Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 498]
| |
De vier Heemskinderen.ER zijn weinige sagen in onze letteren, die zoovele eeuwen lang het genot en de trots der nederlandsche burgerij zijn geweest, als die der avonturen van Reinoud en zijne broeders. Gelijk het met een aantal nederlandsche overleveringen is gegaan, verliet ook die van het ros Beyaert in de kindsheid haren geboortegrond, reisde de wereld om, en kwam gerijpt en ontwikkeld naar 't vaderlijk huis terug, waar zij met open armen werd ontvangen. Met andere woorden: het bevestigt zich alle dagen meer, dat de oorspronkelijke kiem van den roman der Heemskinderen op nederlandschen bodem, en in 't bijzonder in 't zuiden van België, in het land der Ardennen, moet gezocht worden. De steden van Noord- en Zuid-Nederland zijn vol van herinneringen aan de vier geliefde ruitersGa naar voetnoot(1); doch alle deze teekenen van medegevoel moeten aan latere wandelingen van het gedicht toegeschreven worden, nadat het elders reeds lang in 't volk was gedrongen. Met hoevele onzer epische werken is hetzelfde niet geschied! Reinaert voorop; al is de fabel des strijds | |
[pagina 499]
| |
tusschen wolf en vos ook van Oosterschen oorsprong. Hoe of het kind aanwies, wat de omstandigheden deden om het zoover te brengen als wij het later aanschouwen, welke historische bijzonderheden van invloed zijn geweest op de omwerking des gedichts - dat alles zijn zaken van het hoogste gewicht voor de geschiedenis onzer beschaving en aloude zeden, doch die onmogelijk in eene beschouwing van 70 bladzijden kl. 8o druks konden behandeld worden. Dr. Pfaff, opperboekvoogd aan de hoogeschool te Freiburg in Breisgau, die sedert vele jaren de sage der Heemskinderen en portefeuille had, belooft ons in zijn. voor eenige maanden verschenen werk de proef te willen nemen, den groei van het episch gedicht te onderzoeken, om ons geheel getuige van zijnen wasdom te maken. De schrijver heeft zich voorloopig bepaald bij eene uitgave van het duitsche volksboek, zooals het, naar het nederlandsch bewerkt, te Keulen, in het jaar 1604 werd gedrukt, met den volgenden titel: Ein schone und lüstige history von den vier Heymons Kindern, Adelhardt, Ritsardt, Writsardt und Reinoldt und ihrem Rosz Beyardt was sie für Ritterlicher Thaten gegen die Heyden zu zeiten Caroli Magni Kon. in Franckr. und ersten Rom. Keisers begangen haben. Deze vertaler was Paul van der Aelst. De uitgever geeft bewijs geheel op de hoogte van zijn onderwerp en de daarover bestaande schriften te zijn, waarvan | |
[pagina 500]
| |
alle de voornaamste met groote zorg worden herdachtGa naar voetnoot(1). De uitgever brengt de sage niet alleen terug tot Karel den Groote, gelijk van der Aelst en zijne voorgangers, maar klimt op tot Karel Martel en zijnen tijd, gelijk Lognon daarin is voorgegaan. Verder worden de verwante sagen besproken, en opnieuw getoond dat onze geheele middeleeuwsche romanlitteratuur eenen innigen samenhang heeft. Jongere Renaus worden opgevoerd; er wordt op de groote oudheid der engelsche Reinoudsage gewezen, die echter niet met de nederlandsche en noordsche overeenstemt. De italiaansche, spaansche en andere volksvertellingen van denzelfden aard worden aangewezen, en eindelijk wordt de Reinoltsage in 't bijzonder herdacht. Pfaffs werk is eene groote aanwinst voor onze letteren. Wij bezitten geen werk wat zoo volledig over het onderwerp handelt, en bovendien nog een tweede onderzoek belooft. Namen- en woordregisters ontbreken niet; en de uiterlijke bewerking is uitmuntend.
Leuven. P. Alb. Th. |
|