Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 725]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aankondigingen en advertentiën.Boekenkennis.Bolsward's kunst en kunstgeschiedenis, door M.E. van der Meulen. Met 31 Platen, naar Photographiën van Jakob de Vries, Gz. Sneek, H. Pyttersen, Tz. 1888. De uitgever Pyttersen vertegenwoordigt, onder de Vriesche boekverkoopers, de elegantie. Het ‘Lid v.h. Friesch Genootschap van Gesch., Oudh. en Taalkunde’, M.E. van der Meulen heeft hem eenige belangrijke bijdragen tot de kennis van oud-Vriesche kunstwerken bijgezet, die, onder boven vermelden titel, ons ter aankondiging zijn gegeven. De in rood linnen gebonden exemplaren zijn, juist niet zeer harmoniesch, vercierd met een XVIIe-eeuwschen geveltop, die een in een nis geplaatst vrouwenbeeld overhuift. De titel draagt een onduidelijk siloëttjen van het ‘Vriesch Venetië’, zoo als Georg Galland in 1882 de oude Hanzestad genoemd heeft. De auteur van dit royaal-8o-deel geeft, naar aanleiding van verschillende monumenten, een vluchtig overzicht van de verschijnselen op kunstgebied, die Bolsward, in haar bestaan van 1150 jaren, heeft aan te wijzen. Hij begint met de beschrijving en afbeelding van het bareliëf (1.19 m. 1., 0.75 m. h), dat in den Zuidwand der St-Martinikerk geplaatst en in der tijd door den Leidschen Dr Janssen beschreven is. Vroeger (vóor 1875) stond de steen in den torenmuur, en is waarschijnlijk van de romaansche kerk afkomstig, die voor de tegenwoordige heeft plaatsgemaakt. Eene tweede plaat geeft ons den gevel der St-Franciscus- of Broere-kerk, met hare fijne proportiën en hare drie voorbeeldig omlijnde puntboogvensters. De gevel schijnt tot het laatst der XIIIe Eeuw op te klimmen. Zijn indruk wordt jammerlijk verstoord, door het koepeltorentjen en de deur met haar pilasters en fronton. Het schijnt, dat de houten bezoldering van het driebeukig kerkjen nog ‘tot den stichtingstijd’ behoort. In dit kerkjen werd door de Franciskaner Paters het beroemde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 726]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
choorgestoelte gebouwd, dat thands, van een groene (!) verflaag ontdaan en gelukkig niet te radikaal gerestaureerd, met haar XVe-eeuwsche beeld- en ornementwerk, de Groote Kerk verciert. Het verstrekt het kollegie van kerkvoogden tot bizondere eer, dat zij een frankforter richard, die werklijk Rothschild heette, hebben te-leur-gesteld, toen hij meende dat voor geld alles te koop was. Nog staat de auteur bij eenige andere voorwerpen in de kloosterkerk stil en wel vooral bij het oude niet meer gebruikte orgel, aan de Noordzij der kerk, waaraan zich de namen van Antonie Verbeeck (1634) en A.A. Hinz (1731) verbinden. De toren der Hoofdkerk is den auteur gebleken op te klimmen tot de helft der XIVe Eeuw. De klokken besprekende, maakt hij ons met den naam van Goebel Zael als klokgieter bekend, van wien nog geen notitie genomen was en die werkte in 't begin der XVIe Eeuw. De Maria-klok is vercierd met de keten van het Gulden Vlies. De Groote Kerk is gebouwd in 1446-1466. De Heer van der Meulen heeft gloed weten aan te brengen in den stijl, die zijne denkbeelden en schilderingen bezielt. De fotografien van détails der beroemde choorbanken strekken het boek tot een bizonder cierraad. Een Ms.-missaal (met muzieknoten) vindt ook in den Heer van der Meulen een liefdevol beschrijver. Wat de auteur van de grafsteenen zegt, maakt ons meer en meer verlangend naar eene uitgave van zerken, gelijk men er in Belgien meer dan éene heeft. Een grafmonument van 1620, door een tot dus-ver onbekend Vriesch beeldhouwer, Hans Schunnema, vervaardigd en een ander van 1718 hebben in hooge mate onze aandacht geboeid. Het eerste is een Allianz-Denkmal: een Ridder met zijn Vrouw: Godschalcus ab Heerma en Sithia a Cammingha. Het tweede is eene allegorie. In de XVIIe Eeuw beleefde Bolsward een tijdperk van welvaart en glorie. Toen verrees het Raadhuis, dat, met zijne hooge daken en balustraden, met zijne dóorschietende geveltoppen, zich verjongend (zoo als de Duitscher het aardig noemt) door eene geestige profileering der platereske ornementen, met zijne aanvullings-obelisken, met zijn geheelen bouw van rooden baksteen, afgewisseld met witte bergsteenen banden, wel niet ‘in de bouwkunde’ als ‘geheel eenig’, gelijk de auteur zich uitdrukt, verrijst: maar de kolommen van baksteen, in den muur ingelaten en geplaatst op pilastervormige rechtstanden, is wel iets eigenaardigs, al behoefde de bouwmeester ze niet ‘uit Rome en Griekenland’ te halen. 't Is waar, dat het Bolswarder Raadhuis een fraaye samensmelting vertoont (waar baksteen hoofdzaak blijft) van den Hollandschen stijl van 1600 met het pilaster- en (nu ook) kolommenstelsel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 727]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de binnenbetimmering biedt merkwaardige deelen aan; fraayer dan de preekstoel van 1660 - het produkt van den glazenmaker Gerben Wopkes, den kistemaker Pytter Jurjens, en de anticqsnijers Pieter Posthumus en Joh. Kinnema. Eene gepaste hulde brengt de Heer van der Meulen aan den voortreflijken dichter Gijsbert Japiex en de bekwame Bolswarder graveurs: in zonderheid den Rubens-vrienden Bote en Schelte van Bolsward, die zeker tot de kunstrijkste plaatsnijders behooren, die Nederland heeft aan te wijzen, al zoek ik nog altijd te vergeefs naar een andwoord op de vraag, hoe het mogelijk is, dat die groote kunstenaars, onder het oog van Rubens-zelven zulk een aanzienlijk getal kapitale kompozities van den meester hebben kunnen graveeren en verveelvoudigen zonder de moeite te nemen ze op de kopeien plaat om te keeren: de meeste krijgslieden hanteeren bij hen het zwaard met de linker hand, en de vrouwen leggen de hand op haar hart aan de rechter zijde. Dit is echter niet het geval met de platen, in dit boek overgenomen: op Christus' Kruisdood van Rubens wordt de Zaligmaker door den lanssteek van Longinus te recht getroffen aan den kant waar de bloed- en waterbron zich tegenover het voortaan bevoorrecht Europa bevond, en bij de Kruisoprichting van Van Dijck is de belangrijkste taak aan de rechter handen der figuren opgedragen. Als een proeve van het talent van Johan van Munnickhuysen, deelt de Heer van der Meulen nog mede het portret van den Amst. Burgemeester Henrick Dircxen Spiegel (1655), en als een staaltjen van de kunst van Pieter Tanjé 's mans eigen beeltenis, naar de schilderij van J.M. Quinckhard. Het werk ‘Bolward's kunst en kunstgeschiedenis’ legt niet alleen eene gunstige getuigenis af omtrent de kennis en de vlijt van den vervaardiger, maar het stemt ook tot achting en sympathie voor den man, die met zoo veel aansprakeloze kunstliefde en blijkbaren wil om onpartijdig te oordeelen zich van zijn schrijverstaak heeft gekweten. Dr Jos. A. Alb. Th.
- S. Quirin, monographie dédiée à M. Eyschen, directeur général, par Ch. Arendt, architecte de l'État, président de l'association diocésaine pour l'art chrétien à Luxembourg, avec 9 planches. Librairie de P. Heintze à Luxembourg. Héliogravure C.-F. Kayser et Cie à Cologne 1888, in-fo. De heer Arendt, een der architecten welke de overleveringen van de eeuwen die aan 1500 voorafgingen hertelijk en met uitstekende kennis handhaven, heeft door zijn Recueils d'autels, Monographie du château de Vianden, en zijne talrijke bouwwerken en herstellingen. een groot talent getoond, waardig om beter in geheel Nederland, bekend te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 728]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met ware liefde en ernstige geleerdheid levert hij ons hier de monographie der onderaardsche kapel van den H. Quirinus (S. Grein): eene volledige beschrijving, een historisch overzicht, reikende tot in de heidensche tijden (309), opgeluisterd met eene rij afbeeldingen van onderdeelen, gelijk die van de oudste eeuwen af behouden zijn gebleven, benevens eenen predikstoel, buiten de kapel aangebracht, welke tot de merkwaardigste bijzonderheden behoort, en aan de 14e eeuw moet toegeschreven worden. Wij vinden hier verder overblijfselen van den karolingischen tijd, van de 13e eeuw, zoowel als zonderlinge zaken uit de 18e eeuw, wier ontstaan en geschiedenis met ijverige studie wordt toegelicht. Kortom hier ligt eene prachtig uitgevoerde kunsthistorische studie voor ons, die groot nut en kunstzin kan stichten. Wij zouden gaarne zien dat het werk door eene kleinere uitgave nog meer algemeen bekend kon worden gemaakt.
- Het oudste Faust-drama. Marlowe's tragische historie van Dr. Faustus, vertaald en toegelicht door Dr. R.S. Tjaden Modderman, hoogleeraar te Groningen. Groningen, P. Noordhoff, 1887 fl. 1,90 (fr. 4). De heer Modderman heeft hier een verdienstelijk werk geleverd. Niet alleen bestond er heden geene vertaling van Marlowe's Faust, maar het drama in zich zelf is belangrijk genoeg om algemeen gekend te worden. De vertaler heeft daarenboven eene leerrijke inleiding en zeer goede, verklarende noten daarbij geschreven. Bepaald aantoonen hoe Marlowe aan zijne stof is gekomen, kan men niet; alleen de waarschijnlijkheid ligt voor de hand, dat engelsche tooneelspelers, welke in de tweede helft der zestiende eeuw het vaste land in overvloed bezochten, de verhalen betreffende Faust naar Engeland hebben gebracht. De eigenaardigheden welke dit drama van de volksboeken van Spiess (1587) en Widmann (1599) enz. onderscheidt, worden door den vertaler in 't licht gesteld. Zijn werk verheft zich daardoor tot eene belangrijke bijdrage voor de kennis der algemeene letteren van de 16e eeuw. Bij deze gelegenheid kunnen wij niet nalaten het aan te bevelen.
Zusammenstellung der Faust-Schriften vom 16 Jahrhundert bis Mitte 1884, von Karl Engel. Oldenburg, Schulzesche Hof-Buchhandlung und Hof-Buchdruckerei, A. Schwarz, XII en 764 blz. Men ziet uit het getal bladzijden, dat wij hier met een uitvoerig bibliographisch werk te doen hebben. Het getuigt van buitengewone vlijt en belezenheid, en is een ware legger voor allen die zich eenigszins met de Faust-literatuur willen bezig houden. Eerst wordt daarin een overzicht gegeven van alle volksboeken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 729]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betreffende dit onderwerp geschreven; ook de vertalingen daarvan met nauwkeurigheid opgeteekend; dan komen de spelen aan de beurt, vervolgens de dagen die met Faust's geschiedenis verwantschap schijnen te hebben, alsmede de kunstwerken van anderen aard waarin Dr. Johann behandeld is geworden. Wij hebben slechts weinige, hoogst zeldzame missingen gevonden. Zoo bijv. werd het nederlansch tooneelspel van Ryndorp en van Hoven, De hellevaart van doktor Joan Faustus getiteld en te Amsterdam bij G. Bouman in 1731 verschenen niet aangeteekend. Alleen de drukfouten werken storend. De opsteller verdient overigens onzen hoogsten lof. Druk en papier zijn uitmuntend. De schrijver is de voornaamste kenner der Faust-literatuur, dien wij ontmoetten. Wat hij in de Zusammenstellung aan verklarende, korte noten gaf wordt nog uitvoeriger behandeld in zijn
Das Volksschauspiel Doctor Johann Faust, herausgegeben mit geschichtlichen Nachrichten von Karl Engel. Zweite umgearbeitete, und vielfach ergänzto Ausgabe. Oldenburg, 1882, bij denzelfden uitgever; 250 bladz. Hier wordt vooreerst gehandeld over de geschiedenis der Faustsage in 't algemeen, en vervolgens over die van de Faust-spelen in 't bijzonder. Deze verhandeling is met een tal van bewijsstukken versierd. Eindelijk volgt het volks- of poppenspel zelf, wat duidelijk de kenteekenen draagt van de bestemming door levende personen te worden voorgedragen; want de handeling is verwikkeld, de tooneelen zijn vol wezenlijk dramatisch gevoel, wat onmogelijk door marionetten kan worden teruggegeven. Het boek is versierd met Fausts beeltenis, naar Rembrandt.
- Schimmen en Schetsen, door Joh. M. Brans. Uitgever J. Minkman, Arnhem, 1888, 192 bladz. fr. 2 - f. 1,25. Dit werkje heeft het voordeel iets nieuws aan te bieden. De titel is goed gekozen. De hoofdgedachte van den bundel is in 't ‘Woord vooraf’ duidelijk wedergegeven. De schrijver zegt: ‘Ik voerde mijne helden voor mijne verbeelding als 't gekleurde plaatje voor 't objectief eener tooverlantaarn... Mijne bedoeling was... afgetrokken denkbeelden aanschouwelijk voor te stellen.’ De toon waarin deze proza-opstellen, Pindaros, Socrates, Spartarus, Christus, Liesje, Slachtoffers, enz. zijn geschreven, is veelal die der ontevredenheid met den toestand der maatschappij, vooral wat den werkman betreft; het werkje is tevens een verzet tegen alle onoprechtheid en huichelarij. Elk rechtzinnig mensch kan met dit laatste vrede hebben, al is het ook niet met de spotachtige slotsom (bl. 93): ‘Zalig zijn de lijdzamen, want ze zullen verdrukt worden.’ Soms komen bittere uitdrukkingen tegen den dienst der katholieke kerk voor, die toelichting verlangden of hadden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 730]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen wegvallen. Zoo schijnt de mededeeling ook eenigszins overbodig dat ‘Christus vrij was van ijdelheid’, wanneer men de geschiedenis der herders van Bethlehem en die der Driekoningen kent. De schrijver verheft zich tegen het gevaar der nieuwe fransche romans (149), en verontschuldigt zich verder Multatuli te zeer te hebben gehuldigd; maar een plicht van dankbaarheid noopte hem hiertoe. Uit alles spreekt een jonge, warme, edele aanleg, die door studie gekweekt en aangemoedigd verdient te worden.
- Vondel. De heer Brouwers, past. te Bovenkerk, bij Amsterdam, heeft, op het ‘Eucharistisch Congres’ te Rijsel, den 5n December 1887, eene voordracht gehouden, getiteld: Le centenaire du poëte hollandais Vondel, die met de warmste toejuiching is ontvangen. Voor eenige dagen kwam zij ons toe. Wij halen daaruit de punten aan welke onze lezers het meest zullen verrassen. In Frankrijk zijnde, heeft de spreker met groote beleefdheid, in edele taal, vooreerst De Franken toegejuicht. Daarna heeft hij, om een gedacht te geven van Vondels grootheid en beroemdheid, doen gelden, dat Keulen ‘a célébré un poète qui n'a jamais écrit ni cité un mot d'Allemand.’ Dat Keulen Vondels geboortestad was wordt niet vermeld, maar wel dat ‘dès sa jeunesse il eut un fort penchant pour la France... Il faisait retentir la Hollande des gloires de la France.’Ga naar voetnoot(1) Vondel was dus, zoo zou men in België allicht denken, een echte franskillon; indien deze uitdrukking geen anachronisme ware. De spreker doormengt ook zijne redevoering met kleine steekjes tegen den republikeinschen regeeringsvorm, en zegt o.a. dat ‘La République venait de condamner à mort... Olden Barnevelt’, als of Vondel een aanhanger was van 't monarchisch stelsel en Olden Barnevelt niet de politieke vrijheid, de gedachte van een vrij gemeenebest vertegenwoordigde. De heer Brouwers heeft zijne redevoering dus wél naar den zin der fransche-koningsgezinde partij ingericht, en daardoor Vondels bedoelingen, geloof ik, niet altijd klaar in 't licht gesteld. Overigens verdient de wakkere en begaafde geleerde allen lof dat hij bij elke gelegenheid, in 't binnen- en buitenland, in fraaie taal de grootheid van de agrippijnsche Zwaan, die eenig is in onze lettergeschiedenis, doet gelden, en bewonderaars daarvoor zoekt te winnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 731]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Baronne Dons de Lovendeghem, née Comtesse de Marnix, Souvenirs, par Alfred Geelhand, onlangs te Brussel bij Polleunis, Ceuterick en Lefébure, verschenen, wijst op een verblijdend verschijnsel in de letterkunde onzer dagen. Het bevat het onopgesmukt en in zijn eenvoud toch zoo treffend verhaal van het leven eener vrouw, wier hoogste streven het altijd is geweest in alle omstandigheden, op alle kruispaden, in alle lijdenswegen van het bestaan, de zachte flonkerstralen te volgen van Bethlehem's ster; het is alsof iets van datzelfde tooverlicht hare nagedachtenis blijft omgeven. Tot haar laatsten levensdag toe behield haar glimlach, de uitdrukking van haar oog dat onbeschrijfelijke van een die ‘God's zaligheid heeft aanschouwd’ en daarom ‘in vrede heen kan gaan’. Schier op elke bladzijde harer geschiedenis vinden wij een daad van liefde, barmhartigheid of zelfsverloochening opgeteekend; en dit alles schijnt zoozeer bij haar vriendelijk beeld te voegen, dat wij er ons niet een maal over verwonderen, en het van zelf schijnt te spreken dat zij aldus en niet anders handelt. Dit bewijst slechts met welk eene juistheid de Heer Geelhand die schoone vrouwenziel aan ons afgeschilderd heeft, welk een zorg hij zich getroostte Emelie van Marnix van hare kinderjaren af voor ons te doen oprijzen gelijk zij waarlijk was, om haar steeds ‘bergopwaarts’ te doen klimmen voor onze oogen. Geene biographie kan getrouwer wezen of minder effect hebben nagejaagd. Het eenig schoon daarin beoogd is de adeldom van het geschetste leven, en daarom ook juist noemden wij een dergelijk boek een verblijdend verschijnsel. Immers er ligt het vertrouwen in opgesloten dat alle smaken nog niet verbasterd zijn door de litteratuur die thans in zwang is, en naar wij willen gelooven alleen geboren werd uit den angst dat het lezend publiek de neiging tot iets beters verloren had. Het zegt: ‘In weerwil van alle onheilsboden leeft er nog een kuddeke voort dat naar geen giftige woekerplanten maar naar de oude, heilzame kruiden zoekt, voor hetwelk de Excelsior's-zang steeds het hooglied blijft, dat nog als in Jacob's dagen geen heerlijker aanblik kent als de gulden ladder, waarlangs de engelen naar den hemel opklimmen. Wij hopen dat de schrijver zich niet vergist mag hebben in zijne loffelijke verwachting en er velen zullen gevonden worden die zich dit werk aanschaffen. Het kan den geest alleen verheffen en een troostrijken indruk achterlaten. De drie gravuren waarmede het verrijkt is, het portret van Mevrouw Dons, en de kasteelen van Lovendeghem en Bornhem, zijn afkomstig uit de werkplaats der Arts Graphiques te Brussel, voor weinige jaren aldaar opgericht door den heer Henri Bogaerts uit 's Hertogenbosch. Het portret vooral is een meesterstukje, omdat het vervaardigd werd naar eene door den tijd ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 732]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bleekte miniatuur, dagteekenende uit de eerste helft dezer eeuw. De prijs zal niemand afschrikken. Het boek kost 2 franken en wordt met een liefdadig doel verkocht.
Louise Stratenus.
Jan Boendale, ook geheeten Jan de Clerc; zijn leven, zijne werken en zijn tijd, door H. Haerynck, leeraar bij het koninklijk athenaeum te Eisene-Brussel, briefwisselend lid der koninklijke vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde. Gent, drukkerij S. Leliaert, A. Siffer en Cre, 1888. 220 blz. Met oprecht genoegen namen wij het wel gedrukte werk over onzen merkwaardigen leerdichter der veertiende eeuw ter hand. De inhoud heeft onze verwachting niet teleurgesteld. Onze boekenkennis is met eene goede lettervrucht vermeerderd. De schrijver bepaalt zooveel mogelijk de dagteekening van het ontstaan van Boendale's verschillende werken. Hij schetst, naar het voorbeeld zijner voorgangers in Noord en Zuid, vooral van den heer Génard, maar tevens gestut door eigen onderzoek van Boendale's werken, des dichters leven en streven, zijn werken voor ‘volks- en handelsbelangen’ op zijne menigvuldige reizen, enz. Vervolgens toont hij 's dichters democratischen zin, en trouwe gehechtheid aan Jan III van Brabant. Niet onaardig bewijst ons de schrijver hoe de hertog gedwongen was zijnen oorspronkelijken tegenstander Eduard III als bondgenoot te erkennen, wat ons aan de dagen van Marnix en Willem van Oranje herinnert. Boendale gevoelde dan ook evenmin de toeneiging welke de hertog moest voorwenden, en het is eene fijne opmerking van den schrijver, dat Boendale in den grooten lof aan den Derden Edewaert gewijd, met den engelschen koning den spot drijft (bl. 37 noot en bl. 155). De lezers van oude schriften plegen in 't algemeen al wat in een verwijderd tijdperk werd aangeteekend te zeer als hoogen ernst op te nemen. De kloosterkronijken, die veelal onder toezicht der regeering of des bisschops werden geschreven, wemelen van bewijzen dier begunstiging, welke de oppervlakkige lezer niet bespeurt.Ga naar voetnoot(1) Boendale was dan ook een bepaalde tegenstander van Artevelde - Edewaerts bondgenoot - wel niet uit franschgezindheid, maar wegens den naijver die er tusschen Brabant en Vlaanderen bestond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 733]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schrijver gaat nu verder over tot de ontleding van Boendale's verschillende werken. Hij schildert den clerc als eenen trouwen volgeling van Maerlant, die van de literaire kunstwerken der voorafgaande eeuwen niets wil weten. Evenals Maerlant, wil hij aan het volk iets nuttigers ter lezing geven dan faloerden zooals de Karel-romans. Hij doet dit vooreerst in de levensregelen vervat in het leerdicht Lekenspiegel. Eene soort van politisch programma geeft Boendale in Teestye, waaruit eene gezonde, doch zeer nuchtere wijsbegeerte spreekt, en terecht de lof van boerenstand en koophandel wordt verkondigd. Met de tijdsomstandigheden gekscheert hij in den Derden Edewaert. De wraakzucht bekampt hij bijzonder in Melibceus; nieuwe levensvoorschriften geeft hij in den Dietschen Doctrinael, en in Dboec der Wraken, dienende bij voorbeeld om de rechtvaardigheid Gods aan te toonen, die Philips van Valois door koning Eduard bestraft, dewijl hij den hertog van Brabant den oorlog had aangedaan, enz. enz. Boendale neemt met dit werk reeds afscheid van den lezer. Behalve deze leerdichten schreef hij nog de Brabantsche Yeesten, een der meest bekende zijner schriften, eerst tot 1315, later tot 1350 afgewerkt (bl. 147). Al bearbeidde hij hier ook een geschiedwerk, toch (om lezers te winnen?) vlocht hij hier den geheelen roman van Amijs en Amelijs in; eene captatio benevolentiae, te vergelijken bij hetgeen wij later in den tijd onzer herderdichters terug vinden, toen eene geheele reeks van zoogenaamde Arcadia's ontstond, om in verdichte gesprekken, lachend aardrijks-, volkenkunde, enz. te onderwijzen. Ten slotte zij nog De derde Edewaert in herinnering gebracht, in Boendale's vollen levensbloei opgesteld, en dikwijls tot de beste kronijken onzes lands gerekend, al spreekt uit den inhoud ook de behendige dienaar der denkbeelden van Brabants hertog. Deze ontledingen geven een merkwaardig en volledig overzicht van Boendale's aard, streven en arbeid. Zij vormen eene belangrijke bijdrage tot onze lettergeschiedenis, en verder tot de kennis der gebeurtenissen uit het tijdperk der Artevelden. De schrijver verdient voor dit ernstige, goede werk al onzen lof. Minder gelukkig komt hij ons voor, daar waar hij (blz. 159 vlgg.) overstapt op de algemeene geschiedenis om deze met den persoon van Boendale in verband te brengen. Onze hoofdaanmerking hierop is dat eene langere studie der hoofdgebeurtenissen, vooral zooals die in de laatste 25 jaren aan 't licht getreden zijn, de waarde van dit tweede gedeelte zou hebben verhoogd. Wij veroorloven ons eenige bijzondere opmerkingen, bij enkele punten. Te recht klaagt de schrijver blz. 180, dat de slavernij, zoowel in het vrije Nederland als elders, ondanks den vooruit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 734]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gang der beschaving nog in de 13e eeuw bestond. Onder den schijn van groote edelmoedigheid, schonken onze graven in de 13e eeuw aan hunne hoorigen eene zeer beperkte vrijheidGa naar voetnoot(1). Doch de schrijver gaat te ver wanneer hij in de geschiedenis der verdrukking het Jus primae noctis betrekt. Tegenwoordig gelooft niemand meer aan de verhalen en beweringen der encyclopedisten Boucher d'Argis, Chevalier de Jaucourt enz., waaruit eene geheele bende van latere schrijvers heeft geput. Voor eenige jaren had, tusschen Delpit en Veuillot, nog een groote strijd plaats over dit onderwerp; doch, na het verschijnen van het door en door grondige werk van Dr Karl Schmidt, te ColmarGa naar voetnoot(2), blijft er in 't geheel geen twijfel meer over, dat zulk een Droit du Seigneur ooit heeft bestaan, in dien zin als genoemde schrijvers en hunne afschrijvers het willen doen voorkomen. Bewezen is het, dat alles wat ons over deze zaak is overgeleverd op onzekere verhalen berust, dat noch oorkonden, noch wetten of voorschriften gevonden zijn, waardoor die verhalen worden bevestigd, en dat ook de gerechtsuitspraken daaromtrent, vervalscht zijn. En zulks geldt voor alle landen der wereld. Aan het einde der 15e of het begin der 16e eeuw is het verhaal over dat vermeend recht in de wereld getreden.Ga naar voetnoot(3) Bl. 176. Op de synode te Rheims, onder bisschop Samson, werd inderdaad gezegd dat de vlaamsche Piphilis, de piffres of vreters, ook wevers, textores genoemd, het huwelijk minachtten en in bloedschande leefden. De synode schreef voor: men moge hen herhaaldelijk tot betering vermanen; hooren zij niet, zoo moeten hunne goederen wor en verbeurd verklaard, de hoofden der secte (die zich ook Katharen of Reinigers noemden) levenslang gevangen gezet worden, en hunne aanhangers, wanneer zij zich niet willen beteren, aan 't voorhoofd gebrandmerkt, uit het land gebannen wordenGa naar voetnoot(4). Maar dat deze straffen met de zoogenaamde (meer besproken dan begrepen) inquisitie in verband worden gebracht, die reeds ingevoerd werd bij de eerste ontwikkeling van het Christendom, is een al te groote sprong. De inquisitie is geen ‘kind der 13e eeuw’, zooals sommigen meenen (176). Men heeft voortdurend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 735]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de gruwzame maatregelen van sommige spaansche koningen, die door Sixtus V en Pius V streng gelaakt werden, als maatregelen der kerkelijke inquisitie voorgesteld. Eene reusachtige begripsverwarring! Bl. 73. De verdeeling der wetenschap in zeven vakken is niet eerst door Cassiodorus Senator (bl. 13) uitgedacht, maar stamt reeds uit den heidensch-romeinschen tijd. De ouden hadden handleidingen bij 't onderwijs waarin deze methode van verdeeling der artes liberales werd gevolgd. Als voorbeeld dient De Libri IX disciplinarum van M. Varro, uit Pompejus' tijd. Deze artes waren grammatica, dialectica, rethorica, geometria, arithmetica, astrologia, musica, medicina, architectura. De twee laatste vakken nu werden later terzijde gesteld. H. Augustinus schreef over de verschillende Disciplinae, waaruit dan weder Martianus Capella voor zijn compendium der zeven vrije kunsten in zijn dramatisch werk De nuptiis philologiae et Mercurii putte. Wat nu Cassiodorus betreft: ook hij nam eene verdeeling der wereldlijke wetenschappen in zeven hoofdvakken aan, waarvan de studie bijzonder moest leiden tot het verwerven der godgeleerdheid. Zeker is het dat vóór zijnen tijd de menigte in de kloosters en daarbuiten met eene zekere verachting op de wereldlijke wetenschappen nederzag. Cassiodorus, zelf een monnik, zocht die studie weder tot eere te brengen, en schreef daarover een werkGa naar voetnoot(1), waarin de zeven ‘vrije kunsten’ afzonderlijk worden behandeld. De uitdrukkingen trivium en quadrivium komen echter bij de schrijvers van de 6e en 7e eeuw nog niet voor. Zelfs rangschikte Cassiodorus de artes (van het quadrivium) Arithmetica, Musica, Geometria, Astronomia, onder den algemeenen naam van Mathematica. Deze titel zij voor de wetenschappen niet vernederend, want God heeft de geheele schepping naar cijfer, maat en gewicht gebouwd, zoo sprak hij, met Salomo. Verder meent de heer Haerynck dat het celibaat der priesters, door Gregorius VII, in de elfde eeuw zou voorgeschreven en ingevoerd zijn. 't Is waar dat deze paus het celibaat opnieuw heeft ingescherpt en willen handhaven. Doch aan de bestaande wetten heeft hij niets toegevoegd. Wij kunnen hier een overzicht van de geschiedenis des pries- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 736]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terlijken celibaats niet geven, en moeten ons erbij bepalen, hen die eenige punten daarover wenschen aan te teekenen, te verwijzen naar Paulus Br. aan de Corinth. I, 7, v. 32, 33, naar de 500 jaren jongere wetten van Justinianus L. 42, § 1, Cod. de episcopis et clero, vervolgens naar het concilie van Elvira in 305. (Bij voorb. bij Harduin, Concil. D. I, kol. 253), naar het concilie van Pavia in 1012 onder Benedictus VIII gehouden, naar de voorschriften van Leo IX, Stephanus IX, Alexander II, enz. Gregorius herinnerde eenvoudig aan de voorschriften der aloude christelijke kerkGa naar voetnoot(1). Eene der redenen weswege de paus aldus handelde (al zouden wij ook geen hoogere bedoeling aannemen) was het belang der groote vorsten, wier vazallen het huwelijk der priesters in de hand werkten. Daardoor konden zij de geestelijkheid beter beheerschen en van zich afhankelijk maken. Deze had meer geld tot onderhoud noodig en de kinderen werden onderdanige dienaars van den kleinen vorst. Aldus vormde deze vazal zich eene sterke partij, om beter aan den leenheer (den keizer van Duitschland) het hoofd te kunnen bieden, zich van hem onafhankelijk te maken, en de eenheid des rijks te kunnen verbrijzelen. Eindelijk merken wij nog op, dat noch Maerlant noch Boendale zelven hebben begrepen welke diepe zin er in steekt, dat, volgens de sage, Karel de Groote uit gehoorzaamheid ‘uit stelen’ gaat, en dat Godfrid van Buljoen eenen zwaan tot stammoeder zou hebben gehad (verg. bl. 150). Karel de Groote werd voorgesteld als de aartsvader Abraham die, uit enkel gehoorzaamheid aan God zijn beter weten offerende, zich bereidde eene daad te verrichten welke in strijd was met de goddelijke wet en de menschelijke natuur. Aldus was ook Karel gehoorzaam. De zwaan was de hooggevierde vogel, waaraan de Indische sage eenen prophetischen geest toeschreef, en die daarom in onze letteren, zoozeer met de oostersche samenhangend, eene groote rol speeltGa naar voetnoot(2). Maar deze dichterlijke vogel, die in de liederen van Sappho, zoowel als in de angelsaksische dichtkunst en in de amerikaansche overleveringen (zie slechts Longfellow en Gezelle's Hiawatha) leeft, dit poetische wezen paste niet meer in den positiven geest der 14e eeuw. Het wereldlijk en weelderig leven in de rijk geworden steden liet minder tastbaren rijkdom varen. Buffon ware in die dagen een droomer geheeten, Leda natuur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 737]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk eene zinnelooze, en het beeld aller vrouwelijke schoonheid, Helena, niet hare dochter genoemd. Men vindt de zwanen alleen nog in de rekeningen van graaf Willem van Holland en Henegouwen tusschen de vlastienden en de biertollen, ‘de henste, den vie en de vaerse’. Zwanen werden vooral door Friesland en Kennemerland opgebracht, alwaar in de ‘Zwanengraven’ (grachten) deze dieren bij honderden en honderden ‘gevuikt en gevangen’ werden om aan het grafelijk hof geleverd te worden. Alleen in 't jaar 1344 leverde men er 2132Ga naar voetnoot(1). Hiermede sluiten wij. Nogmaals onzen welgemeenden lof en gelukwensch aan den schrijver. Vervulle hij zijne belofte deze studie door nog vele dergelijke werken te doen volgen, en hoede hij zich dan voor.... drukduiveltjes, die nog al talrijk zijn.
Paul Alberdingk Thijm.
Raadsels voor het Vlaamsche volk, gerangschikt, vergeleken en verklaard, door Amaat Joos. Gent, S. Leliaert, A. Siffer en Cie, 1888. Prijs fr. 0,80. Elke bijdrage om den volksgeest beter te doen kennen verdient aanmoediging. In het raadsel spiegelt zich die geest af; de voor ons liggende verzameling zij dus hertelijk welkom geheeten. Er is groote vlijt aan besteed; zij is met eene vriendelijke inleiding versierd. 't Is zeer nuttig dat de schrijver ‘bij ieder raadsel de streek opgeeft van waar het ingezonden werd’. Doch hij telt XI streken en vervolgens, als twaalfde en dertiende streek, Rond den Heerd en 't Daghet in den Oosten. Dit verwart de zaak eenigszins, want daardoor loopen de streken toch weder in een. Verder zou de titel Raadsels reeds volledig geweest zijn; want de raadsels zijn toch niet uitsluitend van de bewoners der belgische steden uitgegaan, daarom drukken zij in zekere mate ook den geest des volks van de Nederlanden uit. Voor het dietsche volk ware dus de beste uitdrukking geweest. Uitmuntenden dienst hadde eene lijst gedaan, waarin al de raadsels naar de hoofdgedachte of het hoofdwoord waren opgeschreven. Daardoor kon de lezer onmiddellijk vinden wat hij zoekt. Heeft de heer Joos uitsluitend een boek willen leveren, wat in de huiskamer tot vermaak des gezins moet dienen, dan heeft hij meer geleverd dan geeischt kon worden. In elk geval getuigt zijn werk van volhardende vlijt en nauwgezetheid. P. Alb. Th. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 738]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Hypnotismus als geneesmiddel, door Dr A.A. Jong. Veel vermeerderde en herziene, tweede druk. s' Gravenhage, W. Cremer, 1888. Prijs fr. 0,50 (fr. 1,00). 40 blz. Bij dit boekje, wat wegens goeden stijl, goeden druk, mooi papier en leerrijken inhoud aanbeveling verdient, herinneren wij tevens aan andere werkjes van geneeskundigen aard, als Schoenen op maat, Leefregel voor mageren, De Massage, Chronische Spijsverteeringsstoornis, allen bij denzelfden uitgever verschenen.
Voor de jeugd! van L. Leefson. Een tweede bundeltje fabels. Brussel, J. Lebègue en Co, uitgevers, 46, Magdalenenstraat, 1888. Uitmuntende fabels, in zuivere taal geschreven en zeer goed gerijmd. Op elke bladzijde lacht u eene nieuwe geschiedenis toe; wat voor de jeugd dubbel vermakelijk is, en het uit het hoofd leeren bevordert, als er geene bladzijden zijn om te wenden.
In Schotland, door J.B. Martens. Sint-Nikolaas, Drukkerij van Strybol-Vercruyssen, 1888. (Uitgave van het Davidsfonds no 59). De onvermoeide schrijver geeft ons hier weder eene merkwaardige vrucht zijner veelzijdige pen. Het is eene verzameling van de leerrijkste stukken over aardrijks-, oudheid-, volkenkunde enz., enz., die men aan het beschaafd volk kan te genieten geven. Moge het werk niet slechts veel aftrek hebben, maar ook vele lezers vinden! Dat is onze hartelijke wensch.
Licht en Schaduw. Gedichten van Leonard Buyst, lid van het kunstgenootschap De Distel. Brussel, drukkerij van Michiel Dehon, Kogelstraat 11, 1888, 94 blz. Prijs fr. Een lief, schoon boekje (in oud Conscienceformaat) te meer op onze leestafel; glad en krachtig papier, keurig gedrukt. Men zegt wel ‘Geene rozen zonder doornen’; wij zouden geneigd zijn te dezer gelegenheid te zeggen geen ‘Distel zonder rozen’. De heer J.A. van Droogenbroeck, onze puikdichter, heeft de toewijding van Licht en Schaduw aangenomen, en zal daarop zeker met Zonnestralen verwarmend kunnen werken. Te recht noemt de heer Buyst den dichter die over zonnestralen beschikt eene Leidstar. Aangenaam opent het boekje met Vertrouwen. Vertrouwen op eigen kracht, moed, geluk (zonder als Icarus in de hoogste sferen te willen stijgen) is een groote eigenschap voor eenen jongen dichter. Levenslustig klopt het hart daarbij.
Op bl. 28 vinden wij nog zulk een stukje vol hoop en levenslust: Lentelied getiteld; vloeiend berijmd. De Grootvader op bl. 33 trok onze aandacht. 't Is een schilderachtig tafereel, innig en waar, aangenaam van versificatie. Op 75 vinden wij nog een Roosje van den Distel. Een rein en trouw gemoed spreekt uit dat alles. 'k Beveel het boekje mijnen jongen vrienden en vriendinnen hertelijk aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 739]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Geestelijk Lied in de Nederlanden vóór de Hervorming. Aanwijzingen en Wenken, door Dr. J.G.R. Acquoy. Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis. Tweede Deel. Aflevering 1. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1886. 112 p. 8o. Pr. fl. 1, 25. De ontwikkeling van den geestelijken volkszang in de Nederlandsche taal, had ongeveer denzelfden loop, als die van het Duitsche volksgezang. Dit is licht te verklaren uit de nauwe betrekking waarin Nederland en Duitschland steeds met elkander stonden. Van veel liederen onzer duitsche volkstaal kan men aantoonen, dat zij oorspronkelijk nederlandsche waren; zoo bijvoorbeeld ‘Het viel een hemeldauwe’Ga naar voetnoot(1). ‘Met dezen nieuwen jare’, ‘Met geestelijcke vreught,Ga naar voetnoot(3)’; het overoude ‘Nun siet uns willekomen hero kerst’, door Hoffmann van Fallersleben aan de 12e eeuw toegeschreven. Van deze liederen is alleen bekend, dat zij aan den Beneden-Rijn werden gezongen. In nederlandsche gezangboeken van de 17e eeuw, geloof ik de wijzen dezer oude liederen teruggevonden te hebbenGa naar voetnoot(4). Op welke wijze nu vele bekende melodiën van nederlandsche volksliederen in onze duitsche gezangboeken overgingen, heb ik in de inleidingen voor het eerste en tweede deel van 't hierboven aangehaalde werk getoond. Terwijl nu in Duitschland de geschiedenis van het kerklied tot op Luthers tijd door Hoffmann von Fallersleben, wat den tekst betreft, en door K.S. Meister en mijnen persoon, wat de wijzen aangaat, bewerkt zijn, heeft men in de Nederlanden, zelfs tot heden toe, voor eene geschiedenis van het nationale kerklied weinig gedaan. Prof. Acquoy heeft zich daarom zeer verdienstelijk gemaakt door het schrijven van eenen tegenhanger der studie van Hoffmann. Alleen is de behandeling verschillend. Hij geeft door verwijzingen en aanduidingen een overzicht der werken betreffende zijn onderwerp, de handschriften, gedrukte liederen, gezangboeken, enz., met zoo groote vollecigheid, dat, zoover ik erover oordeelen kan, het eenen Nederlander, wien alle deze bronnen bereikbaar zijn, niet meer moeilijk zal vallen eene regelmatig gestelde geschiedenis van het nederlandsche kerklied (tekst en wijzen) te bearbeiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 740]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of een dergelijk werk. in Nederland opgang zal maken, kan ik met beoordeelen. Voorloopig zijn wij den heer Acquoy warmen dank schuldig, dat hij ten minste een begin heeft gemaakt met de geschiedenis van het tijdperk vóór de hervorming. Acquoy geeft talrijke uittreksels van teksten, op welke hij proeven van wijzen wil laten volgen. Ons beider bundels zullen elkaar aldus aanvullen. Het verdient bijzondere vermelding dat het werk dezes schrijvers, welke niet katholiek is, overal blijk geeft van onbevangenheid en rechtvaardig oordeel over uitingen van het katholiek leven. Met recht stelt hij bij de uitdrukking ‘vóór de Hervorming’, den terminum ad quem in het midden der 16e eeuw. Tot dien tijd toe berustte immers het geestelijke volksgezang nog op de oude overlevering.
‘Deze laatste uitdrukking (vóór de Hervorming)’ zegt Acquoy, ‘is rekbaarder dan de eerste (d.i. de terminus a quo!), en die rekbaarheid is hier noodig. Wie van de middeleeuwen spreekt, denkt aan een tijdperk dat ongeveer met het jaar 1500 is afgesloten, maar wie de Hervorming noemt, weet wel, dat zich daarvoor geen bepaald jaartal laat aanwijzen. Wat Noord-Nederland betreft, daar heeft het tot diep in de tweede helft der 16e eeuw geduurd, eer de verspreide gevallen van Protestantsche gezindheid, hoe menigvuldig ook, plaats maakten voor een meer algemeenen Gereformeerden toestand. Zoolang die toestand niet was gevestigd, bleef ons voorgeslacht, in zijn geheel genomen, in het stadium, waaruit onze middeleeuwsche geestelijke liederen zijn voortgekomen. Daarom aarzel ik met den terminus ad quem vrij laat te stellen, en zonder een jaartal te noemen, in het algemeen te spreken van de tweede helft de 16e eeuw.’
Wat de schrijver ten slotte over de zangwijzen en hare behandeling zegt, beantwoordt geheel aan mijne denkwijze.
‘Dat de zangwijzen der Middel-nederlandsche geestelijke liederen meestal een bijzonder karakter dragen, zal na het gezegde niemand verwonderen. Wie slechts ooren heeft voor hedendaagsche, vooral Fransche en Italiaansche muziek, kan ze onmogelijk genieten. Wie daarentegen de edele schoonheid van den Gregoriaanschen kerkzang of ook van de Psalmen der Gereformeerden in hunne ware gedaante heeft leeren gevoelen, smaakt, haar hoorende, een kunstgenot van eigenaardige soort. Hij wordt uit den kring van het alledaagsche verplaatst in eene andere sfeer, eene sfeer nu eens van diepen ernst, dan eens van klagenden weemoed, nu eens van stille vroomheid, dan weer van mannelijke kracht. Ons geslacht moet ze weer leeren zingen, en het zal ze ongetwijfeld leeren waardeeren.’
De harmonie der begeleiding moet zich in den ouden toonaard bewegen, van het lied waarbij zij moet dienen.
‘Een Middelnederlandsch lied’, zegt de schrijver zeer juist, ‘met eene negentiende-eeuwsche harmoniseering, of begeleiding maakt op den kenner denzelfden indruk, dien een Hollander uit de 15e eeuw, in eenen Parijschen frak gestoken, op hem maken zou’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 741]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik beveel het werk des schrijvers dringend aan. Op mij heeft het eenen zeer weldoenden indruk gemaakt.
Niederkrüchten (Rijn-provincie, bij Venlo). Wilh. Baümker.
Joost van den Vondel. Verslag der Antwerpsche feesten, ter gelegenheid der driehonderdste verjaring van Vondels geboorte; benevens zeven studiën over het leven en de werken van Nederlands grootste dichter, door Gustaaf Segers, secretaris van het Vondel-comiteit, leeraar aan de normaalschool van den Staat te Lier. Antwerpen, drukk. H. en L. Kennis, opv. van L. Gerrits, Gratie-Kapelstraat, 8o. 1888. 230 blz. Ziedaar een werk wat alom met groote vreugde verdient begroet te worden! Onder den zedigen titel van Verslag, enz. wordt den lezer de vrucht geboden van vele jaren studie, waarbij het eigenlijk overzicht van 't gevierde feest als eene bijzaak verschijnt. Bij elk recht geaard kunstlievend Nederlander, Belg of Hollander, ontwaakt een innig gevoel van dankbaarheid voor het puik der Antwerpsche bevolking, bij het opslaan dezer bladen. Eere aan Génard en Gittens, aan Bouchery en Segers, aan allen die gevormd tot comiteit, of daarbuiten, medewerkten tot eene feestbetooging zoo waardig en schoon als er slechts weinigen in Belgenland worden gevierd. 't Is onnoodig in deze regelen de herinnering op te wekken van die schoone dagen. Zij die niet bij die heerlijke uitdrukking van ernstig kunstgevoel en warme liefde voor de Nederlandsche letteren tegenwoordig waren, mogen door het lezen van Segers' werk zich eenigszins voor het verzuimde schadeloos stellen. En niet alleen dat een optocht, twee tooneelvoorstellingen, eerepenningen, enz. aan het feest reeds een onvergetelijk karakter gegeven hebben, heden komt een hoogst verdienstelijk boekwerk aan die schoone gebeurtenis nog den stempel van langeren duur opdrukken. De verslaggever meldt ten eerste, hoe de commissie voor de feesten tot stand kwam; vervolgens hoe elk persoonlijk werkte om de zaak te doen gelukken, en de heer Segers onder anderen eene voordracht over Vondel hield voor zijne duurbare leerlingen. Met vaardige wending wordt daarin Vondels lied aan zijn dochtertje, dat aan de kinderen van Bethlehem gewijd, en dat voor de weeskinderen te Amsterdam gedicht werd, herdacht. Eene tweede voordracht hield de schrijver over hetzelfde onderwerp in den Vlaamschen Kring van het koninklijk athenaeum te Lier. Bij deze gelegenheid wordt bij voorbeeld de gedachte uitgedrukt, die later uit Vondels werken wordt bevestigd, dat deze zijne Antwerpsche afkomst nooit heeft vergeten of verloochend, waarbij dan wordt herinnerd, hoe de dichter het onderwijs lief had, altoos aan zelfvolmaking arbeidde, en beurtelings, als ‘koene adelaar,’ als ‘prachtige, kalme pauw’, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 742]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als ‘drijvende zwaan’, als ‘stoute zeearend’, als ‘liefelijke nachtegaal’ of ‘rietmuschje’ verschijnt (26). Na een overzicht der veidere voorbereiding en der eerste plechtigheden van het feest, verhaalt de schrijver de voorstelling der Leeuwendalers, een ware zege voor de Antwerpenaren, zoowel wat keus van stuk als uitvoering betreft. De schrijver doorloopt het stuk met kennis van zaken. 't Is waar (bl. 53) dat de Leeuwendalers geene persoonlijke aanvallen bevat, gelijk Palamedes; maar toch, verwondert het mij dat de schrijver hier geen gebruik heeft gemaakt, van een klaar bewijs dat Vondel een Antwerpenaar, of althans zeer belgisch gezind is gebleven, door aan Lantskroon (den heer van het zuiden) de woorden in den mond te leggen dat hij, aan 't noorden toestaat zich zelf te regeeren. Lantskroon treedt hier dus op als de beschikker van het lot der Nederlanders in 't algemeen. De Belgische tint van het stuk heeft dan ook ten gevolge gehad, dat tot in onze eeuw toe, de pogingen van vredelievende mannen mislukt zijn het stuk in Amsterdam te doen spelen; bv. in het jaar 1848. Thans is het anders geworden, en de Leeuwendalers zijn bij het voorlaatste Vondelfeest te Amsterdam opgevoerd, gelijk nu te Antwerpen. Een ander punt heeft mij in dit Lantspel steeds getroffen, namelijk de overeenkomst van toestand tusschen Adelaert, Jephta's dochter Isis, en de gevangen jongeling in 't Spel van den heiligen sacramenten van der Nyeuervaert, alle drie eene soort van hoogst dichterlijk vreugdelied aanheffende, op het oogenblik dat zij den dood als offer voor anderen te gemoet gaan. Wij veroorloven ons de drie bedoelde plaatsen ter vergelijking hier af te drukken. Jephta.Ga naar voetnoot(1)
Nu kerm, nu klaegh niet meer.
Ghij waert dus lang mijn vader, mijn behoeder;
Nu ken ick Godt: geen vader, geene moeder;
Die naem heeft uit. De godtheit is alleen
Mijn vader, en myne moeder beide t' zamen.
Nu hoeft ghy u dit offer niet te schaemen;
Nu is het valsch dat ghy uw dochter slaght,
Uw eigen bloet zult storten. Staeck dees klaght,
Dit hartewee: ick ben den hemel eigen.
't Geloof is nu mijn schilt, die op geen dreigen
Noch kerven past van zwaert, of iemants hant.
't Is tijt Godt lof te zingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 743]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leeuwendalers.Ga naar voetnoot(1)
Mijn vader, langer niet mijn vader in dit leven,
Ghy hebt uw eigendom de Godtheit zelf gegeven,
En ick mijn zelven gansch vereert aan 't algemeen;
Benyme niet dien krans, een lot dat iedereen
Niet toevalt. Laetme gaen den schutter zelf verrassen.
Rechtschapen kerel past op dootshooft noch grimmassen
Van grijns of schors des doods, die kinders hier vervaert.
Geluckigh sterft hij, die zijn doot met eere paart.
't Spel van den heiligen Sacramente.Ga naar voetnoot(2)
Adyeu, schoen soet prieel van Brabant.
Ic sterve hier den gheloove ter eere;
Doch eest beter de knecht dan de here:
Ic bender oec herde wel met te vreden.
Adyeu, kersten landen ende steden,
Rivieren, waranden en castelen;
Goudt, silver, ghesteynte en juweelen
En mach my niet helpen, dats verloren.
Adyeu alle, verguldene sporen,Ga naar voetnoot(3)
Vrienden, maghen, vadere ende moeder,
Adyeu, meester lief, vrient als broeder,
Bidt doch voer mi unt caritaten,
Dat mijnder ermer sielen mach baten;
Want al mach verbranden den lichame,
Es de siele onsen Heere bequame,
Mi en raect, hoe ic bederven sal,
Lof Godt, dat ic martelaer sterven sal,
Den kerstenen teeren, den heyden te scanden.
Y vuil heiden, lelicke tyranden,
Stomme beesten, stunckende pryen,
Die Jhesum en kendt noch Marien,
Des ghy alle zijt des duvels kynderen,
Ghij en condt mijnder zielen niet ghehinderen,
Al doedy den lichame veel smerten:
Des loop ic int vier met goeder herten,
Roepende, niet voir de doot bevreest:
‘Vader, in u handen bevelic mynen geest.’
Op blz. 102 van het werk beginnen Segers' oorspronkelijke studiën, getiteld: Vondel als humorist, Vondel als kunstvereerder, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 744]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vondel en zijn tijd, Vondel als dichter en als mensch, Het karakter van Lucifer, Twee karakters uit Vondel (Vosmeer, de Spie, uit Gijsbregt, en Jephta), Eenige schoonheden uit Vondels werken, waarvan Vondel en zijn tijd wel eene der oorspronkelijkste is. Ik deel geheel het gevoelen van den begaafden schrijver, dat het zoeken naar zinspelingen in Vondels werken sterk overdreven is geworden. Wel stond onze dichter niet zóó buiten en boven de maatschappij gelijk Göthe en Shakespeare, doch het is eene andere zaak de ontvangen indrukken der tijdsomstandigheden mede te deelen, of den gang der geschiedenis opzettelijk af te spiegelen, ofschoon men moet erkennen dat Vondel herhaaldelijk aanleiding geeft tot bovengenoemde verdenking, en wel bijzonder door het aantal hekeldichten dat hij heeft geschreven. Deze hekeldichten rekent onze schrijver tot Vondels humoristische stukken, waarvan het genoemd opstel een aantal voorbeelden geeft, die voor vele lezers lichtpunten vol aantrekkelijkheden bevatten. Bij deze gelegenheid doet de schrijver dan ook uitkomen, hoe gezond en frisch Vondels dichterlijk gevoel is gebleven, ondanks den kommer waarmede hij zijn geheele leven heeft te kampen gehad, en hoe geen zweem van Byroniaansche onlust of zwaarmoedigheid in zijne treurigste gedichten doorschijnt. Deze studie van den heer Segers heeft daardoor glanspunten waaraan de oorspronkelijkheid niet ontbreekt. Ten slotte mochten wij nog de volgende opmerkingen maken. De schrijver heeft, ter gelegenheid van de Leeuwendalers, de meening geuit dat Vondel ‘vreugdedronken was over den Munsterschen vrede.’ In de Leeuwendalers komt dit niet uit. De getemde Mars was eene hulde aan de burgemeesters van Amsterdam. Maar zoowel hier als in de Leeuwendalers heeft Vondel het beginsel waarop de vrede was gebouwd onbesproken gelaten, en blijkbaar opzettelijk een zinnebeeldig spel geschreven, om buiten alle staatsbegrippen en meeningen te blijven, en zich over zijne denkbeelden van recht en onrecht niet uit te laten. Door den vrede werden handel, nijverheid en kunst bevorderd, daarvan spreekt Vondel uitsluitelijk. Dat van de andere zijde de volken uiteen gereten, de macht des keizers, die de dichter zoo herhaaldelijk bezongen had, diep en stelselmatig gefnuikt en gebroken werd, scheen hem niet meer aan te gaan. De dichter had een te diepen blik in de wereldgeschiedenis om dit alles te vergeten of af te zweren, en onvoorwaardelijk ‘vreugdedronken’ den vrede gelijk die te Munster was afgesloten te begroeten. De Leeuwendalers verheerlijken dan den vrede, dat is eenen vrede in 't algemeen. Geen enkel woord doet ons aan het einde van den dertigjarigen en den ‘tachtigjarigen’ oorlog denken. Het stuk past op alle vredefeesten. 't Is den heer Segers ontsnapt dat Vondel niet in 1639, maar in 1641 tot de katholieke kerk overging (162), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 745]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelijk mocht ik nog opmerken dat de uitdrukking ‘In 't honderd,’ gelijk Vondel die bezigt (63), heden nog algemeen en met dezelfde beteekenis in 't noorden in zwang is. Daarmede heeten wij het werk van den heer Segers hartelijk welkom, en verheugen ons ‘vreugdedronken’ over de Vondelsfeesten van Antwerpen en de vruchtbare pogingen van de onvermoeide commissie, welke niet alleen aanleiding ertoe gaf dat Vondel voortaan veel meer algemeen gekend en gevierd zal worden, maar die ons ook in 't bezit bracht van een werk zoo ernstig en liefdevol geschreven als het ‘verslag’ van den heer Segers, met diens ‘Zeven Studien’. Paul Alberdingk Thijm.
Georg Rahstede, Studien zu La Rochefoucauld's Leben und Werken. Braunschweig, C.A. Schwetschke und Sohn (F. Appelhans) 1888, 184 blz. De Maximes van La Rochefoucauld werden in zijne dagen werkelijk als zedegeschiedenis beschouwd. Daarom ontmoetten zij zooveel tegenstanders. Elk vond zich daarin gehekeld. Inde ìrae! vooral bij de vrouwen. Mme de la Fayette, later Rochefoucauld's vriendin, schreef daarover zelve aan Mme de Sablé: ‘Quelle corruption faut-il avoir dans l'esprit et dans le coeur, pour être capable d'imaginer tout cela!’ Dan volgden de dames Anne de Rohan, prinses van Guyenne, de hertogin van Liancourt, enz. verder, van de mannen Daniel Huet, en, zooals men weet, La Fontaine. De schrijver laat dit goed uitkomen. Daartoe heeft hij dan ook alles gelezen wat tot zijn onderwerp behoort, en er in eene uitvoerige lijst rekenschap van gegeven. Ook de Nederlandsche vertaling van Laurillard is hem niet ontgaan. Kortom het werkje is in alle opzichten uitmuntend leerrijk. Wij bevelen het allen ernstigen lezers en lezeressen dringend aan. P.A.T. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tijdschriften.Aan den lezer.
Van de tijdschriften waarmede de Dietsche Warande wisselt, wordt de geheele inhoudslijst medegedeeld. Doch dit geldt uitsluitelijk de tijdschriften die hoogstens eenmaal 's maands verschijnen. Van wekelijks of tweemaal in de maand verschijnende tijd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 746]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schriften kunnen alleen de hoofdartikels bekend gemaakt worden. Van alle andere tijdschriften, die niet met de Dietsche Warande wisselen, en die in ons bereik liggen, worden alle eenigszins uitgebreide studiën medegedeeld, voor zoover zij tot het gebied der Dietsche Warande behooren: kunst en zedegeschiedenis, waaronder dichtkunst of letteren eene eerste plaats bekleeden, en de kunstnijverheid, benevens de Nederlandsche en andere Oudheden in aanmerking komen. Van uitgebreide artikelen wordt het getal bladzijden aangegeven. Zijn alle bijdragen eener aflevering beknopt en ongeveer van dezelfde lengte, dan wordt hierover gezwegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
België.Nederlandsch Museum. Nr. 7. Virginie Loveling, Eene catholieke processie in Hannover. Sleeckx, Cervantes als tooneeldichter (vervolg 14-41). Pol de Mont, Op reis. Portefeuilleschetsen, 42-49. Boekbeoordeelingen: Melati van Java, Wegener (Carstens und Pröhle), Weingaertner, Perk. Nr. 8. Cyriel Buysse, Twee herinneringen uit Amerika (73-91.) Sleeckx, Cervantes als tooneeldichter (slot, 92-125). Boekbeoordeelingen: Una, Hock, Schimper.
Het Belfort. Nr. 9 P. Servatius Dirkx, Shakspeare's vrienden en vijanden, 165-178. P.-J. Goetschalkx, Invoer der hervorming, 179-192. Frans Willems, Mgr. P. Claessens, III, 193-207. Edmond Fabri, Achtervolgd door eenen stoomwagen (n. het eng.), 208-215. Dr. H. Claeys, Keizer Karel van de Geyter, IV, 216-228. Jozef Van Mierlo, Voorhistorische menschkunde, 229-234 (vervolg). E. Pauwels, Franciscus van Lod. De Koninck en Edg. Tinel. Eug. Toussaint, Voor Kerk en Paus (ged.). Overzicht van boeken. Boekennieuws. Kronijk.
Volk en taal. Maandschrift. 1e afl. 15 Juli. Velerlei korte artikelen over eigenaardigheden van het volksleven: Spelen, Raadsels, Liedjes, Namen, enz. De prijs is fr. 2-; fr. 1.50 voor hh. studenten (Audenaarde, van den Driessche). Niet verder ontvangen.
De Vlaamsche School. Bl. 105, H. Hymans, Jan Louis Delin, De vlaamsche patriot. Edw. Grégoir, Gaspar Laurentius de Cort herdacht. Het kabinet van Dr de Meyer, te Brugge. Doorzichtkunde. Kroniek. Bl. 115. Max Rooses, Jubelfeest. Het kabinet van Dr. de Meyer, te Brugge (vervolg). K. Ruelens, Brieven van Otto Venius, enz. Hellemans, Spelling der plaatsnamen. Tentoonst. der ac. v. Antw. Max Rooses, Het museum Plantyn-Moretus, Willem Rogghé, Op 't kasteel van Beirvelde. Eduard Grégoir, Vermaarde Beiaardmakers en -spelers. De tentoonstelling van oude kunstnijverheid te Brussel. Redevoering van Frans van Kuyck. Bl. 141. De Keyser en Gallait (salon te Antw.). Kunstnijverheid (vervolg). Het kabinet van Dr. D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 747]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Meyer te Brugge (vervolg). Als ik kan. Toonkunde. Feesten te Roeselaere. Boeken. Kroniek. Sterfgevallen.
De Toekomst. No 8 en 9. Pol de Mont, De Poëzie in school en leven: 309-336. Boekbeoordeelingen. Schoolnieuws. Aug. Gittée, Himetisme en Hekserij. (Over Paul Regnard, Les maladies épidémiques): 357-361. A. De Cock; Waalsche Folklore (Over Aug. Hock, Croyances et remèdes populaires, etc.): 368-371. C. Natuurkunde voor de lagere scholen. (Thermometers) 372-377. J. Stinissen, Het Veldhoen en de Weiman. Boekbeoordeelingen. Tijdschriften, enz. Folklore: 193-216. No 10. Arthur Cornette. Geschiedenis der nederl. letterkunde, 379-404. Natuurkunde voor de lagere scholen. Boekbeoordeelingen, Tijdschriften, enz.
La Fédération artistique. Ne. 40. Modernisme, door Jules du Jardin. No 42. Edmond Louis, Le salon d'Anvers. Alphonse van Rijn, A propos de nos collectionneurs. No 43. Le salon d'Anvers. La théorie en musique. Le puits de Moïse à Dijon, enz. No 45. Colfs, L'art appliqué à l'industrie. Joseph Stallaert, A propos d'art monumental. No 46. Paul Stephen, L'exposition d'art monumental IV. No 47. Edmond Louis, Le salon d'Anvers. Paul Stephen, L'expos. d'art mon. Alph. Van Rijn, Théatre de la Monn., Victor Reding, Causerie théâtrale, enz. No 48. Les expositions (Anvers etc.) Concert d'orgue. Théâtre de la Monnaie. Le Théâtre à Paris. Chronique, etc. No 49. Alph. van Ryn, Le musée de la porte de Hal. Paul Alphen, Art appliqué. Alph. v.R., Monnaie. Victor Reding, Causerie théatrale. Interim, La musique à Bruxelles. La commission d'Anvers et G. Stobbaerts. Tournai, Noël Kolbac, Le théâtre à Paris. No 50. Paul Stephen, Art funéraire. E.V. Donizettiana. Charles Beauquier, Hans Makart.
Rond den heerd. No 36. Ad. D. Van Brugge naar Moskou, (vervolg). Haghebaert (Dante, vervolg). Samijn, De fr. revolutie (bijzonder te Thielt). No 38. J. Claerhout, Coppée. Hector Claeys, St. Remakel en de duivel. Dante (als boven) No 40. D.H. Petrol. Hector Claeys, De weerwolf. Dante (als boven). Raadsels. No 41. Davidsfonds, Opium. Dante (als boven). No 42. De weerwolf. Haghebaert, Dante (vervolg). A. Walgrave, Boekenstoffe. No 43. idem (om dwalingen te verbeteren). Haghebaert, Dante (vervolg). No 45. Walravensijnde. Dante. De Weerwolf.
Revue de l'art chrétien. No 3. J. Helbig, Une peinture étrange (Kruisiging van omtrent 1300, waarbij Christus eenen ladder bestijgt) (vertaling naar Andr. Jansens), 281-286, A. Brykezinsky, Wit Stroosz (beeldhouwer te Krakau), 287-295, X. Barbier de Montault, Un vase en cristal de St. Marc de Venise, 296-298. Paul Allard, Etudes d'iconographie religieuse (4e siècle), 299-302. J. Helbig, L'exposition rétrospective de l'art industriel, 303-306. L. Cloquet, Eléments d'iconographie chrétienne. (4e siècle), 307-323, 4 platen, 31 vignetten. Nouvelles et mélanges. Travaux des sociétés savantes. Bibliographie. Index bibliographique. Chronique, 307-402. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 748]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loquela. No 1. Meimaand 1888 Zantekoorn. De Plate schuren uitspr. scheuren. - De plate poetsen, verhuizen, wegloopen. - ‘Hen is de plate gescheurd!’ Geh. Houthem-in-Vt. In Holland zeggen ze ‘zijne piek of de piek schuren, zijne achterpiek scheeren; met den zelfsten zin. (Een der vele belangrijke artikels van dit nummer. In Holland wordt ook gezegd: ‘de plaat poetsen’ voor snel weggaan Red.)
Flandria, No 153-162. Aug. De Vreught, Bohemen en de czechische volksstam. K.F. Stallaert, Het eerste dietsche charter in Brabant. Edm. Vander Straeten, Aldenardiana. No 155. Gedichten van Hiel, Dendermonde, enz. Aldenardiana. No 157. Alb. Rodenbach (Hiel, Callebert, la Gravière). No 158. (Landtaal in de krijgsschool). Aldenardiana. Rodenbachs en De Keysers feesten. No 159. De Handelsrechtbank te Antwerpen, Gedichten van J. Moruanx. No 160. Landdagen, Aldenardiana. Bohemen. No 161. Stichting van het verbond der Vlaamsche grievencomifeiten (bl. 411). No 162. Het burgundisch kasteel, door Vander Straeten. Vlaamsche herberg, van Hiel. Bohemen.
L'art moderne. nos 32-41. L'art ancien au Grand Concours. Impressions d'artiste (vervolg). En Wallonie, Lettres inédites de Jules Laforgue (vervolg). Les représentations de Bayieuth: 265-278. L'immortel d'Alphonse Daudet: 273-279. Salon d'Anvers. Lettres inédites de Jules Laforgue (vervolg). Les néo-impressionnistes en 1834. Paysages ardennois. Impressions d'artiste (vervolg). Les saints à propos de Wagner. Wagner et Beaumarchais. L'église d'Avioth. La contrefaçon des oeuvres d'art aux Etats-Unis.
Précis historiques. nos 9-10. Une mission belge dans l'Etat indépendant du Congo, door V.B.: 409-424. Nicolas Psaume, évêque de Verdun, de l'ordre des Prémontrés (1516-1575), door I.V.J.: 425-441. S. Ignace de Loyola et les missions du Levant, door V. Baesten, S.J.: 461-474.
Revue de Belgique. nos 8-9. Comment on peut définir Victor Hugo, door Léon Leclerc: 329-353. L'isthme américain, door Félix Belly: 374-399. La femme dans l'ancienne Egypte, door Emile Coemans (vervolg): 409-434. L'isthme américain, door Félix Belly (vervolg): 20-53.
Revue générale. nos 8-10. Faust, door M.C. Verbrugghen: 160-196. Sur le haut Congo: 198-222. M. Depretis, door Joseph Grabinski (vervolg): 222-272. Schopenhauer, door Charles Vincent: 302-314. Faust, door Verbrugghen (vervolg): 315-357. M. Depretis, door Joseph Grabinski (vervolg): 479-414. Les mémoires d'un royaliste, door Ch. Woeste: 467-488. Faust, door Verbrugghen (vervolg): 516-555. Edgar Poé, door Ernest Verlant: 555-583. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 749]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederland.Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied. no 2. G. Swart, De authenticiteit der Vulgaat (117-172). G. Jonckbloet, Een winter te Davos, III (173-195). H.J. Allard, Vondeliana, II, (196-207), Kornelis Diedericksz. Kool, Garbrecht Hooft, Adam Carelsz van Germes. Berichten uit de pers.
De Nederlandsche Spectator. No 30. Nieuwe Spinozana. Walewien (ged.) door G.A. Betz. No 31. Museums: Boymaus, Leiden, Guimet. No 32. Over 't Leidsch archief, Oud-Holland, Vondel van Seghers. De gereformeerde kerk in Friesland, enz. Dr. W.G.C. Byvanck, De poëzie in Frankrijk gedurende de eerste helft van het jaar 1888. no 33. Kunstnijverheids-tentoonstelling te 's Gravenhage. Campbell tegen Hessels. No 34. Bibliographie van Vondel's werken, door Campbell. Nos 36-37. F. Smit Kleine, W.J. Hofdijk, W.G. Van Nouhuys, Tola Dorian. Wolfgang, Letterkundige kroniek. Margadant, Volksvermaken. W. Doorenbos, Wijsbegeerte, enz. bij Euripides. Tentoonstelling der hollandsche teekenmaatschappij. Moltzer, over ten Brinks Gesch. der N. Ned. letteren in de 19e eeuw. No 38. Weismann-Lübke (bl. 310). Geschiedenis van Grimm's Wörterbuch.
De Gids. nos 8-10. Shakespeare en de Meiningers, door H.L.F. Pisuisse: 222-268, Parsifal-Perceval, door A.G. van Hamel: 290-325. Engelsche romanschrijvers in den tijd van Shakespeare, door J. Ten Brink: 470-522. Over kunstindustrie, door Joseph Alberdingk Thijm: 541-536. De kritiek der bewondering, door J.H. Gunning: 83-125. Nederland te Munchen, door J.H. Hooyer: 125-140.
De Nieuwe Gids. no 6. In Memoriam Mr. C. Vosmaer, A. Brouwer, De Nacht-cactus, II. Willem van Oevere, Kindervreugd, Op de bewaarschool. Fr. Van der Goes, De opleiding van tooneelspelers. Boekbeoordeelingen. Kunst: Verberchem, Ets-tentoonstelling. L.N. Stemming, Meyer de Haan. J. Staphorst, Impressies, III. Dr. D.G. Jelgersma, De verhouding van de in- en uitvoer, in verband met de theorie van den vrijen wil. P.L. Tak, Nederlandsche politiek; Indrukken van den dag. Hélène Swarth, Zes sonnetten. Literaire kroniek. Varia.
De Katholiek. no 9. Schaepman, Leo XIII over de menschelijke vrijheid. Rijp, Het politiek naturalisme. Mes, Iets over Batenburg. Hofman, Een verloren werkje van Christiaan Vermeulen. Boeken: Jennissen, De consuetudine in jure canonico. Leesberg, von Redwitz vertaald. No 10. P.A. de Bruyn, De pauskeuze in de eerste eeuwen tot aan den ondergang van het Oost-gothische rijk in Italië (213-232). F.J. Poelhekke, Ernstige bedenkingen tegen het voorrecht der gothiek, (223-254). P. Fr. L. Hooning, S.O.P. De Donatio Constantini (255-269). W. Eene Russische vesting op Turksch grondgebied. H. Ermann, S.J. Aan zaliger Herman jozef. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 750]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Leeswijzer. No 6-8. Verax, Gedachten over Fransche letteren. A.E.C. van Someren, Lettk., biogr. en bibliogr. mededeelingen. C.L. Toekamp Lammers, Bornier's Paulus vertaald. T. Kunst op reis. Paulus (vervolg). W.J. van Hoek, Eene indische fabel (slot). Paulus (slot). M. Eva Lessing, Berichten, enz. No 9. J. Winkler Prins, Annette v. Droste. Kunst op reis (vervolg). M. Meta Klopsboek, W.J. ten Hoet, Een brief. Boelen, Sonnet, Boeken, enz. No 10. J. Winkler Prins, Annette Freiin von Droste Hulshoff (vervolg). William J. ten Hoet, De holl. opera Faust. (N.B. met terugblik op de oudste sage). W. de V. Hz. Ben Musa. Boekbespreking, enz.
Holland-Vlaanderen, September. T. Pluim, Gretchen (vervolg). Koster, Een straattooneeltje te Schiedam. Jacobus Calisch, van Deyssel. Blok, Faust van Marlowe, vertaald. Astiveri, Goudmanteltje (vervolg). Gedichten. Letterkundige kroniek. Varia.
De Portefeuille. No 4. Schakels en ketens. No 5. Eene lezing bij Brebant. No 7. Charles Fuster, Het oude musket. B. van Heyningen, De Leeuwerik (ged.). Neëra. Vaarwel. Muziek- en andere kunstkritiek. No 8. De ongewenschte opstanding (ged.), door Honigh-van Reuth. No 9. Beelden uit de tram (vert.), door Honigh-van Reuth. Trip, Trilogie (Robert Schumann). No 10. H. Trip (Robert Schumann). Id. De hollandsche opera (naast eenen ‘muzikalen puinhoop’) te Amsterdam. Gedichten. Boeken. No 11. Het laatste werk van Miss Braddon. No 12. Carmen Sylva, Pablo Domenick. Muzikale en andere (korte) kunstkritiek. Mevr. Elise van Calcar, De Eedgenooten. Neëra. Vaarwel (vervolg). No 14. Mevr. v. Westhrene, De Robinsons. Overzicht van tijdschriften. Alma Tadema. Louis Bonaparte, door J. Loosjes.
Noord en Zuid. No 4. A.v. Stellwagen, Huygens' Oogentroost. Wazenaar, Eenheid van taal. J.L. van Dalen, Bilderdijk. R.A. Kollewijn, Stamt Bilderdijk af van de Teisterbants? C.J. Vierhoudt, Blaadje, Gaatje, Lootje. J.C. Kummer, Verklaringen bij Hooft. S. Slotverzen van Hagar. Willem van Oers, Examen voor de hoofdakte 1888. W. Zuidema, Floris en Blancefloer. Id. Naar Geel. B. Heymans, Feith's lierzang op de Ruyter. Red. Anti-critiek.
Bibliotheek. N. Nederlandsche letteren bij engelsche lezers. A.E.C., van Someren, De geschiedenis van een woord. Willy. A.S.C. Wallis. Later verschenen nummers heeft de redactie niet ontvangen.
Caecilia. No 19. De Jong, Wagner en Liszt. Ergo, Muziekdictaat. Nicolaï, Kritische aankondigingen. Berichten, programma's, enz.
Op verzoek: Algemeen Nederlandsch Familieblad, tijdschrift voor Geschiedenis-, Geslacht-, Wapen-, Zegelkunde, enz., no 4, 1888. Aanvullingen op de genealogie Ouwens, door V.B.F. en verbeteringen, door Abr. J.E. van Someren Brand. Geslacht Dikkers, door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 751]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Abr. R.E.H. Geslacht Omeling (h) te Nijmegen, door Abr. D.F.W. von Brucken Fock. Aanteekeningen in de trouwregisters te Sluis, door J.A. Dorrenboom (vervolg); De oude kerkregisters in ons land (vervolg). Genealogische bijdrage betreffende het geslacht van de Wall, von de Wall en von Dewall, door J.Th. de Raadt. Het ‘Hofje van Belois’ te Schiedam, door H. en Ab. Roelants Jr.. Gerrit van Assendelft en zijn praalgraf in de Groote- of St. Jacobs-kerk te 's Gravenhage (met eene plaat) door G.J. Honig. Geslacht Gabry, door A. Verschoor. Geslacht Marnix. Inhoud. Tijdschriften. Wij hebben geene enkele aflevering ontvangen. red. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitschland.Zeitschrift für Christliche Kunst. no 5. I. Fr. Schneider, Unsere Pfarrkirchen (mit 5 Grundrisse), 153-162. Stephan Beissel und Fr. Stummel, Die Farbengebung bei Ausmal. der Kirchen, 163-170. Sträter, M. Schongauer (mit Lichtdruck), 171-174. W. Effmann, Ausgegründetes Steinbildwerk (mit Abbildung), 175-169. II. L. Gmelin, Deutsch nat. Kunstgewerbe-Austellung zu München, 1888, II. Die Krypta der St-Quirinuskirche in Neuss. Die St. Bernulphusgilde. III. A. Reichensperger, Dr P. Steche (Kunstdenkmäler in Sachsen). Aldenkirchen. Die Vatik. Ausstellung. C.v. Fabriczy, E. Muntz, Etudes écon. et arch. sur le moyen-âge. - No 6. I. Paul Adam, Der Einband liturgischer Bucher (mit Lichtdruck), 193-200. W. Effmann, Die alte Jakobikapelle zu Gielsdorf bei Bonn (mit acht Abbildungen), 201-206. II. Dr. Leonhard Korth, Das grosse Reitersiegel des Erzherzogs Rudolf IV. von Oesterreich. III. Schnùtgen, Die letrospective Ausstellung in Brussel, 211-217. Die achte Wanderversammlung des Verbandes Deutscher Architectenund Ingenieur-Vereme in Köln. Die Pfarrkirche zu Thann. IV. Aldenkirchen, Stephan Beissel's Geschichte d. Trier. Kirchen, enz. Mathias Göbbels, Die alten Wandmalereien im Dome zu Braunschweig. - No 7. Ruckblick. Generalversammlung. I.W. Effmann, Mittelält. Grabsteinplatten zu Doberan (mit Lichtdruck, Taf. XI, 229-234). A. Reichensperger, Den Bau von Pfarrkirchen betreffend, 235-238. J. Pieper, Romanischer Taufstein zu Brenken, 235-238. Schnütgen, Das Bronzeepitaph des Fürstbischofs von Cambrai, Jakob von Croy, im Dome zu Köln (mit Lichtdruck, Taf. XII, 243-246). II. Schnutgen, Romanischer Thonkrug als Schallgefass benutzt in St. Severin z. Köln (mit Abbildung). Falk, Tapezereien im Chor des Domes zu Mainz. III. Gmelin, D. nat. Kunstgewerbe-Ausstell. zu Munchen (Schluss). Fisenne, Maastricht (Holland), Luttich (Belgien). Eene merkwaardige vraag van algemeen practisch, zoowel als esthetisch belang wordt in deze aflevering door Reichensperger contra Schneider behandeld. In aflev. 5 brak S. eene lans voor den bouw van parochiekerken met een enkel schip, en beweerde dat deze nie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 752]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen wegens practisch nut, maar zelfs uit het oogpunt van schoon heid boven drie schepen te verkiezen zijn. R. komt daartegen met alle kracht zijner overtuiging op, bewerende dat 1. het voorstel van den heer S. eene verdere ontkleeding der kerken aan de hand doet; 2, dat kerken met drie schepen minstens even zooveel ruimte bieden als die van een enkel schip; 3. dat uit een oogpunt van schoonheid de ‘moderne’ gedachte van den heer S. niet te verdedigen is.
Kunstchronik, nos 39-40. Der Salon von 1888, door Herman Helferich. Allgemeine Kunstchronik. Robert Russ, door Em. Ranzoni. Deutsche Kunst in München. Glaspalast, door G. Romberg. Hundert Jahre Kunstgeschichte Wiens, door L. Eisenberg; nos 41-45. Die akademische Kunstausstellung in Berlin, door Adolf Rosenberg. Londoner Ausstellungen. Belgische Ausstellungen.
Zeitschrift für bildende Kunst. Nos 8 et 9. Nikopolis, door Hans Fischer: 293-298. Die Ruinen der Abtei St Bavo in Gent, door E.V.: 317-321. Apostelbalken und Triumphkreuz: 322-329.
Anzeiger des germanischen Nationalmuseums. Juli und August, 1888. II Bd. nr. 10, Seite 129-160. Bauten, bl. 130. Historisch-pharmaceutisches Centralmuseum, 137. Ein Bucheinband aus der zweiten Hälfte des 16 Jahrhunderts, 121. Hans Bösch, Die kirchlichen Kleinodien des Kard. Albr. Erzb. u. Kurf. v. Mainz, Markgr. v. Brandenburg, 123-152. Door gebrek aan geld gedwongen heeft de keurvorst reeds bij zijn leven zich van de heerlijkste werken der goudsmeêkunst, enz. moeten ontdoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frankrijk.Gazette des Beaux-Arts. Nos 8 et 9. Les livres à gravures sur bois publiés à Ferrare, door Gustave Gruyer: 89-102. François Rude, door L. de Fourcaud: 103-127. Les anciens vases de Pharmacie des Hôpitaux et Hospices de Paris, door Edouard Garnier: 127-137. Le vicomte Both de Tauzia, door Charles Ephrussi: 158-160. Claude Mellan, door Louis Gonze: 177-192. Quentin Matsys, door Henri Hymans (vervolg): 193-244. L'orfèvrerie civile, par Alfred Darcel: 224-238. Un livre de dessins de Moreau le Jeune, door Georges Lafenestre.
Journal des Arts. Nos 50-59. La grand' chambre du Parlement au Palais de Justice de Dijon, door A. Arnoult. La Renaissance en Bourgogne: Hugues Sambin, door André Arnoult. Nos archives, door A. Daligny. Alphonse Legros, peintre et aquafortiste, door A. Daligny. Tableaux et dessins de Dubois Pillet, door Paul Robert.
Courrier de l'Art. Nos 8 et 9. Les fêtes de Bologne au point de vue de l'art, door H. Meren. Jean de Montfort, graveur en médailles et son portrait, par Van Dyck, door Auguste Castan. Les | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 753]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
collections de la nouvelle salle du musée de Cluny, door G. Gabillot. Aux Antipodes: L'art et l'enseignement du dessin dans l'Etat de Victoria et notamment à Melbourne, door Champury.
L'Art. Nos 16-19. Le dôme d'Orvieto, door H. Meren: 80-88. Les industries d'art sous l'ancienne France, door Edouard Garnier: 88-90. Les caricaturistes Français, door Augustin de Buisseret: 91. Rubens au musée de l'Ermitage, door Emile Michel: 101-117. Scènes de la vie d'artiste, door Philibert Audebrand: 116-120. Michel Barthélemy Olivier, door L. Benedicte 136-139.
Polybiblion. Partie littéraire, nr 9. M. de Margerie, Géologie et géographie physique. Gustave Masson, Publications relatives à la littérature anglaise au moyen-age (The early text society, vol. CVII.) Comptes-rendus. Bulletin. Chronique. Questions et réponses. Partie technique. Henri Stein. Bibliographie (générale). No 10. Partie littéraire. Poésie (overzicht van 1888), door F. Loliée. Géographie et voyages (overzicht van 1887-1888), door de Bizemont. Comptes rendus. Bulletin. Chronique. (Nécrologie. Nouvelles). Partie technique. Bibliographie (générale), door Henri Stein.
Revue des Deux-Mondes. Augustus-September. Un bourgmestre de Stralsund au XVIe siècle door G. Valbert: 203-215. L'amour dans la musique door Camille Bellaigue: 305-348.
Revue Britannique. Nos 8-9. La république d'Arles. 53-83.
Magasin pittoresque. nos 14-18. L'Eglise Saint Zénon à Vérone, et les portes de bronze des basiliques du onzième siècle.door Maxime.
Revue historique. September-October. Etude sur l'histoire de Marie Stuart, door Martin Philipson (vervolg.) 1-63. Le père Joseph et Richelieu, door G. Fogniez (slot): 64-84.
Revue archéologique. no 12. Le plan de la mosquée d'Omar et de la rotonde du saint sépulcre à Jérusalem, door C. Mauss: 1-31. Mémoire relatif aux fouilles faites près de la porte de Damas à Jérusalem, door Ludovic de Vaux: 32-61. Notes sur certaines formes de l'épée de bronze, door A. Maître: 86-90. Le culte de Mithra à Edesse, door Franz Cumont: 95-99.
Gazette Archéologique. nos 3 en 4. Les situles en bronze des musées d'Este et de Bologne, door Alfred Maury, 49-64. Maître Hercule de Pesaro, door Charles Yriarte: 65-78. Anse d'Amphore en bronze avec figure de Méduse, door A. Podchiwallow: 78-82. Les fouilles récentes de l'acropole d'Athènes, door Theoxénou (vervolg): 83-88. No 5-6. Les fouilles door Theoxénou (vervolg): 89-102. La crosse dite de Ragenfroid, door F. de Mély: 109-123. Le palais des Césars au Mont-Palatin (vervolg), door Deglane. 124-130. Maitre Hercule de Pesaro, door Ch. Yriarte (slot): 131-142: Cylindre perse avec légende araméenne, door Berger: 143-144. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 754]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L'artiste. Nos 8 et 9. Le comte Jacques de Lalaing, door P. Vurgey: 81-88. Un peintre écrivain, door Jules Desclozeaux: 88-102. Le salon de 1888, door E. Loviot: 103-122. Les musées St Jean et Toussaint à Angers, door V. Huault-Dupuy: 122-130. Le plafond de l'Odéon, door G. Schéfer: 161-163. Les pierres gravées dans l'antiquité sémitique, door Fr. de Villenoisie 186-191. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engeland.The Fortnightly review. No 7-9. Goethe, door Dowden: 89-112. Shakespeare's Wisdom of life, door Dowden: 405-410. Mr Hubert Parry's Judith, door C. Villers Stanford: 537-546.
The Edinburgh review. No 343. The poems of Michael Angélo: 1-34. The maréchal de Villars: 200-240.
The Portfolio. No 6. ‘Ecce Ancilla Domini!’ bij Dante Gabriel Charles Rossetti. Stephens, 125-127. The Earlier Englisch Water-Colour Painters, door Cosmo Monkhouse: 127-133. Charlecote House. Sidney, L. Lee 138-142. Some Architects of the Englisch Renaissance, door Reginold T. Blomfield: 146-153. No 7-10. Some architects of the english renaissance (1550-1650), door Walser Armstrong: 145-152. The earlier english watercolour painters, door Monkhouse 153-158. James Clarke Hook, door H. Palmer: 165-170.
The Magazine of Art. Thoughts on our art of to day, door J.E. Millais. Old Aits and modern thoughts, door J.E. Hodgson. A pointer's house-book, door W.H. Boot. Five centuries of French domestic Art, door G.J.S. Lock. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Italië.Nuova Antologia. No 7-10. Roma e gli Scrittori inglesi, door E. Nencioni: 5-18. La Fieste Bolognesi, door G. Donati: 18-37. Di fronte agli Abissini, door O. Baratieri: 37-70. Tramonto Romano, door Ersilia Cactani Lovatelli: 70-78. Maëstro don Gesualdo (vervolg), door G. Verga: 78-96. L'esodo degli Italiani e la legge sull' Emigrazione, door A. Brunialti: 96-115. Carlo Darwin nella sua vita intima, door P. Lioy: 115-134. Doppo La convanna del sant' Uffizio, door R. De Cesare: 193-209. Madonna Laura, door F. d'Ovidio: 209-234. Maestro don Gesualdo, door G. Verga (vervolg): 268-305. I Pittori Bellini. door Molmenti: 305-317. Luigi Serra Pittore, door E. Panzacchi: 577-590. Madame Letizia à Siena, door G. Livi: 5-25. Le nuove scoperte nelle catacombe di Priscilla, door O. Marruchi: 106-118. Venezia nell'arte e nella letteratura francese, door Molmenti: 465-485.
La Cultura. No 8-9. Storia dell' università di Oxford, door Broodrick: 452-455. La Storia d'Italia, door Orsi: 471-472. Hoche in Irlanda, door Escande: 472-475. Il sonetto del Petrarca: La gola door Salvo Cozzo: 473-480. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 755]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen der schrijvers van besproken werken en der tijdschriften.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 756]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|