| |
| |
| |
Aankondigingen en advertentiën.
Boekenkennis.
Die Revolution seit dem sechzehnten Jahrhundert im Lichte der neueren Forschung, von Wilhelm Hohoff, Freiburg im Breisgau, Herder'sche Verlagshandlung, 1887.
Volgens den titel treedt dit werk niet juist binnen de grenzen van den werkkring der Dietsche Warande. Doch men treft daarin een aantal bijzonderheden aan, welke te huis behooren in de geschiedenis van kunst en zede; daarom geven wij van dezen voortreffelijken arbeid gaarne eene gedachte.
Men moet weten dat de schrijver door Revolution elke omkeering in begrippen van staat, wetenschap en kunst verstaat; alle gebeurtenissen welke niet dadelijk en noodzakelijk uit de daaraan voorafgaande zijn gesproten; alle stoornis door geweldenaars en andere machtigen der aarde aan den loop der wereld gebracht, zooals die zich geregeld en als ongemerkt voortzet.
De schrijver beschuldigt echter geenszins de tijdgenooten eener groote omwenteling - hetzij op godsdienstig, staats- of kunstgebied - de hoofdraddraaiers van zulke eene beweging te zijn geweest; hij zoekt voor alle groote omkeeringen en uitspattingen van volksregeering enz. eene oorzaak in de daaraan voorafgaande omstandigheden.
Zoo wordt het scepticisme en de revolutionnaire geest in Frankrijk, omtrent 1789, in de geweldmaatregelen van Lodewijk XVI, en de oorsprong van het russische zoogenaamde Nihilismus onzer dagen, in de regeering van Peter I gezocht.
Het is een doorgaande trek van dit werk, dat de schrijver om zijne eigene denkbeelden te bevestigen, zúlke mannen laat spreken, van wie men 't minst de verdediging dier denkbeelden zou verwachten.
Daardoor krijgt zijn arbeid eene kleur van onzijdigheid als wij slechts in weinige werken van theoretischen aard aantreffen. Om de treurige gevolgen te schetsen der terugroeping van het
| |
| |
edict van Nantes, voert de schrijver (bl. 484, volgg.) de uitspraak van Innoncentius XI, verder Fénelon en eindelijk den katholieken Cantù aan, die allen dezen maatregel aan Lodewijks zucht toeschrijven eene eigene gallicaansche kerk te gronden; zoo dat zijn tegenstand te Rome, juist hetzelfde doel had, als die door den koning aan de Protestanten betoond.
De schrijvers die het stelsel van Peter den Groote in de meeste opzichten loven, gelijk Bruckner en Wallace, worden tot getuigen geroepen voor het bewijs dat Peter zijne onderdanen (door zijne veertien folterkamers en andere dergelijke gestrengheid) verbitterde, en in plaats van beschaafde, het demoraliseerde (bl. 663).
Zoo handelt de schrijver ook in dat gedeelte zijns werks, wat zich op het gebied der kunstgeschiedenis beweegt; namelijk waar hij handelt over de Renaissance. Hohoff schetst ons welk eene razernij zich in de zestiende eeuw van de geleerde (en kunst-) wereld had meester gemaakt, eene razernij die zich uitdrukt in de vernietiging aller volksoverleveringen, kunstwerken, enz. der middeleeuwen.
Hij toont ons, alweder door de getuigenis zulker schrijvers, die eer genegen zijn de uitwassen der Renaissance te bedekken en te verontschuldigen dan die te bevorderen, hoe daarin eene wezenlijke omwenteling gelegen was; wel is waar van langerhand, onbewust, of halfbewust voorbereid; doch waarvan de verschijning toch nog onverwacht kwam, in de landen noordelijk van Italie. Er was tegen de verderfelijkheid der romaansche overbeschaving reeds in de zesde en zevende eeuw (dus onder de Christelijke keizers) door een aantal welmeenende stemmen gewaarschuwd.
Doch het nieuwe, frissche, kuische leven der aanstroomende duitsche stammen werd door het hoogdravende Rome niet geacht; en dit bleef, ondanks het ontluikende Christendom, verzonken in den poel der ondeugden.
Welnu, met den Renaissance-tijd werden opnieuw dergelijke toestanden in het leven geroepen. Met het ontwaken der drift de kunst- en letterwereld op heidenschen voet in te richten, namen ook alle misbruiken van het heidendom weder toe. Alchemie, astrologie werden als wetenschappen gepleegd; toovenarij en heksenprocessen kwamen meer dan ooit aan de dagorde; het bijgeloof hief het hoofd al hooger op, de christelijke wereldbeschouwing (zegt de sociaal-politicus Marlo) nam een einde (bl. 3), en dat de edelste middeleeuwsche schrijvers met verachting werden aanzien, de smaak voor nationale letteren steeds meer achteruit ging en verbasterde, daartoe is het getuigenis van den histoiicus Schlosser niet eens noodig. Ook in het strafrecht kwam de verbastering duidelijk aan den dag. Nooit (zegt Korting in zijne Renaissanceliteratur) is het zoogenaamde recht o p meer barbaarsche
| |
| |
wijze gehandhaafd, en is er op meer duivelsche wijze gepijnigd en gedood dan in het tijdperk van het Humanismus. De folterkamer en het schavot waren werkelijke laboratoriums van eene onmenschelijke martelarij, die tot stelsel was verheven.
De oorzaak waarom in de oudste Faustsage juist de grieksche Helena verschijnt als voorwerp van bandeloos verlangen van Doctor Faust, moet in de overdreven veneering der Grieksche en Romeinsche kunst ten tijde van Faust's bloeitijd gezocht worden. Faust aanbidt de classische menschelijke schoonheid van Agamemnons gade, en die aanbidding is een nieuwe schrede tot den afgrond van zijn verderf. Helena is het zinnebeeld der verheffing van de heidensche kunst, die in de zestiende eeuw eene minder wereldsche kunst verdrong. Hierop heeft de dichter Heine reeds vroeger gewezen.
Prof. Scherr, die eene geschiedenis van het Nihilismus heeft geschreven is, van meening dat dit beteekemsvolle, vernietigende verschijnsel in de beschavingsgeschiedenis der negentiende eeuw, alleen aan band kan gelegd worden door... het duitsche leger.
De maatschappij, zegt hij, bereidt zich zelve met haren eigenwaan en genotzucht op het communisme voor.
Ook de onnatuurlijke omwenteling in de kunst, welke van de zestiende eeuw dagteekent, heeft het hare daartoe gedaan.
Het klooster van Diepenveen, handschrift, uitgegeven en toegelicht door W.R.E.H. Opzoomer. 's-Gravenhage, Gebr. Belinfante, 1886-1887.
Wij hebben hier vier levens van kloosterzusters voor ons, vele belangrijke onderdeelen bevattende voor de geschiedenis der zeden in de vijftiende eeuw. Salomee Sticken, de vrouwe van Runen, d.i. zuster Swieder, de abdisse van Vreden, d.i. zuster Jutte van Ahuys, en zuster Catharina van Naeldewick, zoo luiden hare namen. De schrijfsters bewerkten deze levensberichten voor hare kloosterzusters. Zij bedachten wel wijselijk dat de zusters zich niet zouden laten verblinden door eene opsomming van voortreffelijkheden gelijk zij hoogst zeldzaam in eenen enkelen persoon vereenigd zijn; maar dat het verhaal van den voortgang uit de zonde tot de deugd nog wel zoo stichtend is. Hierin ligt een streven naar leering door de waarheid, verre verschillend van de wijze waarop men heden door enkel ophemeling de lezers als 't ware wil dwingen tot eerbied. De hss. stammen uit de verzameling der baronnesse van Rhemen (vroeger Runen?). Tot heden waren zij slechts onvolledig afgeschreven.
De sevenste bliscap van Maria, door K. Stallaert, Mysteriespel der 15e eeuw, uitgegeven op last der koninklijke vlaamsche academie voor taal- en letterkunde. Gent, drukkerij S. Leliaert, A. Siffer en Co, 1887. XXXII en 116 blz.
| |
| |
't Is algemeen bekend dat tot voor weinige jaren, alleen De Eerste bliscap van Maria als mysteriespel der 15e eeuw in onze letteren bekend was. Die Bliscap is herhaaldelijk gedrukt; de sevenste, ziet nu voor 't eerst gedrukt het licht. De vijf andere zijn niet teruggevonden, schoon zij gespeeld zijn.
De uitgever der sevenste doet een omstandig verhaal van den inhoud, om op de verschillende merkwaardigheden voor taal- en zedegeschiedenis te wijzen, en het aardige gereetscap (voor de mise-en-scène) op te sommen.
Verder bemerkt men in het stuk dat er (in de zestiende eeuw waarschijnlijk) enkele brokken uit werden gekapt, welke ‘al te middeleeuwsch’ mogen hebben geschenen. Zoo vindt men dan ook hier geen spoor dat de geestelijkheid dadelijk deelnam aan de vertooning, gelijk dit in de 13e en 14e eeuw het geval was. Wij kunnen dit duidelijk zien aan de latijnsche opmerkingen welk bij de tooneelwerken van oudere eeuwen voorkomen.
Ook vinden wij in de Bliscappen minder herinneringen aan vroegere werken van denzelfden aard terug, gelijk bij voorbeeld in het Maastrichtsche Paaschspel, waarin geheele tooneelen uit het fransche drama (b.v. Prophetoe Christi) voorkomen. Gallee heeft de Eerste Bliscap bij het eng. Corpus Christi-spel en het duitsche Der Sundenfall vergeleken. De Bliscap blijkt ouder, dus oorspronkelijker te zijn.
Bij eene vroegere gelegenheid heb ik zelf er op gewezen dat ook De Spieghel van Elckerlyc ouder moet zijn dan Every-man, en dus hier ook een engelsche dichter eenen Nederlander nabootste; wat engelsche geleerden niet toegeven. Die vraag naar dagteekeningen is lang nog niet opgelost.
Wij danken den uitgever voor zijne studie.
Enkele woorden konden misschien eenen anderen zin hebben dan er door den uitgever aan wordt gehecht; zoo de woorden verdragh, recoorl, enz.
Paul Alb. Th.
Lars Dilling, door Una, schetsen uit het Noorsch. Leiden, A.H. Andriani, 1887. 218 blz. fl. 1,90; in prachtband fl. 2,50.
Zeven vriendelijke, zedelijke, godsdienstige verhalen, uit het alledaagsche leven. Als ik zeg ‘godsdienstig’, bedoel ik daarmede eenvoudige, gezonde gevoelens, gelijk die in eene christelijke maatschappij passen. Geen toestanden worden hier geschilderd om de sentimentaliteit wat aan te prikkelen, en den mensch ziekelijk en week te maken, gelijk men ongelukkig menigmaal, den franschman naapend, bij ons doet. Waar, gezond medelijden eens edelmoedigen kunstenaars wordt ons geschetst in Het loon eens dichters. Minda is de teekening van twee ‘vriendinnen’ in eene kleine stad, die door allerlei kinderachtige prikkels van naijver aangespoord, op elkander den voorrang zoeken te winnen - een
| |
| |
kostelijk schilderijtje à la L'Arronge, van Maurik, enz. ofschoon niet gedramatiseerd.
Adolf van Gelre, door Marcellus Emants, drama in vijf bedrijven. 's Gravenhage, W. Cremer, 1888.
Een der punten onzer schoonheidsbegrippen is dit. Om tot het hart des volks te dringen en daarop blijvenden indruk te maken is het bijzonder aan te bevelen dat elke kunstenaar zijne onderwerpen kieze uit het voormalig of tegenwoordig leven van dat volk, en voor de wijze van bewerking zijner stof bij het karakter des volks, de luchtstreek, de behoeften en wijze van opvatting te rade ga.
Hij zal in dit geval, dán ook wanneer hij geen kunstwerk van den eersten rang levert, eene goede nuttige daad hebben bedreven.
Moge Alma Tadema ook sprekend de heidensche zeden weten af te beelden en Oswald Achenbach den italiaanschen hemel - onze Springer zal meer tot het hart van den Nederlander dringen. Emants bewijst daarom op literair gebied een zeer loffelijk streven; zijn drama is waard gespeeld, herspeeld en genoten te worden.
Het is bovendien in edele, zuivere taal geschreven.
De aanmerkingen welke op de duidelijkheid der karakters en op de onhistorische onderdeelen zijn te maken, moge men elders lezen. Wij voor ons wenschten vooral Bernardus wat uitvoeriger geteekend te zien, al is hij ook geene historische persoonlijkheid.
Het drama is hoogst aanbevelenswaard. Emants verdient eenen gelukwensch met zijn werk. Ook de typographische uitvoering is hoogst aantrekkelijk.
Ik verheug mij verder dat Emants zijne personen niet al te zeer laat jij-en en jouwen.
Ik voor mij zou gaarne gij en ge hersteld zien, en vooral met de vlaamsche uitspraak; daar men toch over den harden hollandschen keelklank klaagt, en 't woord daarom wil verbannen laten.
Zoolang du en dein geenszins letterlijk dezelfde kracht en beteekenis hebben als je en jou kan men het liefelijke dutzen der Duitschers niet ongestraft door jouwen vertalen.
Du is in 't Duitsch de uitdrukking der liefde, je is eenvoudig die der gemeenzaamheid en de toon van den hooger geplaatste tegen den ondergeschikte. Jij en jou drukken eene zekere verachting uit, du en dein niet.
Denk u eens dezen volzin: Bij 't naar huis geleiden over de eenzame heide begint het jonge paar in 't eerste gevoel den opkomende liefde elkander onbewust... uit te jouwen. (in 't hoogd. zu dutzen).
P. Alb. Th.
☞ Dirck Volkertszoon Coornhert, notaris te Haarlem, de liber- | |
| |
tijn, bestrijder der gereformeerde predikanten ten tijde van prins Willem I, door F.D.J. Moorrees. Levens- en karakterschets. Schoonhoven, S. en W.N. van Nooten, 1887. (De heer prof. Dr Jan ten Brink zal in de volgende aflevering dit werk bespreken, in een artikel wat Coornherts portret naar Goltzius' gravure zal begeleiden. Dit portret wordt aan diegenen welke zich vóór den 3on Juni zullen ingeschreven hebben, als premieplaat aangeboden.
Le Jeton de présence de l'académie impériale et royale des sciences et belles-lettres de Bruxelles, 1772-1794, par Georges Cumont, Bruxelles, Fr. Gobbaerts, Imprimeur du roi, 1888. 17 blz. met afbeeldingen.
Wij leeren daaruit onder anderen hoe de apothekersrekening van de heeren muntmeesters de academie aangenaam verraste.
Jetons d'étrennes des gouverneurs généraux de la Belgique Albert de Saxe-Tesschen et Marie-Christine, 1780-1793. Id. Bruxelles, Fr. Gobbaerts, Imprimeur du roi, 1888. 58 blz. met vele afbeeldingen.
Wij leeren uit dit schriftje dat de legendes der munten met recht dien naam van legenden dragen; ten minste dat het graveerstift menigmaal heeft geschreven, wat het hart des volks niet heeft gevoeld.
Système monétaire de l'état indépendant du Congo, par C. Maurin Nahuys. Brux. (als boven). Vreugdeuiting over de eenheid van het muntwezen.
Alle drie de werkjes zijn een uittreksel der Revue de numismatique, 1888.
Nationalität und Sprache im Königreiche Belgien. Karl Brämer, uit de verzameling Forschungen zur deutschen Landes- und Volkskunde, herausgegeben von Dr Richard Lehmann, Prof. der Erdkunde an der Akademie zu Münster i/W. Zweiter Band. Heft 2. Stuttgart, Verlag von J. Engelhorn, 156 blz. met eene kaart. (Tegenwoordig is Dr A. Kirchhoff, prof. der Univ. Halle, Redacteur der Forschungen).
Wij hebben hier een uiterst nuttig boek, voor hen die langs statistischen weg de onderlinge verhouding der verschillende in België gesprokene talen willen leeren kennen. Behalve den uivoerigen tekst die op officieele bronnen der laatste jaren gebouwd is, geeft de schrijver nog in 23 tabellen de vrucht zijner studie, waaruit wij den gang der bevolking ten opzichte der taal duidelijk leeren kennen.
De schrijver betreurt alleen dat hij aan zijn werk het overzicht van het taalonderwijs niet heeft kunnen toevoegen, dewijl daarvan geene algemeene statistiek bestaat.
| |
| |
De Walen, zegt hij, zijn verstandig genoeg om hunnen tijd niet noodeloos(!) te besteden aan het leeren van eene spraak die tegen hunne natuur strijdt. De Vlamingen meenen echter dat het fransch spreken een bewijs is van wezenlijke beschaving. En toch is dit slechts eene schijnbeschaving,
Men pleegt onrecht met de zaak aldus aan 't volk voor te stellen. Wanneer men nog daarbij bedenkt, zegt de schijver, dat de Walen in de meeste gevallen bevoordeeld worden boven de Vlamingen, is het natuurlijk dat het dwaze streven naar de waalsche beschaving nog lang niet ontworteld zal zijn.
Isaias, door G. Jonckbloet. De profetieën van Amos' zoon in nederlansche verzen vertolkt met ophelderende aanteekeningen. Amsterdam, Theo. Kervel en Co, Spuistraat, No 249; 1888.
550 blz. groot octavo, op zwaar papier, met gekleurde lijst, twee gravuren en eene naamlijst der inteekenaren, fl. 4,50 (fr. 9,45). Buiten inteekening: fl. 6,50 (fr. 13,65).
Proeve van den versbouw:
Geen zweem van heerlijkheid had Zijn gelaat behouen;
Misvormd was heel Zijn aangezicht.
We aanschouwden Hem, en... kónden 't niet aanschouwen!
Wij zagen Hem, en sloten de oogen dicht!
| |
Overzicht der Tijdschriften.
België
Revue de l'art chrétien, no 2. De la place à donner aux images, C. Dehaisnes. Un discours sur les beaux-arts, C. Helbig. Deux reliquaires de Toulouse, C. Donais. Les croisades, etc., F. Schneider. Deux Chapes du XIVe s., L. de Farcy. Drie platen.
Flandria, 29 April. Liberaal vlaamsch verbond. Algemeene vergadering, Onze mannen. 1. Edmond van der Straeten. 2. Karel van Mander. Fransche bronnen voor onze vlaamsche kweekelingen. Aldenardiana: Oude muziekoefeningen door Edmond van der Straeten. Flaminganten. Onze jonge dichters. Daar is vader, door J. Moruanx. Boekenkunde en korte berichten.
Terecht vlecht dit tijdschrift (eene der enkele die zich niet door camaraderie laten verblinden) de namen van R. Snieders en Driessens in een en denzeltden lijkkrans. Zij hebben het verdient. Wij juichen alle pogingen toe om op het gebied der schoone kunsten alle zoogenaamde ‘politiek’ aan den kant te laten.
| |
| |
Wij nemen deze gelegenheid te baat de oprechte vereering uit te spreken welke wij voor genoemde kunstenaars hadden. Snieders stond ons in persoonlijke vriendschap wat nader. Als zoodanig betreuren wij nog meer zijn verlies; maar wij bewonderden niet minder het groot talent van den tooneelspeler, gelijk er weinig leven.
SNIEDERS en DRIESSENS
Beiden handhavers der nationaal belgische kunst roepen wij een innig gemeend vaarwel toe.
Twee: SS.
Twee: NN. Twee: II
Twee: EE. Twee: DD
Twee: EE. Twee: RR.
Twee: SS.
S.
Het Belfort, no 4. Makamen en Ghazelen, door Eug. De Lepeleer. - Ossiaan en zijne gedichten, door Mgr. Rutten. - De slag van Kortrijk of der gulden sporen, door J. Plancquaert. - Het huwelijk en zijne plechtigheden bij de oude Grieken, door A. Roegiers. - Het huiselijk leven onzer voorvaderen, door senator Lammens. - Driemaandelijksch overzicht, door J. Claerhout. - Asch (gedicht) door Dr H. Claes, pr. - Er stond een ridder op Rhodus strand (gedicht) door Hilda Ram. - Kronijk en boekbeoordeeling, door Julius Plancquaert, door W. en S.
L'Art moderne. Nos 14, 15, 16, 17 en 18. - Les peintres de la vie, door Camille Lemonnier; 106. - La Ve soirée du théâtre libre, door Félix Fénéon; 108. - Le cas Van Beers; 113. - La bible et le coran; 116. - Le néo-impressionnisme, door Félix Fénéon; 121. - J.H. Rosny; 123.
Fédération Artistique; Nos 23, 24, 25, 26; 31 Maart, 7, 14. - XIIe exposition de l'Essor, door Paul Stephen; 186 (slot). - L'art lyrique et dramatique en Belgique, door Dilettante; 187. - Libre tribune, exposition des artistes indépendants à Paris, door Maret-Leriche; 190. - Chronique littéraire door Eddy Levis; 191 (Georges Rodenbach). - Muzikale kroniek; Le roi l'a dit, door Alph. Van Rijn; 198. - L'application de l'art à l'industrie en Belgique, door Jules Daisy; 204.
Précis historiques. No 4. - Le bienheureux Jean-Baptiste de la Solle (Levensbeschrijving), door J. Baesten, S.J.; 144. - L'enseignement en Allemagne aux XVe et XVIe siècle, door E. Cosquin; 169, enz.
Revue de Belgique, Nr 4. La bienfaisance israélite, door Louis Franck; 363. - Le flamand dans nos humanités nationales, door J. Stecher; 389. - Etudes iconographiques.
De Vlaamsche School. 4e en 5e. Aflevering. Dyckmans, door Max Rooses. - Letter- en Tooneelnieuws.
| |
| |
| |
Nederland.
De Nederlandsche Spectator, no 13, 14, 15, 16; 31 Maart, 7, 14, 21, 28 April.
Het rijk van Ciccillio, door dr. G.C.J. Vosmaer; 106. - Een handschrift der Utrechtsche bibliotheek, door prof. A.G. van Hamel; 111. - For God and gold, door dr. A. Halberstadt; 112 tot 115. - Het tooneel voor arm en rijk, door dr. P. Fockens; 115 (zeer aanprijzend artikel). - Een profeet in zijn eigen land; door D.F. Scheurleer; 118. - Reinaerdiana, door dr. J.W. Muller; 122, slot: 133. - De sage van Griseldis, door prof. H.J. Moltzer; 124. - Quatuor, door H.J. Wanzink; 125. - Heinrich Heine en zijne tijdgenooten, door M.H. Cosman; 127. (eene prachtige studie). - Jij en gij - kwestie, door Huff van Buren; 129. - Vlugmaren, door Flanor; 137. - Multatuli in een café chantant, door W.v.K.; 139. - Burgerdijks Shakespeare, 141. Letterkundige jaarboeken voor geschiedenis en letteren, door N. de Roever, 143.
De Portefeuille, no 52, 1, 2, 3, (31 Maart, 7, 12 en 18 April), 1888. - Ambachtsman of kunstenaar, door Taco. H. de Beer; 1. - Stijl en karakter, door E. Pietner Bos; 2. - De aquarellententoonstelling in arti; 3, slot: 25. - Over zingbaarheid; Eduard Grell; 7. - Industrieele kunst of niet? 17. - Darwin over kunst en letteren (schoone studie); 21-23. - Jan Luiken, door A. Reyding; 23. - Nederlandsche Tooneelstukken van den laatsten tijd, door D.F. Van Heyst; 26-28. - Nieuw concertgebouw ingewijd; 28. - Bes Durand's; 33. - De beteekenis der muziek in het maatschappelijk leven; 40. - De inrichting van den stadsschouwburg, te Amsterdam, door K.L. Schamps; 43. - Beschouwingen over oorspronkelijke romans, meerdere Duitsche romans en kunstgeschiedenis; 49, vlg.
Archief voor nederlandsche kerkgeschiedenis, onder bestuur van prof. Dr. J.G.R. Acquoi en H.C. Rogge, II, 4. Overzicht van geschriften betreffende de nederlandsche kerkgeschiedenis, over de jaren 1886 en 1887, bl. 408-511, door H.C. Rogge. (Ook voor Duitschland belangrijk.)
De nieuwe gids. 4e aflev. Mauve door J. Staphorst, bladz. 1.
Noord en Zuid, no 2. Florence (Potgieter) en Hagar (da Costa) modellen van de wijze waarop men moet lezen; afleidingen van brandemoris en koppermaandag.
Eigen Haard, no 11, 12. - Het land van verbeelding. - De Rommelpot (naar Frans Hals) W.J.
Quatuor, no 1. Tijdschrift in vier talen (Fransch, Engelsch, Spaansch en Italiaansch). - Berichten over kunst en letteren uit Parijs, Londen, Madrid, Rome en New-York, over het huiselijk
| |
| |
en maatschappelijk leven der volken, gemengde berichten, anecdoten, enz. 1888.
Caecilia, algemeen Muzikaal Tijdschrift van Nederland. No 8 en 9. - De briefwisseling van Wagner en Liszt, door Dr. J. de Jong. - J. Acqoy, Kerstliederen en leisen.
De Gids. April, 1888. - Op Bovegem, 1. - De oorsprong van het geloof aan de opstanding van Jezus, door prof. A.D. Loman, II; 86. - Groote geluiden, door Mr J.N. Van Hall, 136. - Drie studiën op den wordingsweg van Batavia, door W.J. Hofdijk, 152. - Keizer Wilhelm, door prof. W. van der Vlugt, 171.
| |
Frankrijk.
Le Journal des Arts, nos 21, 22, 23, 24, (30 Maart, 6, 10, 13 April). - Histoire d'une église, door A. Dalligny. - Notes sur l'histoire du meuble, door A. Dalligny. - De l'importance du monument graphique, door John Grand Carseret. - L'exposition de Bordeaux (slot). La galerie municipale des estampes de Rouen, door Felix Buhot. - Compte-rendu de l'Exposition de Lyon. - L'exposition de la société des pastellistes français, door A. Dalligny.
L'artiste. April, 1888. Monographie artistique, door E. Durand-Grevelle, 241. - Les Féminins du roman: Dickens et Alph. Daudet, Louis Delzons, 276.
Gazette des Beaux-Arts. April, 1888. Legs d'arme au musée de Chiny, door Ch. Yriarte; 265-286. - La caricature moderne, door Paul Mantz; 287-313. - Les faiences de Saint-Porchaire, door Edmond Bonnafé; 311. - Les suédois en France, door Henry de Chennevières; 328. - Les du cerceau (levensbeschrijving), door Paul Séville, 342.
Revue des deux-mondes, no 2. 15 Maart 1888. Pope, door Emile Monségut, 274. - Chateaubriand et Mme de Curtine, door A. Bardoux.
Annales de l'Extrême Orient et de l'Afrique. no 118. - Dupleix ses expéditions et ses projets. - La cour d'Annam. - Lao Kaï. - Le comptoir Portugais de Hung Yen.
Salon pour tous. no 13. - Les artistes indépendants, door Jules de Gervies: 113.
L'art. - 1, 15 April 1888. - Le dôme d'Orvieto, door H. Meren; 133-140 en 161. - Quelques aperçus sur Jean Holbein le Jeune, door E. Delmonte, 141-149. - Miniaturistes et orfèvres de cour, door H. de Chennevières, 150-152. - Nos auteurs dramatiques (vervolg), ‘Eugène Lubicke’: 153-160. - Le marquis de Marigny, door A. Genevay, 159. - A propos de deux tableaux attribués à P.P. Rubens, door Paul Lafond: 171.
Gazette Archéologique nos 1 en 2. - Sur un prétendu sceau hissite, trouvé près de Tarse; Revillout, 1-6. - Croix lombardes
| |
| |
trouvées en Italie; Bon de Raye, 6-21. - Fresques inédites du XIVe siêcle à la Chartreuse de Villeneuve; Eug. Muntz, 21-27. - Hypnos, Dieu du sommeil, dans les musées et collections du Sud-Est; H. Bazin, 25-28. - Fouilles à Athènes; Théoscenou, 28-48.
Revue Historique; II en III. - Le grand temple du l'uy de Dôme; Paul Monceaux; 1-29, (vervolg) 241-278. - Ét des sur l'histoire de Marie Stuart; Martin Philippson; 29-62. - Le père Joseph et Richelieu; G. Fagniez; 62-80, (vervolg) 279-310. - La mère de Louis XII; R, de Maulde; 81-113. - Bulletin historique; 113-184. - La reine Catherine de Westphalie (journal et correspondance) Bon du Casse; 323-345. - L'Espagne et l'expédition du Mexique; L. Savinhiac; 333s354. - Bulletin historique; 354-470.
Polybiblion, no 4. Partie littéraire. Le mystère des trois Doms (1509); Gérand et Chevalier 336-38; - Histoire du Théâtre en France; Petit de Julleville; 338. - Erasme en Italie, P. de Nolhac; 339.
| |
Duitschland.
Beiträge zur Kunde der indogermanischen Sprachen. - Zu den Marchen der tausend und einen Nacht; A Mulder: 222-244, - W. Deecke; 258-289. - Avesta cinvatustanen.; Larl. Geldner; 289-290.
Archiv für Loreinsche Lexikogrankie, 1, 881. - Kleidung und Wohnung im Sprichwort; dr. Muller; 1-15.
Blätter für Kunstgewerbe. Aflev. 2 en 3. - Der Stein der Weisen, (slot op bladz. 9, 3e aflev.). - Sammen und Sammlungen (vervolg) bladz. 7 wordt vervolgd op bladz. 10, 3e aflv.).
Zeitschrift für Bildende Kunst, 19 April 881. - Die Berliner Kunst unter Friedrich Wilhelm I, 185-199. - Ein franzosisches Prachtwerk über Tizian; 200. - Die internationale Jubilaumsausstellung in Wien; 203.
Repertorium für Kunstwissenschaft, no 2. - Ueber die Malerfamilie de Heem, door Dr. Hugo Toman, 123-147. - Corvei und die Westfalisch-Sachsische Früharchitektur, door J.B. Nordhoff, 147-166.
| |
Engeland.
The Portfolio. - no 219. -The earlier english water-colour painters, door Cosmo Monkhouse. 46-50. - Bookillustration, door J.G. Hamerton, 51-56. - Correggio (studie over zijn werk), door Julia Cartwright, 56-63.
| |
| |
| |
Italië.
Nuova Antologia, no 7 en 8. - Leone Tolstoï e i sui ultimi scritti, E. Nencioni; 395-407. - Notizie di litteratura e d'arte; 566-562. - Raffaelo alle Corte di Leone X, Gnoli; 577-597.
La cultura; no 2, 3, 4, 5, 6. - Del Virgilio ed Alighieri, A. Lubin; 33-43. - Erasmo in Italia, Nolhac; 46-49. - Montesquieu, Sorel, 59-60. - S. Antonio di Padova e i suoi tempi, Salvagnini, Enrico; 101-105. - La commedia di Dante Alighieri; 114. - Studii sui sepolcri di Ugo Foscolo, Antonio Ugoletti; 129-139.
| |
Van Manderscommissie.
Karel van Mander, de schepper der nederlandsche kunstgeschiedenis, de verdienstelijke dichter en schilder, waarop Vlaanderen en gansch Nederland met fierheid wijzen mogen, zal door zijn volk in eere hersteld en bekroond worden.
Eene commissie werd voor eenige weken te Antwerpen ingericht, onder den naam Van Manderscommissie ten einde de noodige gelden in te zamelen ter oprichting van een standbeeld aan Karel van Mander, in 1548 te Meulebeke (W.-Vl.) geboren. Het beeld zal geplaatst worden in 's mans geboortedorp.
De Van Manderscommissie bestaat uit de volgende leden:
De heeren Henri Hymans, conservator der koninklijke Bibliotheek te Brussel; Max Rooses, conservator van het Musaeum Plantin-Moretus te Antwerpen; Lambert van Ryswijck, kunstnijveraar, id.; P. van der Ouderaa, kunstschilder, id.; Frans Gittens, letterkundige en gemeenteraadsheer, id.; Jaak Van den Bemden, senator, id.; P. Génard, stadsarchivaris, id.; Dr C. Hansen, stadsbibliothecaris, id.; Gustaaf Segers, leeraar aan de Staatsnormaalschool te Lier; Leopold Plettinck, dagbladschrijver te Antwerpen.
Het bureel werd samengesteld als volgt:
Eere-Voorzitters: M.O. van Tienhoven, burgemeester van Amsterdam; Dr Pr. Plettinck, burgemeester van Meulebeke; Voorzitter: De heer Max Rooses; Onder-Voorzitier: De heer Pieter van den Ouderaa; Schrijver: De heer Leopold Plettinck.
Wij wenschen dat het doel der Van Manderscommissie ten spoedigste verwezenlijkt worde!
|
|