Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 778]
| |
Rozeken en Emmeken.
| |
[pagina 779]
| |
Hij en Zij.
Als hij 't schoone Betje ontmoet,
Loopt hij als verloren;
Zijn gezicht wordt rood als bloed,
Ja zelfs bei zijn ooren;
Hij slaat zijn oogen schuw ter zij:
Jongens! dat doet hij.
Laat Zij Jan den bakker uit,
Gij moest haar zien beven!
't Schijnt wel of zij nooit een duit
Had voor 't brood gegeven...
En zij stamelt... God weet wat!
Meisjens, zij doet dat.
Blinkt hem 't huisjen als een star
Tegen uit de verte,
Meer dan 't wiel van zijne kar
Draait hem hoofd en herte.
Ja, 't draait alles aan zijn zij:
Jongens, zoo is hij.
Elken dag, na halver tien,
Staat zij fiks aan 't deurken,
Met 'nen langen hals te zien
Of hij toeft in 't Steurken...
Daar woont Mieke, een valsche prij,
Meisjens, zoo meent zij.
Moet hij vroeg een boodschap doen,
Baas leeft van zijn renten:
Jan en keert niet vóór den noen.
Zonder gist of krenten.
't Brein wordt hem zoo log als brij:
Jongens, zoo is hij.
't Gaat met Betje ai even knap
In het keuken-draaien:
Zij roert peper in den pap,
Mostaard in de vlaaien;
Klachten helpen noch vermaan -
Meisjens! 't houdt zoo aan.
o Gij allen, die mij hoort,
Zit zoo niet te spotten!
Zegt mij liever wat er stoort
Bij die jonge zotten;
Roept er wijze docters bij,
Of ze sterven, hij en zij!
De Koninklijke Vlaamsche Academie hield hare maandelijksche zitting den 17n October. Aan de orde van den dag was een brief van den heer Ruzette, gouverneur van West-Vlaanderen, om een voorstel der Academie te vernemen, over een aantal aan het fransch ontleende titels van ambtenaren, ten einde die zooveel mogelijk door echt nederlandsche te doen vervangen. De leden, de vraag reeds sedert eenigen tijd bestudeerd hebbende, keurden met groote meerderheid de vertalingen goed. De heeren Gezelle, Hanssen en Willems werden benoemd, om, te zamen met het bureel, in de volgende zitting personen voor te stellen, ter bekleeding der plaatsen, opengevallen door den dood van de heeren Delgeur en Nolet. Men vernam verder een verslag over de werkzaamheden der Bestendige Commissie, door de heeren Gaillard en Stallaert. Er is besloten tot de uitgave van een gedeelte van een handschrift, aangekocht door de belgische regeering uit de beroemde verzameling van het kasteel Cheltenham, namelijk: Die seven vroeden van Rome (De septem sapientibus), uit de vroegste middeleeuwen. De heer Paul Alberdingk Thijm gaf verslag van een onlangs verschenen werk des heeren Bäumker in Nederkruchten, in de Rijnprovincie (bij Venlo), bevattende de uitgave van een handschrift der Fideicommisbibliotheek, te Weenen, een groot aantal Nederlandsche liederen van 1350-1550 met de zangwijzen bevattende. Uit deze beschouwing bleek opnieuw dat een aantal nederlandsche liederen in de kerk werden gezongen, dat in de kloosters deze liedeien dikwerf door een klein sermoen werden ingeleid, en meer andere bijzonderheden, van het grootste gewicht voor de zedegeschiedenis. |
|