk gebruik kon zulke toren wel bestemd zijn? In dien tijd bleet het lot der schepen, tot op den dag der terugkomst, met de grootste onzekerheid omhuld. Ook hield de reder er aan, eene hoog verhevene plaats te hebben, in de nabijheid der Schelde, om ten spoedigste het schip te herkennen, dat soms heel zijne fortuin inhield. Hierdoor is het gebruik tot stand gekomen dergelijke torens te bouwen. Vele der groote handelshuizen, niet verre van den stroom gelegen, bezitten zulk eenen toren. Niet zoohaast had de koopman, van boven den toren, aan het paviljoen van | |
[pagina 40]
| |
den grooten mast, zijn lang verwacht vaartuig herkend, of hij snelde naar beneden; zijne huisgenooten omringden hem, om de aangename tijding uit zijnen mond te vernemen, en de gelukkige gebeurtenis werd dan in den huiselijken kring gevierdGa naar voetnoot(1). De rijke scheepsreder van Den Grooten Spiegel wilde eveneens een toren hebben, en, daar hij ook een kunstliefhebber was, wendde hij zich tot eenen der grootste bouwmeesters van zijnen tijd. Door zijn trant verraadt de toren van Den Grooten Spiegel de kundige hand van den befaamden Herman de Waghemakere, den ontwerper van de Beenhouwershalle, dat prachtig gebouw, hetwelk nog bestaat op eenige stappen afstands van den Grooten Spiegel. In het zelfde tijdvak, werd op het uiteinde der opene plaats, in eene sierlijke en kunstvolle nis het beeld geplaatst der patronesse van Antwerpen. Dit oud en merkweerdig standbeeld, genaamd de O.L.V. van den Grooten Spiegel, werd onlangs aan de O.L.V.-kerk geschonken. Een lanteern in gesmeed ijzer, van smaakvolle bewerking, hing voor het beeld. Hetgeen er van overgebleven is, laat ons toe te zeggen dat het huis een der prachtigste was der stad. Het staat afgebeeld op het oudste plan van Antwerpen, dat opgemaakt werd in 1565, door Egidius van Diest, en waarvan het eenigst bekende exemplaar voorhanden is in het museum Plantin-Moretus. Hierop kan men zeer gemakkelijk bemerken dat de toren vroeger eene zeer eigenaardige bekroning bezat, die nu verdwenen is. Laat ons nu terugkeeren tot de bewoners van Den Grooten Spiegel en de gasten die er gehuisd zijn geweest. Hieronder zijn er van groote beroemdheid. | |
[pagina 41]
| |
Pieter Gillis stierf den 12n Maart 1514, nalatende twee zonen: Jan, echtgenoot van Joanna Stegelmans, bloedverwante der Rubens, en wiens dochter, Catharina Gillis, later Pieter Peckius, den oude, huwde, en moeder werd des vermaarden kanseliers van Brabant, Pieter Peckius den jonge, en den griffier van Antwerpen, Pieter Gillis, beter bekend onder den latijnschen naam van Petrus AEgidius, waarmede hij een grieksch-latijnsch woordenboek onderteekende. Hij wordt aanzien als een der beste humanisten van zijnen tijd. Pieter, eigenaar van het grootste gedeelte der huizingen, welke den Grooten Spiegel uitmaken, was de vriend van Erasmus van Rotterdam, welke, volgens de getuigenis van een gemeenschappelijken vriend, Thomas Morus, onder dit dak geherbergd wasGa naar voetnoot(1). Thomas Morus achtte zich gevleid met de vriendschap van zulken liefdevollen gastheer, zulken geleerden manGa naar voetnoot(2). ‘Tijdens mijn verblijf te Antwerpen, schrijft hij, ontving ik dikwijls het bezoek van Petrus AEgidius̄, poorter dezer stad. Van hoogen stand, uitstekende beleefdheid, en niet minder geleerd dan edelmoedig, bezit AEgidius al de hoedanigheden welke den waren vriend uitmaken. Zijne redekaveling is geestig en pittig, en hem heb ik de verzachting van het leed te danken dat ik ondervond, door verwijderd te zijn van mijn vaderland, gade en kinderen’Ga naar voetnoot(3). Uit deze bewoordingen trekken wij de gevolgtrekking dat de groote kanselier van Engeland, de afgezant van Hendrik VIII, die den marteldood stierf voor de | |
[pagina 42]
| |
opperheerschappij van den H. Stoel, meermalen in den Grooten Spiegel gekomen is, om zich neêr te zetten aan den huiselijken haard van zijnen vriend. Nog een ander feit dient vermeld te worden. Alvorens zijn beroemd werk Utopia in het licht te geven, zond Thomas Morus het handschrift dat drukveerdig was, aan den gastheer van Den Grooten Spiegel. Daar werd het door AEgidius overzien alvorens deze het den boekdrukker Dirck Mertens van Aalst ter uitgave overhandigde. Het boek verscheen te Leuven, in de maand November 1516 en de drukproeven van de Utopia werden hoogst waarschijnlijk in Den Grooten Spiegel gelezen. Nog een ander beroemd man, Quinten Massys, verbleef in Den Grooten Spiegel. Hij schilderde daar op één panneel de portretten van Erasmus en zijnen vriend Petrus AEgidius. Deze stond afgemaald, houdende in de hand zijne omschrijving van den Brief aan de Romeinen en eenen brief welke hem gezonden was geworden door Thomas Morus. De schilderij werd naar Londen gestuurd en de groote kanselier bezong in latijnsche verzen de verdienste van den kunstenaarGa naar voetnoot(1). Pieter Gillis II had met zijne vrouw Cornelia Sandrien drie zonen verwekt, Pieter III, gestorven in 1544, Michiel, later geheimschrijver van keizer Karel V en Joachim, licentiaat in de rechten, advocaat bij den Raad van Brabant en later raadsheer van het geldwezen, onder Philips II, in het zelfde hertogdom. Na de familie Gillis vinden wij de Van den Broecks als eigenaars van Den Grooten Spiegel. Het was aan Alexander van den Broeck-Vekemans, schatbewaarder en later schepen der stad Antwerpen, dat het eigendom, in | |
[pagina 43]
| |
het begin der XVIIe eeuw, overging. Bekend voor zijne weelde, herbouwde hij omtrent 1610 de huizing langs den kant der Oude Beurs gelegen, en hij was het die het prachtig portaal liet maken, waarvan wij reeds gesproken hebben, en dat alsdan de voornaamste ingang werd tot Den Grooten Spiegel. Alsdan werd ook deze patriciërswoning nog vergroot door het inlijven van een ander huis, in dezelfde straat gelegen; maar hetgeen van den kant der oude Beurs werd gewonnen, verloor men langs den anderen kant, want het gebouw, dat uitzicht had op de groote markt, werd ervan afgezonderd en het eigendom en de zetel van de jonge voetbooggilde. De genoemde heer van den Broeck was wellicht de vriend van Rubens. De volgende daadzaak schijnt dit te bewijzen. Hij was namelijk een der negen aanzienlijke poorters, die, door hunne vrijwillige bijdragen, de kosten dekten der versiering van de stad, uitgevoerd door Rubens, bij gelegenheid der inkomste van Infant Ferdinandus, algemeenen landvoogd onzer gewestenGa naar voetnoot(1). In het midden der XVIIe eeuw, ruimde de familie van den Broeck de plaats voor de familie van den Berghe. In het jaar 1650 verkoopt Isabella, klein-dochter en erfgenaam van Alexander van den Broeck, alsdan weduwe van Huibrecht de Corswarem, ridder van Corswarem en van Longchamps, Den Grooten en Den Kleinen Spiegel aan Barthelmeus van den Berghe, IIIe van dezen naam, gezegd de Jonge, stoelklerk van Antwerpen. Een woord over de betrekking van stoelklerk. De stoelklerken waren twaalf in getal, en werkzaam als bedienden der stad, onder de leiding der vier secretaris- | |
[pagina 44]
| |
sen, die gelast waren met het opstellen der akten, welke vóór de schepenen verlezen moesten worden. Dikwijls waren zij ter zelfder tijd als notarissen aangesteld door den keizerlijken proto-notaris, aanvaard door den Raad van Brabant, en gemachtigd dit ambt waar te nemen buiten hunne bediening als stoelklerk. De familie van den Berghe, welke zich te Antwerpen was komen vestigen tijdens het bloeiend tijdstip zijner handelsgrootheid, telde reeds eene menigte notarissen. De meest bekende was Lodewijk, die zijn ambt waarnam van 1602 tot 1666, en waarvan Cornelius de Vos een schoon portret heeft nagelaten. De archieven der stad bewaren de minuten zijner akten, welke zes-endertig boekdeelen in folio uitmaken. Barthelmeus van den Berghe was niet minder bedrijvig dan zijn vader, want zijne akten, insgelijks ter Antwerpsche archieven aanwezig, zijn bevat in negentien boekdeelen. Dit zij alleenlijk gezegd om aan te stippen hoe druk De Groote Spiegel bezocht werd. Onder dezen rijken meester verviel het huis, doch niet zijne pracht. Er bestaat een inventarisGa naar voetnoot(1) der kunstwerken welke aldaar aanwezig waren en grootendeels van dit tijdvak dagteekenen: marmeren schouwen, tafereelen, b.v. de H. Maagd, geschilderd door Frans Floris, bloemschildering van Theodoor Bosschaert, kostbare tapijten, enz. Een der behangsels in goud-leêr werd aangekocht door den kunstschilder Nicaise De Keyser, die het gebruikte tot versiering zijner villa in de Warandestraat. Bij de veiling der nalatenschap van den kunstenaar, werd het toegewezen aan een handelaar in oudheden voor 2500 francs, zonder de verdere onkosten. | |
[pagina 45]
| |
In Den Grooten Spiegel waren ook merkwaardige stallingen, hetgeen ons noopt een woord te zeggen van de weelde onzer voorouders in zake van paarden en rijtuigen. Een tijdgenoot, die de rijtoertjes beschrijft der koningin Maria van Medicis, tijdens haar verblijf binnen onze muren, schetst in eenigszins opgeblazen stijl, de drukte welke alsdan op de wandelingen heerschte. ‘De vestingen van Antwerpen, zegt hij, zijn zoo beroemd om hare schoonheid, als die van Babylonië het waren om hare sterkte en uitgestrektheid. Verbeeldt u dat het groot aantal boomen, op rij geplant, en welke door hun weelderig gebladerte drie breede lanen overlommeren, een prachtig park vormt rondom de stad, Het is een waar genoegen de twee zijdelanen vol menschen te zien, en door de middenlanen ontelbare rijtuigen met heeren en damen te zien rennen, als waren die wegen tot wandelplaats geschapen. En alhoewel de beweging van het volk op sommige plaatsen zeer levendig is, is er in de drie lanen ruimte genoeg om aan eenieder uitspanning te laten vinden, en zich zonder stoornis, beschut te voelen tegen de hitte van de zonGa naar voetnoot(1).’ Barthelmeus van den Berghe en Dymphna van Gilse, zijne huisvrouw, mochten van hunne schoone woning niet lang genieten. De eigenaar overleed in 1669, en den 14n Maart 1670, ging het huis bij verkaveling over aan hun zoon Renier, voor de som | |
[pagina 46]
| |
van 18,000 gulden, welke men er in openbare veiling voor geboden hadGa naar voetnoot(1). Renier van den Berghe, griffier van de Peyse, notaris en bediende bij de stadskas, was in huwelijk getreden met Johanna-Maria van der Aa, dochter van Melchior en van Anna Macquereel, zijne eerste echtgenote. Reeds in 1673 verkocht Renier Den Grooten Spiegel aan zijn schoonvader, voor dezelfde som die hij betaald had. Na de familie van der Aa ging De Groote Spiegel over in andere min bekende familiën, en in onze dagen werd hij het eigendom van M. en Mevr. Joris-van Aerden, oom en moei van den geleerden archivaris, P. Génard. De woning is thans verhuurd aan een koopman, M. van Aken, en strekt hem tot bureel en magazijn. |
|