Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Dichtkunst, letteren.
| |
[pagina 20]
| |
wanneer men zijn werk in één adem met dat van Milton noemt. Bij Milton vergeleken schijnt de geleerde Vondel bijna onkundig, de diepzinnige bijna oppervlakkig, de rijke bijna arm.’ Iets verder zegt hij:... ‘Vondel's Alexandrijnen zijn de distinctie in persoon, zijne koren zijn lierzangen, gelijk in onze letterkunde er nog nooit weerklonken hadden en gelijk deze daarna er geen vernomen heeft. Doch, altijd betrekkelijk, deze uitnemende verdiensten worden vrij wel onzichtbaar, wanneer men Vondel met Milton gaat vergelijken.’ En dan weer: ‘Vondel is nooit een nederlandsche Milton geweest. Hij had zijn eigen dichtgenie, van het miltoniaansche kenmerkend onderscheiden. Paradise Lost is een hoofdstuk der europeesche litteratuur-geschiedenis kunnen worden; Lucifer niet.’ Wanneer men deze woorden van Huet gelezen heeft en dan een boekje ter hand neemt te Londen uitgegeven door George Edmundson, M.A. vroeger leeraar aan Brasenose college te Oxford, thans predikant te Northolt in Middlesex, dat getiteld is: ‘Milton and Vondel’, dan kan men niet nalaten zich te verwonderen over het verschil, dat bestaat tusschen hetgeen de Engelschman en de Hollander over dit onderwerp opmerken. Verwerpt Huet, zooals wij zagen, de mogelijkheid, dat Milton in zijn Paradise Lost Vondel heeft nagevolgd, meent hij zelfs dat men Vondel verkleint door een parallel tusschen Lucifer en Paradise Lost te trekken en hem op één lijn met Milton te stellen, de heer Edmundson, de Engelschman, biedt ons zijn werkje van 192 pagina's aan om te toonen, en de bewijsstukken, die hij aanvoert, zijn sterksprekend, hoe, volgens zijn opinie, Milton wel degelijk en niet in geringe mate dank verschuldigd is aan onzen Vondel. | |
[pagina 21]
| |
Als men het boek van Edmundson heeft doorgelezen, rijst, ik moet het erkennen, wel onwillekeurig de vraag: waartoe dat gezoek in de nalatenschap van een onmiskenbaar groot dichter als Milton? wat kan het eigenlijk schelen of hij Vondel navolgde of zelfs van hem leende, wanneer de wijze, waarop hij ons die gestolen (?) denkbeelden weergeeft maar schoon en boeiend is en het lezen er van ons maar sticht? Milton zelf doet in dezen de uitspraak: ‘Leenen mits men 't geleende betere, is geen plagiaat.’ (‘To borrow, and better in the borrowing, is no plagiarie.’) en dan, twee groote geesten als Vondel en Milton zullen al licht, hetzelfde of nagenoeg hetzelfde onderwerp behandelende, de tolken zijn van denkbeelden en gevoelens die elkaar zeer nabij komen. Spraken we hier niet van zulke heroën op letterkundig gebied, dan zouden we eenigszins hier het Fransche spreekwoord kunnen toepassen: ‘les beaux esprits se rencontrent’. Toch, dat alles daargelaten, leest men Edmundson's boekje niet zonder belangstelling te gevoelen voor wat hij met zooveel warmte ons. bewijzen wil en ons met zooveel nauwkeurigheid illustreert, en dit te meer omdat de Engelschman er zoo van ganscher harte den palm der overwinning in toekent aan onzen trots, onzen eenigen Vondel. Het is nu eenmaal zoo: onze ijdelheid wordt gaarne gestreeld en waar wij dan eerst bijv.: Vondel, in zijn Lucifer, ‘flauw, middelmatig, niet opgewassen voor zijn taak’ (wanneer men hem leest na Milton), hebben hooren noemen, en waar dit ons gezegd is door een landgenoot en die landgenoot Huet is, dan doet het ons vaderlandsch hart weer dubbel goed, wanneer een Engelschman, die de moeite genomen heeft Hollandsch te leeren (men weet wat dat zeggen wil voor een bewoner van het trotsche Albion) zoo onvoorwaar | |
[pagina 22]
| |
delijk Vondel in vele opzichten boven Milton stelt. Zonder in het minst op Milton's buitengewone dichterlijke verdiensten iets te willen afdingen, is Edmundson in zijn werkje getrouw gebleven aan 't motto ‘Suum cuique honorem’ (aan ieder de eer die hem toekomt). ‘Milton and Vondel, een merkwaardigheid in de letterkunde’, zooals de schrijver het doopt, moet, dunkt me, vooral in die gedeelten, die meer bijzonder op Vondel betrekking hebben, eenige belangstelling inboezemen aan onze landgenooten: wij, Nederlanders, zijn niet verwend: in 't buitenland wordt van onze letterkunde zoo heel veel notitie niet genomen en ik hoop dus hun geen ondienst te doen met hun enkele stukken uit ‘Milton and Vondel’ aan te bieden, om hun te doen hooren wat een geleerd Engelschman van onzen 17den eeuwschen poëet zegt. | |
II.Een enkel woord over Milton, daar Vondel hier geheel in betrekking tot dezen dichter beschouwd wordt, is misschien niet overbodig, ook al zijn de naam van den illustren Puritein en de titels zijner voornaamste werken als het ‘Verloren’ en het ‘Herwonnen Paradijs’ genoeg bekend. John Milton leefde van 1608-1674, dus tijdens de regeeringen van Karel I, Cromwell en Karel II. Onder het zwakke bestuur van Jacobus I en Karel I was er in Engeland een groot verval op staatkundig gebied te bespeuren. Hiermee ging verval of stilstand op letterkundig gebied samen, al verheugde zich de schilderkunst ook in de warme bescherming dier Vorsten. Met Shakespeare's dood of eigenlijk met zijn aftreden, was er een tijdperk gesloten in Engeland's | |
[pagina 23]
| |
litteratuur, dat niet licht te overtreffen zou zijn. In John Milton trad de man op, die een nieuw, glorierijk tijdvak van Engeland's letteren opende en uit zijn werken klinkt een profetische stem, die de voorbode is gebleken te zijn van de gebeurtenissen in Engeland van 1649-1688. De jonge Milton studeerde te Cambridge en las met steeds toenemende bewondering en ingenomenheid de werken der klassieken, vooral van Euripides; ook leerde hij hier meer en meer den bijbel verstaan en de verheven poëzie ervan waardeeren. Na afloop zijner studiën ging de jonge Milton naar Frankrijk en Italië; in eerst genoemd land maakte hij o.a. kennis met Hugo de Groot. Toen in zijn vaderland echter binnenlandsche twisten uitbraken en Karel I er tegenover het parlement stond, vond Milton het tijd terug te keeren. Hij was een volbloed Puritein, een vriend van Cromwell en gaf, nadat reeds zijn sonnetten, oden, gezangen en psalmen het licht hadden gezien, verscheidene zeer scherpzinnige strijdschriften uit, die allen getuigen van zijn vurige gehechtheid aan de republikeinsche beginselen. Na den dood van Karel I schreef Milton een zeer beroemd werk om de rechten te verdedigen van de volkssouvereineteit en waarin hij optrad als een kampioen voor de rechtmatigheid van de veroordeeling van Karel I. Later trad hij nogmaals in 't strijdperk met zijn ‘Defensio pro populo Anglicano’ waarin hij Salmasius, professor te Leiden, aanviel, die in een geschrift 't Engelsche volk hun koningsmoord had verweten en de onschendbaarheid der vorsten op den voorgrond had geplaatst. Onder Cromwell's bestuur bekleedde Milton een staatsambt, waarvan hij bij de Restauratie der Stuarts afstand | |
[pagina 24]
| |
moest doen; hij trok zich toen van het politieke leven voor goed terug en leefde tot aan zijn dood, in 1674 een leven gewijd aan letterkundigen arbeid. Zijn meesterstuk Paradise Lost, waarvan hij reeds na zijn terugkomst uit Italië in 1639 het plan gemaakt had, werd hier in de eenzaamheid voltooid en verscheen in 1667. In 1671 kwam Paradise regained uit, dat volgens de meeste, groote critici verre beneden Paradise Lost staat, al ademt het ook een diepere godsdienstige philosophie. Macanlay stelt het Herwonnen Paradijs integendeel zeer hoog en zegt: het Verloren Pardijs staat niet onbetwistbaarder boven het Herwonnen Paradijs dan dit laatste staat boven alle andere gedachten (engelsche), die sedert 't licht hebben gezien. Milton's zwanenzang is de Samson agonistes, waarin zijn persoonlijk karakter meer dan elders op den voorgrond treedt. Milton's huiselijk leven was verre van gelukkig: van zijne eerste vrouw heeft hij lang gescheiden geleefd; later, in 1653, weder gehuwd ontviel ook deze vrouw hem door den dood in 1657. Reeds vóór dien tijd had zijn gezicht door zijn ontzaglijke studiën zooveel geleden, dat hij geheel blind wierd. Zijne drie dochters schijnen, naar wat de historie er ons van meedeelt, niet zeer teerhartig geweest te zijn voor den droefgeestigen, blinden, miskenden vader. Wie zich de geschiedenis van Simson voor den geest roept, zal getroffen worden door de gelijkheid van toestanden, die er bestaat tusschen dezen Hebreeuwschen held en den Engelschen dichter en het kan niemand verwonderen, dat de oude Milton er een soort van bitter genot in heeft kunnen vinden zijn eigen rampzalige levenservaringen voor zijn geestesoog op te roepen, toen hij den laatsten dag van Simson's leven in de welsprekendste en dichterlijkste taal ging beschrij- | |
[pagina 25]
| |
ven: het is alsof de grijze dichter voor dat hij de aarde vaarwel zeide, uiting heeft willen geven aan de diepe smart, die hem zelf en anderen, miskenden, blinden reus, gedurende het grootste deel zijns levens vergezeld heeft, maar die evenmin als bij Simson de kracht gehad heeft het geloof te onderdrukken aan de duidelijke overwinning der waarheid. | |
III.De heer Edmundson begint met de geschiedenis te geven van de verschillende onderzoekingen die reeds hebben plaats gehad naar den oorsprong van Paradise Lost en naar datgene wat Milton in zijn meesterstuk vooral aan andere dichters ontleend zou hebben, om vervolgens over te gaan tot de oorzaak, die hem noopte nauwkeurig kennis te nemen van Vondel's gedichten: Lucifer, Joannes de Boetgezant, Bespiegelingen over God en godsdienst, Adam in Ballingschap en Samson en die te vergelijken met Verloren en Herwonnen Pararijs en Samson Agonistes. Aan elk der van Vondel genoemde stukken wijdt Edmundson een hoofdstuk en licht alles toe met aanhalingen van de beide dichters, waar de overeenkomst tusschen beiden in 't oog springt. Deze hoofdstukken dienen als bewijs voor de rechtmatigheid van de door den schrijver uitgesproken stelling, dat Milton in zeer veel opzichten de schuldenaar is van Vondel. M. Edmundson heeft de verzen van Vondel in rijmelooze engelsche verzen overgebracht, ten einde verstaanbaar te zijn voor zijne landgenooten. Met deze hoofdstukken hier terug te geven zou ik te lang worden en zij, die er belang in stellen, doen oneindig beter ‘Milton and Vondel’ zelf ter hand te nemen. | |
[pagina 26]
| |
Ik zal mij alleen veroorloven hieraan toe te voegen, de vertaling van 't grootste gedeelte der twee eerste hoofdstukken, waarin de schrijver ook o.a. uitvoerig de redenen aangeeft in hoe verre Milton volgens zijn oordeel en onderzoek bekend kan geweest zijn met onze moedertaal en haren genialen 17de-eeuwschen dichter. | |
IV.Paradise Lost, zoo zegt de heer Edmundson, wordt nu algemeen gerekend onder die enkele voortbrengselen van een zeldzaam dichterlijk vernuft, waaraan door hun buitengewone verdiensten onsterfelijke roem te beurt valt. Toch is de geschiedenis van dit gedicht geen onafgebroken triomf geweest. Toen het verschenen was, veroverde het de publieke opinie niet stormenderhand. Het verkreeg in 't begin slechts zeer langzaam eenige populariteit en toen het eindelijk den langen weg had afgelegd, die leidde tot het hooge punt van algemeen erkende superioriteit, dat het sinds dien tijd steeds ingenomen heeft, toen juist begon men ernstig de oorspronkelijkheid ervan in twijfel te trekken. In de 18de eeuw verhief zich als een ware storm de strijd over de bronnen, waaruit mogelijk de dichter niet alleen de gronddenkbeelden maar zelfs de bijzonderheden van de verwikkeling en de beelden zou hebben kunnen putten van dat ‘stoute gedicht’, dat volgens 's dichters eigen woorden ‘dingenzou behandelen nog nimmer in proza of rijm ondernomen’. Voltaire was de eerste, die de onderstelling uitte dat Milton's denkbeelden misschien niet geheel oorspronkelijk waren. In een stuk voor epische poëzie in 't Engelsch geschreven en uitgegeven in 1727, merkt Voltaire op ‘dat Milton gedurende zijn éénjarig ver- | |
[pagina 27]
| |
blijf in Italië te Florence de opvoering bijwoonde van een bijbelsch drama van een Italiaansch schrijver Andreini en getiteld Adamo, hetwelk den val van den mensch behandelde en dat de dichter, de dwaze opvoering voorbijziende, doordrong tot de verborgen majesteit van het onderwerp en zoo door dit belachelijk, onbeduidend kunstwerk de eerste aanleiding vond van het edelste werk ooit door den menschelijken geest ondernomen.’ Deze onderstelling, die als terloops gemaakt was, viel niet in onvruchtbare aarde; critici en commentatoren grepen er naar met de gretigheid aan hun ras eigen. De vraag, ‘heeft Milton plagiaat gepleegd?’ opende voor hun nasporingen een veld te verleidelijk om het ongebruikt voorbij te gaan. Boekenkasten en catalogi werden doorsnuffeld en het stof werd van menig vergeten boekdeel geslagen in de ijverige nasporingen, die in 't werk gesteld werden naar de prima stamina van Paradise Lost. Het is onnoodig een uitvoerig verslag te geven van deze merkwaardige episode uit de geschiedenis der letterkunde, te merkwaardiger omdat de gevolgen ervan verre van Milton's roem te doen tanen, integendeel gediend hebben om zijn roem als een der meest geleerde en belezen mannen van zijn tijd te vestigen.... Maar zeker zijn er twee gezichtspunten, waaruit men dit belangwekkend hoofdstuk van littéraire critiek kan beschouwen. Een critisch onderzoek naar de samenstelling van zijn groot epos behoeft volstrekt niet ingesteld te worden in een geest vijandig aan Milton. Er kan te werk worden gegaan op de manier van LauderGa naar voetnoot(1), | |
[pagina 28]
| |
die brutaal beweerde tegen Dr Newton ‘dat hij bewijzen kon dat Milton de stof van geheele zangen gestolen had en dat er bijna geen gedachte of gevoelen in zijn gedicht was, dat hij niet aan den een of ander ontleend had’. Maar iets geheel anders is het Paradise Lost te bestudeeren met liefderijke zorg en met het doel een voorzichtig en ernstig onderzoek in te stellen naar de opeengestapelde schatten, die 't gedicht bevat en die ontleend zijn aan de uitmuntendste letterkundigen van alle vroegere tijden, - een onderzoek, dat in het licht zou stellen de verbazende geleerdheid, waarvan de geest des dichters overvloeide en die hij in de volheid van zijn macht geheel en al hanteerde en modeleerde naar zijn wil. De heer MassonGa naar voetnoot(1) spreekt met eenige minachting over elk ‘Onderzoek naar den oorsprong van Paradise Lost’, hetwelk hij brandmerkt als ‘grootendeels moeielijk te bewerken nonsens’. Toch moest zeker de heer Masson, hij, die zooveel lijvige boekeelen gewijd heeft aan de ‘Geschiedenis van Milton en zijn tijd’, de laatste zijn om te verlangen, dat men verachtelijk als moeielijk te bewerken nonsens, datgene ter zijde laat, dat licht werpt over de studiën en de verstandelijke grootheid van zijn lievelingschrijver.... De aanvang van Paradise Lost is geen geheim voor ons. De Milton-handschriften, in de bibliotheek van Trinity College, te Cambridge, ontvouwen ons dien aanvang op een bijzonder volledige, duidelijke wijze. Hier vindt men honderd ontwerpen in Milton's eigen schrift, die hij maakte toen hij ongeveer 31 jaar was, dadelijk na zijn terugkomst uit Italië. | |
[pagina 29]
| |
Gedeeltelijk zijn deze schetsen genomen uit de Oude Engelsche geschiedenis; maar Milton's geest neigde reeds tot een bijbelsch onderwerp, zooals bewezen wordt door het feit, dat niet minder dan zestig van die ontwerpen getrokken waren uit de H. Schrift. Zelfs op dat tijdstip reeds stond vóór alle andere de nu zoo beroemde titel van Paradise Lost. Vier ontwerpen voor drama's, die de episode van den val van den mensch zouden behandelen, toonen aan, hoe juist dit onderwerp van den beginne af in 't bijzonder behoorde tot Milton's dierbaarste gedachten. Wij weten ook op gezag van Edward Phillips, een neef van den dichter, dat eenige regelen van Satan's Aanroeping van de Zon in het begin van het 4de boek van Paradise Lost reeds geschreven waren, als het begin van een tragedie over den val van den mensch, 15 of 16 jaar vóór dat het epos ernstig ter hand genomen werd. Het is dus duidelijk, dat dit gedicht, boven alle andere werken van menschelijke verbeelding, dit eigenaardige heeft van reeds ontworpen te zijn geweest een kwart eeuw vóór dat het geschreven was en de tusschen liggende tijd werd door den schrijver gebruikt (volgens zijn eigen woorden) ‘om zich door arbeid en ingespannen studie’ langzamerhand voor te bereiden tot de groote taak, die hij zich gesteld had. Met zorg leidde hij zich zelf op voor de roeping van dichter. Het werk, dat zijn verheven eerzucht wilde volbrengen ‘moest niet verrijzen uit het vuur der jeugd of ontstaan onder den invloed van wijndampen, het moest ook niet verkregen worden door de aanroeping van Geheugen en haar verlokkende dochteren, maar door een innig gebed tot dien Eeuwigen Geest, die verrijken kan met alle gaven van woord en wijsheid en die Zijn Serafijnen uitzendt met het heilige vuur van | |
[pagina 30]
| |
Zijn altaar om de lippen van hen, die hij lief heeft, te beroeren en te zuiveren. Aan dit alles moet toegevoegd worden een aandachtig lezen van de uitgezochtste boeken, een kloeke opmerkingsgave en een helder inzicht in de edelste en voornaamste kunsten’. Na een uiting als deze schijnt elk onderzoek naar den oorsprong van Paradise Lost overbodig; want niet alleen zijn de ruwe schetsen van de eerste dichterlijke ingevingen van den poëet tot ons gekomen, maar in dit laatste aangehaalde gezegde worden de meest geheime bronnen van zijn wijze van dichten blootgelegd. Het is ons, alsof we in de verborgen diepten van den scheppenden geest, den groei en de ontwikkeling van het werk aanschouwen, van zijn eerste kiem af tot aan zijn glorierijke voleindiging. Op het tijdstip van de samenstelling van Paradise Lost was Milton door deze ‘ingespannen studie’ en door de steeds toenemende kennis, verkregen door 't lezen van boeken, een der meest belezen mannen van zijn tijd geworden. Hij was thuis geraakt in de litteratuur van oude en nieuwe tijden. Hij had in zich opgenomen en als 't ware deel van zichzelf gemaakt de meest uitgelezen gedachten, de vernuftigste metaphoren en beelden van alle schrijvers van zijn eigen en van alle vroegere tijden. Zijn geheugen was werkelijk verbazingwekkend, ofschoon niet nauwkeurig. Geen liefhebber van aanhalingen, bezat, hij de gave niet van iets woordelijk te onthouden. Hij deed, als 't ware, samensmelten met zijn eigen ik de gedachten en volzinnen die hem, toen hij ze las, bijzonder getroffen hadden en bracht ze, bijna onbewust, op nieuw te voorschijn, wanneer later, bij zijn dichterlijken arbeid, zij stemden met de rijke harmonie van zijn verheven zang of zich leenden om als onder- | |
[pagina 31]
| |
geschikte versiering dienst te doen voor de prachtige scheppingen zijner verbeelding. Paradise Lost is dan ook niet alleen in stijl, in zeggingskracht, en in opvatting een van de hoogste voortbrengselen van den menschelijken geest, het is ook eenig als een geleerd gedicht en 't munt uit door het wijde veld van letterkunde, dat tot zijn opbouwing gediend heeft.... De geest van den dichter zweeft over 't geheele werk. Milton heeft ongetwijfeld van dezen en genen geleend, maar met de bedrevenheid van een groot bouwmeester legt hij zoo juist ieder geslepen stuk steen en gepolijst marmer in, dat hij de schoonheid ervan te meer doet uitkomen door het te maken tot een samenstellend deel van het statige gebouw, dat hij opricht. Maar is dat geen plagiaat? Waren Lauder en andere roovers van Milton's roem gerechtvaardigd, bij de beschuldiging, die zij tegen hem inbrachten? Het antwoordt hierop hangt geheel af van de definitie, die we aan 't woord plagiaat geven. Milton zelf spreekt zich hieromtrent uit, als hij zegt: dat leenen, als de leener het geleende niet beter maakt, wel plagiaat is. Maar dat is lang niet voldoende. Als 't leenen in 't verborgen geschiedt en op een onwettige wijze, dan kan alleen het verbeteren niet de vlek verdrijven, die op de daad zelf rust. Het Duitsche aphorisme is vollediger: ‘In der Kunst, der Diebstahl nicht erlaubt sei, wohl aber der Todschlag’, en dit wordt nog toegelicht door de woorden, dat de leener ‘nicht der Sklave, sondern der frei schaltende Herr des Materials’ moet zijn. M.a.w. hij, die voor zijn eigen litterarisch werk gebruik wil maken van de taal en gedachten, die hij gereed vindt liggen in de geschriften van anderen moet, indien | |
[pagina 32]
| |
hij zichzelf wil vrijpleiten van de beschuldiging plagiaat te plegen, twee voorwaarden vervullen. Hij moet zulk een uitgebreide macht bezitten over zijn stof, dat in het verslindend vuur en den gloed van zijn verbeelding elk vreemd element als 't ware samensmelt met het oorspronkelijke erts, zoodat uit die vereeniging een geheel nieuw metaal ontstaat. En terzelfder tijd moet hij nooit trachten een mengsel te laten doorgaan voor zuiver metaal. Er moet geen geheimhouding zijn. Het is onvermijdelijk, dat een groot schrijver den rijken voorraad wetenschap, dien hij verzameld heeft, benuttigt en dat hij somtijds ideeën, door studie verkregen, vereenzelvigt met de scheppingen zijner eigen ziel, maar het is niettemin een oneerlijke daad, als hij, zonder het te erkennen, den stempel zijner persoonlijkheid drukt op dat wat niet geheel en duidelijk het zijne is... Milton's geest nu was bijzonder ontvankelijk en de kracht van zijn geheugen was even karakteristiek als zijn oorspronkelijkheid; bijgevolg, wanneer hij in zijn rijk voorzien brein zocht naar frissche beelden, die uitdrukking zouden geven aan zijn stoute denkbeelden, dan traden in bonte menigte voor zijn geestesoog volzinnen, uitdrukkingen, metaphoren uit de bladzijden van de lievelingschrijvers wien hij zooveel uren, studeerende, gewijd had. Wij vinden in Milton's werken dan ook ontelbare plaatsen, die herinneren aan bekende schrijvers, meer in het bijzonder aan Euripides en Virgilius onder de ouden, aan Dante en Tasso onder de Italianen, en aan Spenser, de Fletchers onder de Engelsche, Du Bartas onder de Fransche dichters. Maar deze schrijvers waren wel bekend, hun werken waren publiek eigendom geworden. Had Milton een te ruim gebruik gemaakt van hun taal en gedachten, dan zou hij dadelijk ontdekt zijn geworden. | |
[pagina 33]
| |
Maar nu verre van een fout of misdaad te zijn, maakt juist deze rijkdom van letterkundige zinspelingen een der voornaamste aantrekkelijkheden van Paradise Lost. Maar Milton bepaalde zich niet tot de klassieke of algemeen bekende schrijvers. Het gebruikt o.a. dat hij maakte van de Latijnsche verzen van Hugo Grotius en Masenius was, juist omdat dit kleine, onbeduidende kunstgewrochten waren, niet te verdedigen uit het oogpunt van strikte, letterkundige moraliteit. Maar toch, hier kan als verdediging worden aangevoerd dat geen plagiaat gepleegd werd, omdat Milton leende, maar het geleende verbeterde, en wij erkennen hiervan, als gezegd is, volmondig de kracht. Dit alles toont aan, wat men zou kunnen noemen de hoofdneiging van Milton's geest; maar tot nu toe is er nog niets tegen hem bewezen, dat een smet zou kunnen werpen op zijn naam als man of zijn verdienste als dichter. Ware de strijd over de oorspronkelijkheid van Paradise Lost hier geëindigd, dan zou er geen reden zijn verdere onderzoekingen naar dit onderwerp in testellen. M. Masson, die zooals wij gelegenheid hadden op te merken, zulk een sterken afkeer toont van dit gedeelte van de critiek over Milton (een gevolg, denken we, van een niet begrijpen van het doel en een wantrouwen van den uitslag), stelt zich in zijn inleiding tevreden met het kortst mogelijk overzicht van 't onderwerp en verwijst den lezer in een noot naar M. Todd's hoofdstuk hierover. Hij besluit met een opmerking, die ons 't eerst aanspoorde een onderzoek in 't werk te stellen, welk onderzoek in deze bladzijden vervat is. Die opmerking luidde: ‘Dit hoofdstuk van Todd geeft het meest volledige verslag over deze zaak, behalve dat de Hollandsche dichter Joost van den Vondel niet genoemd wordt | |
[pagina 34]
| |
op de lijst van Milton's crediteuren. De rechten van dien dichter hebben zich te Antwerpen en elders doen gelden nadat Todd's hoofdstuk geschreven was.’ Nieuwsgierigheid dreef ons aan tot een onderzoek der geschriften van den door Todd niet genoemden dichter en van hetgeen er geschreven is over den mogelijken invloed ervan op Paradise Lost. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in veel opzichten zóó belangrijk en merkwaardig, dat wij geen verontschuldiging maken, wanneer wij ze het publiek kortelijk mededeelen. In het jaar 1654, vier jaar voordat Milton zijn Paradise Lost begon, gaf de groote Hollandsche dichter, Vondel, een drama uit, Lucifer getiteld, en waarvan het hoofdthema is de opstand der engelen en hun verbanning door Michaël aan het hoofd der heerscharen Gods. De mogelijkheid dat Milton iets aan dit tooneelspel kon verschuldigd zijn, ontsnapte aan de aandacht der scherpziende onderzoekers naar den oorsprong van Paradise Lost; de geschiedenis van deze nasporingen in alle hoeken en gaten van vele bibliotheeken vindt men in het hoofdstuk over dat onderwerp in Todd's Milton. De oorzaak van dit vreemde verzuim is waarschijnlijk hun onbekendheid met de Nederlandsche taal en letterkunde, die reeds in de 18de eeuw, na een kort uiterst schitterend tijdperk van roem, vervallen was in een toestand van verdooving en achteruitgang. Het is nog slechts zeer korten tijd geleden dat de aandacht der geleerden op Vondel's drama viel en dat er vergelijkingen zijn gemaakt tusschen dat stuk en Paradise Lost. Deze vergelijkingen echter zijn zeer oppervlakkig en onvolledig geweest. Daarenboven zijn de nasporingen van deze onderzoekers van den lateren tijd begonnen en geëindigd bij den Lucifer. | |
[pagina 35]
| |
Wij zullen voortgaan met een diepere en meer uitvoerige beschouwing van het onderwerp te rechtvaardigen door te bewijzen, niet alleen, dat de taal en de beelden van den Lucifer een machtigen en blijvenden invloed hebben uitgeoefend op Milton's geest en onuitwischbare sporen hebben nagelaten op de bladzijden van Paradise Lost, maar ook dat de andere geschriften van Vondel in niet geringe mate hun stempel hebben gedrukt op al de groote gedichten van Milton's later leven. In 1661 gaf de Nederlandsche schrijver een episch gedicht uit in 6 boeken, handelende over het Leven en den Dood van Joannes den Dooper. Het plan en de beschrijvingen van dit gedicht dragen, een sterke gelijkenis met zekere gedeelten zoowel van Paradise Lost als van Paradise regained. Een drama van Vondel getiteld Adam in Ballingschap, uitgegeven in 1664 en geschreven als een vervolg op Lucifer, heeft over 't geheel wat de opzet betreft veel van Paradise Lost, ook is de stof voor de intrigue noodzakelijk dezelfde, maar toch verschilt het hemelsbreed in taal en in karakter met die zangen van Milton's gedicht, die gemaakt waren vóór dat Adam in Ballingschap uitkwam, terwijl het Hollandsche stuk juist merkwaardig veel overeenkomst heeft met het 9de en 10de boek van Paradise Lost, dat verschenen is na het stuk van Vondel. Dan weer zijn vele deelen uit een didactischgodsdienstig gedicht van Vondel, getiteld Bespiegelingen van God en Godsdienst en uitgegeven in 1661, terug te vinden in gedeelten van 't achtste boek van Paradise Lost. Eindelijk nog gaf Vondel in 1660 een drama uit, Samson, of de heilige wraak. Dit werk, geschreven eenige jaren vóór Samson Agonistes, heeft onbetwist- | |
[pagina 36]
| |
bare rechten om beschouwd te worden als de letterkundige bloedverwant van 't Engelsche stuk en die trekken van den Samson Agonistes, die tot nu toe als het bijzonder eigendom van Milton gegolden hebben, kunnen alle worden gevonden in zijn Nederlandschen voorganger. (Wordt voortgezet.) |
|