Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Andries en Gerrit Schoemaker,
| |
[pagina 314]
| |
poorterseed af op den 25n Juni 1714. Hij werd in 1721 makelaar, en in het zelfde jaar sergeant bij de gewapende burgerij. Gerrit Schoemaker volgde de loffelijke voetsporen van zijnen vader, beoefende met veel ijver de geschied-, oudheid-, geslacht-, wapen-, zegel- en penningkunde. Hij verzamelde gezichten van steden, dorpen, kerken, abdijen, kloosters, kasteelen, enz., alsmede oude handvesten en oirkonden. Hij heeft verscheidene heraldische, genealogische en archeologische handschriften nagelaten, waaronder ook beschrijvingen van gewesten, steden, dorpen, adelijke huizen, alsmede topographische en bibliographische registersGa naar voetnoot(1). Hij vertaalde ook in het nederduitsch eenige werken uit het fransch, onder anderen ‘Les généalogies des forestiers et comtes de Flandres,’ door Pierre Balthasar en ‘Histoire du Roy Louis le Grand par médailles’ door Claude François Menestrier, terwijl hij zich ook schijnt onledig gehouden te hebben met natuurkunde, want wij hebben gevonden, dat hij ook werken over physica van d'Alence en Rohault uit het fransch in het nederduitsch heeft overgezet. Hij bezat eene zeer fraaie bibliotheek, voornamelijk bestaande uit godgeleerde, geschied-, oudheid-, penning-, geslacht- en wapenkundige werken, waaronder zeldzame drukken, vele belangrijke handschriften en perkamenten brieven, wijders eene groote verzameling genealogiën, kwartierstaten, en eene prachtige verzameling teekeningen, meest gezichten door C. Pronk, Rembrandt, Rogman, dé Vlieger, A. Rademaker, de Haan, Stellingwerf, Cloots, Antonia Houbraken, Stork, van Ostade, Zaanredam, Picart, Goltzius, Goerée, Beerestraat en anderen, alsmede een | |
[pagina 315]
| |
klein kabinet van zilveren en koperen antieke en moderne medailles en munten, al hetgeen na zijnen dood in het openbaar werd verkocht, in de jaren 1737 en 1738. In brieven door L. van Laar, Elbertus Waller en Joh. Crems aan hem gericht, waarvan die der twee laatst genoemden van den 23n Juli en den 22n November 1729 in ons bezit zijn, wordt de studeerkamer van Gerrit Schoemaker beschreven en onder anderen gesproken van zijne keurige bibliotheek, ‘met zeldzame drukken, oude handschriften, bullen, zegels, enz., oordeelkundig geschikt, en naar rang van schrijvers in klassen verdeeld.’ Elbertus Waller maakt van die zelfde gelegenheid gebruik om een door hem gecomponeerd en gedicht zangstuk, waarin de zoo noodlottige wind- en actiehandel door Law uitgedacht, wordt gegeeseld, aan Gerrit Schoemaker aan te bieden en op te dragen. Een gedicht van A. van Halen leert ons dat deze en Gerrit Schoemaker te zamen in Oogstmaand van het jaar 1719 eene reis naar Kleef gemaakt hebben. Bij die gelegenheid schreef hij vele aanteekeningen en verzamelde hij vele gegevens voor eene geschiedenis van het hertogdom Kleef. In de penningkunde was hij ook ervaren; men heeft namelijk aan hem verscheidene ontwerpen van medailles te danken, onder anderen, gelijk uit den reeds boven aangehaalden brief van Elbertus Waller blijkt, van die geslagen op de zilveren bruiloft van Egidius Van den Bempden (zeven maal tot burgemeester van Amsterdam gekozen) en Aegie Hooft, gevierd den 17n Juni 1729. Wij bezitten vier verschillende projecten van dezen gedenkpenning, twee met de pen geteekend door Schoemaker, en twee door C. Pronk in Oost-Indischen inkt en met potlood. De medaille op de gouden bruiloft van Cornelis Spiering en Geertruyd Van der Goes, | |
[pagina 316]
| |
den derden December 1736, is mede door Gerrit Schoemaker ontworpen, met medewerking van zekeren Schaak; hetgeen weder blijkt uit eenen ons toebehoorenden brief van Reyer van der Burg van Delft, gedagteekend uit Spieringshoek, den 17n Augustus 1736. Ook van de voorzijde dezer medaille bezitten wij twee verschillende ontwerpen door C. Pronk fraai geteekend, de eene met rood krijt en de andere in Oost-Indischen inkt. Beide bedoelde gedenkpenningen zijn door de Wijs gegraveerd en door ons beschreven en afgebeeld in onze 3e serie Médailles et jetons inédits relatifs à l'histoire des dixsept anciennes provinces des Pays-Bas, nos XXIX en XXX, pp. 71, 73, 77.Ga naar voetnoot(1) Uit eenige brieven van Cornelis Backer, oud-schepen van Amsterdam, aan zijnen ‘vriend’ Gerrit Schoemaker, in de jaren 1735 en 1736 uit Backershagen geschreven, alwaar Frans Van Mieris en diens ongehuwde zuster Jans logeerden, blijkt de gulle vriendschappelijke betrekking die tusschen hen bestond. In een dezer brieven wordt gesproken van ‘welmenende intentie van ons en juffr Mieris’ die van eene ‘commissie desisteert, even als haar broeder van 't snuiven;’ in een andere leest men ‘vermits de Schipper heede voor mij naa Amsterdam rijst, dient deeze om onze en juffr Mieris dienst aan UEd. en UEd. lieve famille aantebieden.’ Weder in eenen anderen: ‘Frans en Jans mijne Vr (vrouw) en ik presenteren onze dienst gelijk altoos.’ In een postcriptum onder aan een dier brieven van den 27n Augustus 1735, vraagt Backer ‘Hoe gaat het met de beschrijving van Amsterdam?’ | |
[pagina 317]
| |
Inderdaad, uit verscheidene briefjes in ons bezit door Pieter Vlaming aan Gerrit Schoemaker in 1729-1733 geschreven, blijkt dat zij te zamen met Christoffel Beudeker. waarbij zich later B. Huydecoper voegde, eene historische beschrijving van Amsterdam bewerkten. In de eerste dier briefjes schrijft Vlaming: ‘Mijn vacantie ingegaen zijnde, ga ik met veel vermaek aen den voorgenomen arbeid en wensch u eens te zien.’ Later schrijft hij: ‘Midlerwyl verzuim ik niets om my van myn belofte aen u gedaen te quyten, met niets anders in al dien tydt bezig geweest zynde dan met de dingen die tot de beschryving der stad specteeren.’ In verschillende andere briefjes vraagt hij aan Schoemaker om hem diens gemaakte aanteekeningen te geven omtrent de Nieuwe kerk, het Maria-Magdalena-klooster op 't Spui, hef Paulynen-klooster, het Karthuizer-klooster en het St-Lucien-convent, alsmede hetgeen Schoemaker aangaande de famille van der Burg en hare bezegelingen weet, omtrent de medailles die betrekking op Amsterdam hebben enz. Dan wenscht hij zamenkomsten met Schoemaker en Beudeker te hebben: Den 15n Maart 1731 schrijft hij: ‘Huidekoper komt ook na den eeten’ en den 7n February 1733 schrijft hij: ‘Terwijl ik mij toerust tot de inleiding van 't stuk van Amsterdam dat aen de beurt legt.’ Uit eene lijst van hetgeen Gerrit Schoenmaker aan B. Huydecoper den 22n Februari en den eersten Maart 1734 ter leen gaf, blijkt, dat, wat de kloosters betreft, toen reeds de volgende beschreven waren; als 1o door Pieter Vlaming, het Karthuizersklooster, het Lucienklooster, de Paulmianen en de Minnebroeders. 2o door Gerrit Schoemaker: het Agneta-convent, 1 blad; het Begijnhof, 3 bladen; het Barbara-convent, 2 bladen; het | |
[pagina 318]
| |
Bethanienklooster, 1 blad; dat van S. Catharina, 1 blad; S. Cecilia, 2 bladen; de Cellebroeders; de Cellezusters, 2 bladen; het Clarissenklooster, 1 blad; de Clarissen H.W. 1 blad; Geertruyd, 1 blad; de Karthuizers, 19 bladen; nog eens S. Lucienklooster, 7 1/2 bladen; Margareta, 5 bladen; Catharina, 1 blad; Maria, 1 blad; Minnebroeders, 5 bladen; de Minnebroeders, oude predikatie, de Nieuwe Nonnen, 3 1/2 blad; de Oude Nonnen, 2 1/2 blad; de Paulinianen, 6 bladen; de Reguliers, 3 bladen, en S. Ursula, 3 bladen. Den 28n Februarij 1734 schreef B. Huydecoper aan Gerrit Schoemaker om hem te verzoeken diens ‘collectie voor zoo ver die de kloosters aangaat’ ter leen te willen geven, opdat hij in zijne eenzaamheid op Texel ‘omtrent dit stuk eenigen voortgang mogt maken.’ Wijders bezitten wij nog een klein handschrift van Gerrit Schoemaker, 12 blz. in-4o, over het diaken Oude-Vrouwenhuis te Amsterdam. Op die historische beschrijving van Amsterdam schijnen de volgende verzen te doelen: ‘Een ander scherpt zijn Geest ook wel met vlijt en IJver
Tot Nut van 't algemeen en roem van Amsterdam:
Maar geen zoo 'k mij verbeel die 't Top-punt nader kwam
Als een Schoemakers geest den Regt' Histori-schryver.’
(Getrokken uit meer gemelden brief van
Elbertus Waller, den 23n July 1729.
Men vergelijke ook deze dichtregelen, op het overlijden van Gerrit Schoemaker van L. van Broek: ‘De dood kon mij dit heil beletten.
Nu treurd, met mij, gantsch Nederland;
Wijl 't missen moet van uwe hand
Een werk, dat in den dag zou zetten
Een reeks van zaaken, door één' Nacht
Van duisternissen als verkracht.
| |
[pagina 319]
| |
Men zie die van P. van de Walle: ...‘En heerlijk opgedolven had
Uit duistere gebeurtenissen;
Die nog het dierbaar daglicht missen,
Ten spijt van uwe Vaderstad.Ga naar voetnoot(1)
De dood kwam Pieter Vlaming in het begin van het jaar 1734 wegrukken. Eene lade met oude documenten van de Leen- of Registerkamer van Holland, bij Vlaming berustende, werd na diens overlijden op last van burgemeesters van Amsterdam dd. 23 April 1734, behoorlijk gezegeld, uit het sterfhuis ten huize van Gerrit Schoemaker gebracht. Aldaar werd zij geopend en eene inventaris der daarin gevonden stukken opgemaakt, die wij wegens hare belangrijkheid gemeend hebben achter dit opstel te kunnen laten afdrukken. In Juni 1734 gaf Gerrit Schoemaker bedoelde lade met documenten, tegen ontvangbewijs, aan den advokaat M. Mathys Maten, executeur testamentair van Pieter Vlaming, voor den fiscaal Mr Frans Van Limborch, om naar 's Hage te worden verzonden. Na zijn vriend en medewerker Vlaming te hebben zien heengaan, had Gerrit Schoemaker het volgende jaar het smartelijk verlies van zijnen edelen vader te betreuren, en geen tien maanden later werd hij op den nog jeugdigen leeftijd van vierenveertig jaren aan zijne beminde gade en kinderen, aan zijne veelvuldige vrienden en aan de wetenschap ontrukt. Zoo werden de twee ijverigste hoofdbewerkers van de historische beschrijving van Amsterdam kort op elkander in het midden van hun arbeid door den dood verrast. Gerrit Schoemaker overleed in zijne geboortestad | |
[pagina 320]
| |
den 18n October 1736 en werd den 23n daaraan volgende in de Westerkerk begraven. Bij die gelegenheid werden verscheidene lijk- en grafgedichten gemaakt. Zijne echtgenoote overleed te Montfoort den 8n December 1771. Hij woonde met zijn gezin achtereenvolgens in 1714 op de Leliegracht, stille zijde, in 1715 op de Leliegracht loopzijde, tusschen de keizers en prinsengracht, in 1716 op de Egelantiersgracht zuidzijde, 1722 op de noordzijde bij de eerste dwarsstraat en eindelijk 1733 op de Prinsengracht bezuiden de Brouwerij De drie schelpen. - Het zij ons nog vergund hier eene bibliographische opmerking te laten volgen. Op het titelblad van Daniel Willinks Amstellandsche Arkadia staat: ‘In ordre geschikt en nader overzien door wijlen den heere Gerrit Schoemaker.’ In het voorwoord en in het gedicht op dat werk gemaakt door L.V. Broek, wordt eveneens Gerrit Schoemaker als zoodanig genoemd, doch dit kan evenwel niet juist zijn, vermits een geschreven titel van dat zelfde werk voor den drukker bestemd,Ga naar voetnoot(1) in ons bezit, als volgt luidt: Amstellandsche Arkadia, waar in de gelegentheit, toestandt en gebeurtenissen van Amstellandt; deszelfs stromen, dorpen, heerlijkheden, ambachten, lusthoven, enz. Voorts de oude en hedendaagschc bewoners van dat landt; hun godsdienst, zeden, rechten, enz. alsmede de oorsprong en geschiedenis der heren van Amstel, naaukeurig en op eene aangename wijze beschreven worden; doormengd met vele zedekundige, filosofische en histori- | |
[pagina 321]
| |
sche aanmerkingen enz. uit de nageblevene schriften van wijlen Daniel Willink bijeen verzameld, in order geschikt, nader overzien, beschaafd en uitgegeven door Jan-Lodewijk Schuer. Te Amsterdam bij Arend van Huyssteen mdccxxxvi. En wat nu nog sterker is, op het tweede blad staat de volgende opdracht aan Gerrit Schoemaker door dienzelfden Jan Lodewijk Schuer: ‘Den Here Gerrit Schoemaker, opbouwer en handhaver van alle vrije kunsten en wetenschappen; onvermoeid onderzoeker der vaderlandsche oudheden en geschiedenissen; uitmuntend kenner der oud adelijke en voorname geslachten, wapens, zegels, enz. dezer landen alsmede der oude en hedendaagsche Munten, Gedenkpenningen, enz. Edelmoedig vriendt en begunstiger van alle wakkere letterminnaars, wordt deze Amstellandsche Arkadia, tot bewijs van dankbaarheit voor genotene vriendschap en beleefdheden, en tot eene gedachtenisse bij zijn vertrek naar vremde landen, met behoorlijke achtinge opgedragen door zijn Edelheits Dienstbereiden Dienaar Jan Lodewijk Schuer.’ Zoo Gerrit Schoemaker en niet Schuer het werk in orde had geschikt en nader overzien, kon laatst genoemde noch zijnen naam op den titel plaatsen, noch het boek aan eerstgenoemde opdragen. Het komt ons waarschijnlijk voor dat, toen op het oogenblik van het verschijnen van Willink's Amstellandsche Arkadia, Gerrit Schoemaker kwam te overlijden, en de opdracht dien ten gevolge moest vervallen, Arend van Huyssteen om toch het werk met den gevierden naam van Schoemaker te versieren, met J.L. Schuer overeenkwam, dat zijn naam door dien van G. Schoemaker zou worden vervangen. De lijst der door vader en zoon vervaardigde hand- | |
[pagina 322]
| |
schriften, die als zeer onvolledig mag beschouwd worden, geeft een flauw denkbeeld van de voorbeeldelooze vlijt van deze beide Amsterdamsche geleerden.
Wij hebben dit opstel doen vergezeld gaan van eene genealogie der famille Schoemaker en van eenen kwartierstaat van den zoon van Gerrit Schoemaker, alles uit verscheidene stamtafels en famille-aanteekeningen van Andries en Gerrit en uit andere documenten en brieven door ons samengesteld. Eenigen zullen misschien van oordeel zijn dat wij somtijds in al te uitvoerige bijzonderheden zijn getreden, doch vermits deze beide levenschetsen tevens eenigermate een tafereel opleveren van het Amsterdamsche leven in het begin der XVIIIe eeuw, hebben wij gemeend dat die bijzonderheden, vooral wanneer het belangrijke personen geldt, voor menigeen welkom zouden zijnGa naar voetnoot(1). |
|