Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
Bouwkunst.
| |
[pagina 282]
| |
ingewijd door Siwardus, bisschop van UpsalaGa naar voetnoot(1) in Zweden. De kapel bleek weldra ontoereikend om de geloovigen op zon- en feestdagen te bevatten, deswege drong men bij den abt van Floreffe, Postels moederhuis, op eene vergrooting aan. De abt vond goed eene nieuwe kerk in den toenmaals gebruikelijken romaanschen stijl op te trekken. Dit bedehuis wordt tot op den huidigen dag voor den katholieken dienst gebruikt. Een broeder van de orde, met name Isfridus, Premonstratenser en bisschop van RatzeburgGa naar voetnoot(2), wijdde ten jare 1190 het nieuwe gebouw aan den H. Nicolaus, ter gelegenheid dat door denzelfden bisschop de kerk van Floreffe, nabij Namen, werd ingezegend. Alhoewel het archief vele oorkonden bewaart, vindt men nogtans eerst in de XVIIe eeuw den naam van Isfridus geboekt. Ziehier bij welke gelegenheid. De Norbertijnen zouden in 1645 een nieuw hoogaltaar oprechten; men onderzocht den bodem of hij sterk genoeg was, om den nieuwerwetschen zwaren bouw te torschen. Bij het graven krijschte de spade op eene steenlaag. Bij het verder delven ontdekte men weldra eene nog schier ongeschonden plaats met twee looden kistjes. In de kistjes lagen relikwiën en een vel beschreven perkament; doch het schrift was gedeeltelijk verdwenen, of zoozeer onleesbaar geworden, dat men geenen samenhang der letters kon vinden. Behalve die voorwerpen, vond men nog twee groote beenderen met een menschenschedel. Hiertusschen lag een zegel, dat zorgvuldig | |
[pagina t.o. 283]
| |
[pagina 283]
| |
omwonden en ingepakt was; doch, ofschoon de tand des tijds eraan had geknaagd, kon men uit de duistere sporen nog de figuur van een gemijterden persoon erkennen. Men onderscheidde dat de man in de linkerhand eenen staf hield, terwijl op den rechterarm een boek rustte, met dit opschrift: Isfridus Dei gratia Racenburgensis episcopus. Wanneer wij nu de geschiedenis raadplegen, dan vinden wij dat de H. Isfridus in 1190 de kerk van Floreffe wijdde. Het was te dezer gelegenheid, in dit zelfde jaar, dat de kerkvoogd de kerk van Floreffe's filiaalhuis, de abdijkerk van Postel, inzegende. Nevengaande teekening (fig. 5.) stelt den voorgevel der kerk voor, die zeven eeuwen ongeschonden bewaard is gebleven, niettegenstaande rondzwervende horden en andere verdelgers hier meermalen hebben huis gehouden. De gevel, evenals de kerk, is geheel uit tufsteenGa naar voetnoot(1), hij meet eene hoogte van ruim 12 op eene breedte van ruim 16 meters. Hoe hard de steenen ook zijn, wordt die hardheid nog overtroffen door het cement, dat met roggemeel schijnt aangemengd geweest te zijn. Veelal hebben de steenen dezelfde grootte, sommige zijn 5o cent. lang, 11 breed en, dewijl zij waarschijnlijk eene geheele laag bedekken, 90 cent. in de diepte, namelijk de dikte van den muur. De kroonlijsten in den voorgevel zijn van blauw en grijs steen; de rozet en de vensters, in 1869 vernieuwd, zijn van ijzer (uit de fabriek van den heer van Aerschodt te | |
[pagina 284]
| |
Herenthals). De kerk had in den beginne geenen toren; de tegenwoordige toren dagteekent slechts van 1769, en is, wegens zijnen kunsteloozen vorm, van de teekening achterwege gebleven. Wat de vensters betreft, hiermede is men in den loop der eeuwen niet minder onbarmhartig omgegaan. Onervaren mannen hebben de handen aan de oorspronkelijke vensters geslagen, dezen op de eene plaats toegemetseld, op de andere door grootere vervangen. Langs den zuidelijken kant, waar de kerk tegen de abdij sluit, zijn heden op den zolder de vormen der vensters van 1190 nog zichtbaar. De hierbij gaande afbeelding (fig. 4) stelt een gedeelte van dien muur met de oorspronkelijke vensters en een stuk der steenen kroonlijst voor. De vensters waren van verschillende grootte; de eenen maten 1,40 met. in de hoogte en 0,90 in de breedte; de anderen slechts 0,50 in de breedte. Tot 1626 behield men die in den vorm van 1190, doch toen werden die Romaansche vensters, bij het wegruimen van de platte zoldering, door nieuwe, en veel grootere vervangen. Deze vensters, van eiken hout, hebben op hare beurt in 1869 de plaats weer ingeruimd aan 25 ijzeren uit bovengenoemde fabriek. Vroeger bevonden zich drie vensters in de absis, achter het hoogaltaar; sedert vele jaren zijn er twee toegemetseld. De glasschilderingen zijn behouden, doch zij bevinden zich sedert 1867 in het kabinet van oudheden van wijlen den heer W. Van Genechten, voorzitter der rechtbank te Turnhout. Zij verbeelden o.a. de HH. Nicolaus en Norbertus. Na het uitwendige der kerk besproken te hebben, treden wij het gebouw binnen, om ook over het inwendige eenige woorden mede te deelen. | |
[pagina 285]
| |
Het inwendige van Postels kerk, waaraan verschillende abten veranderingen deden toebrengen, maakt den indruk niet dien men er, buiten den tempel, van mag verwachten. Zeer veel zou er te verrichten wezen om het eeuwenoud gebouw tot zijn oorspronkelijken staat terug te brengen. Men zal begrijpen dat gewone autaars der 18e eeuw, met hunne dikke kolonnen, ruime kornissen en verkleurde marmerschildering, in eene kerk van romaanschen stijl, niet in staat zijn den kenner belang in te boezemen of te behagen. Door een oogslag op het hieraan toegevoegde grondplan, ontvangt de lezer een algemeen begrip van het inwendige der kerk. 1o Hoogaltaar, waarvan boven reeds gewaagd is, en wiens kolommen in 1711 gemarmerd(!) zijn. 2o Sacramentsaltaar, vroeger toegewijd aan den H. Herman-Joseph, blijkens het testament van Theodorus Scherens, die den 3n Juni 1739 verzocht alhier begraven te worden. 3o St. Magdalena's altaar, luidens in 1634 verleende privilegiën. Voorheen schijnt dit het Sacramentsaltaar geweest te zijn, zooals het loofwerk nog duidelijk voorstelt. 4o St. Norbertusaltaar, met eene groote schilderij, voorstellende den ordestichter van Premonstreit, die het H. Sakrament knielend aanbidt. 5o Altaar van O.L. Vrouw. Alle vijf altaren zijn van de achttiende eeuw. 6o Eiken biechtstoelen; de noordelijke dagteekent van de XIXe, de zuidelijke van de XVIIe eeuw. 7o Communiebank van de XIXe eeuw. 8o Ingangdeur voor het publiek. 9o Deur naar de abdij. 10o Deur naar de sacristie. 11o Preekgestoelte van de XVIIIe eeuw. 12o Marmeren grafzerk van den baron en abt Hiëronymus Raveschoot van Capelle 1659-1726Ga naar voetnoot(1). 13o Koorgestoelte. Ter gelegenheid dat het klooster in 1621 van zijn | |
[pagina 286]
| |
stamhuis Floreffe onafhankelijk en tot eene abdij verheven werd, plaatste men in de kerk een nieuw eikenhouten koorgestoelte, met 20 boven- en 12 benedenstallen, in vier rijen gerangschikt. Het is met fraai beeldhouwwerk versierd (fig. 6). De eiken leuning van het koor en de eiken kast van het orgel dagteekenen almede van de XVIIe eeuw. Doch nevens het hoogaltaar, en onder het orgel, aan de westzijde, vinden wij nog, aan de kapiteelen der vier halfzuilen, hoogst merkwaardig beeldhouwwerk van de twaalfde eeuw terug (fig 1 en 2). Tien reprisenGa naar voetnoot(2), gelijk er hier eene afgebeeld (fig. 3) is, vangen de bogen van het kerkgewelf op, ze zijn gepoly- | |
[pagina t.o. 286]
| |
[pagina t.o. 287]
| |
[pagina 287]
| |
chromeerd en stellen meestal bloemen en vruchten voor. Ten jare 1869, bij het plaatsen van nieuwe vensters, heeft men die veelkleurige versierselen achter eene kalklaag ontdekt. De vraag is of de geheele kerk met al het beeldhouwwerk niet geschilderd is geweest? Zoolang de hand niet werkt om de overige bepleistering weg te nemen, blijft dit een raadsel. Wij hellen over tot de bevestiging der vraag. Waarschijnlijk heeft de witkwast de kleurenpracht en het beeldhouwwerk van wanden, pilasters en gewelven verborgen om het gebouw, van dit sierlijk kleed beroofd, in waarde te doen dalen en het alzoo tegen den vernielingsgeest te behoedenGa naar voetnoot(1). Dat deze vrees der Norbertijnen voor hunne kerk niet ongegrond was, blijkt ten klaarste uit de vele slagen die op het aangrenzend klooster gevallen zijn. De religieuzen werden meermalen verdreven en moesten elders een gehuurd dak vragen, toen men hunne kelders en kamers uitroofde. Ja, nog bij den dageraad der XIXe eeuw, verdwenen twee vleugels der abdij onder den moker der Franschen. Wij geven ten slotte onzer verhandeling nog twee afbeeldingen ten beste van voorwerpen, die wel verschillend van kunstwaarde, maar voor het tijdperk wat zich daarin afspiegelt beiden zeer merkwaardig zijn. Ten eerste Postels beroemde kandelaar, waarvan in sommige kunstgalerijen afgietsels bestaan, maar dien | |
[pagina 288]
| |
menige vervaardiger van metalen kerksieraden en niet min de kunstzinnige lezer gaarne in de bladen der Dietsche Warande zal afgebeeld vinden. Naar 't oordeel van de beste oudheidkundigen stamt de kandelaar uit de school van Dinant, in de twaalfde eeuw, toen de werkplaatsen aldaar, met die van Limoges, Atrecht, enz. in hunnen hoogsten bloei stonden. Hij is uiterst zuiver gegoten en slechts op weinige plaatsen met de graveerstift bijgewerkt. De voet, in driekanten vorm, en uit één stuk, tot daar, waar het à jour vervaardigde loofwerk van de schacht begint, loopt uit in drie gestilizeerde, gevleugelde draken, waarvan schouders en rug rijk en relief versierd zijn en de staarten in kunstig loof- of bladwerk omhoog krullen. De vlakken, tusschen de draken, zijn versierd met ranken, die op elk der vlakken drie medaillons omvatten. Elk medaillon vertoont eene of twee zinnebeeldige figuren. Een vlak vertoont ons den doop van Christus door H. Joannes in den Jordaan; Christus heeft den nimbus of stralenkroon op het hoofd. De beide andere medaillons stellen twee knielende mannen voor, gekleed in pijen met over het hoofd getrokken kappen; elk ledigt eene urn, waaruit water stroomt, de Tigris en de Euphraat verbeeldende. In een ander vlak ziet men bovenaan Christus als leeraar, in zittende houding, gekleed in een rok, en loshangenden mantel, het hoofd omkranst met den gekruisten nimbus, de rechterhand zegenend opgeheven, en in de linkerhand een gesloten boek houdende. Hieronder ziet men eenen knielenden man blootshoofds, gekleed in een rok, in de rechterhand een opgeheven, zware knots, en in de linkerhand een schild houdende. | |
[pagina 289]
| |
Tegenover hem is een hert afgebeeld. Zonder twijfel is hier de H. Hubertus bedoeld. In het derde vlak vindt men bovenaan Christus als beheerder van 't heelal, zittende, gekleed in een rok en loshangenden mantel, het hoofd met den gekruisten nimbus omkranst, en in de rechterhand de zon, in de linker de maan houdende. Hieronder bevinden zich twee krijgers knielend tegenover elkander, de een gekleed in een ijzeren maliënkolder met overkleed en eene over het hoofd getrokken, ijzeren kap; de andere in een rok, het hoofd gedekt met een ijzeren helm. Beiden houden met de rechterhand eene zware knots opgeheven en dragen in de linkerhand een rond schild. De schacht van den kandelaar bestaat uit vier op elkander geplaatste, afzonderlijke stukken. Aan het ondereinde van elk dezer stukken zijn rijk met ranken loofwerk versierde à-jour bewerkte knoopen aangebracht, die de verschillende stukken aan elkaar binden. Om de drie rechte stukken der schacht zijn schroefvormige, torse-banden gewonden. Deze zijn oorspronkelijk vol gegoten maar later met de graveerstift uitgestoken. De vakken tusschen deze banden zijn à-jour bewerkt; de onderste stukken met loof- of bladwerk, de middelste deels met loof- of bladwerk, deels met kleine rozen, de bovenste zijn met verschillende uitgehakte kruisvormige versierselen bewerkt. De arbeid is breed opgevat en is hoofdzakelijk met vrije hand en driekante graveerstift volbracht. Dit werk staat, wat fijnheid betreft, bij het gietwerk op den achtergrond. Het bovenste stuk van de schacht is boven den knoop geheel vlak en loopt eindelijk schotelvormig uit. De bovenrand is fijn geprofieleerd en rondom met bladeren versierd. Drie hagedissen, wier ruggen met de | |
[pagina 290]
| |
graveernaald kunstvol bewerkt zijn, en wier staarten in bladwerk uitloopen, houden zich met de staarten aan het rechte gedeelte der schacht vast en ondersteunen met de pooten en de koppen den bovenrand. De bekken, die gedeeltelijk boven den rand uitsteken, zijn bestemd tot steun van den lossen blaker, die in veel lateren tijd gemaakt is, en, dewijl hij met den Romaanschen stijl des kandelaars geenszins overeenstemt, van onze afbeelding is weggelaten. Figuur 7.
In het voetstuk is een vierkante ijzeren staaf bevestigd, waarover de vier stukken van de schacht zijn | |
[pagina 291]
| |
aaneengeschoven; hij eindigt in een punt, waarop de paaschkaars gestoken wordt. De kandelaar weegt ruim 19 kilos. Het hier onder afgebeelde zilveren reliekenkastje (fig. 7) heeft eene zwaarte van 317 grammen, het meet in de lengte 20, en in de breedte 15 centimeters. Dewijl dit voorwerp met de woorden, Pax tecum (Vrede zij met u) aan de kanunniken ten kus wordt gereikt onder plechtige missen, noemt men het De Pax. In het midden der groep moet men zich, achter het eenigszins ovaalvormig glas, een Agnus Dei of liggend lam in witte was denken, dat de woorden Pax tecum tot opschrift voert. Het lam ligt op het met zeven sloten gezegeld boek der Veropenbaring en houdt met den poot eene opgeheven kruisbanier. Boven het glas zweeft een engel, boven wiens hoofd eene schelp het toppunt uitmaakt. Rechts vertoont zich de stichter van de Premonstratenser of, volgens zijnen naam, van de Norbertijner orde. De heilige Norbertus, aartsbisschop van Maagdenburg, houdt in de linkerhand den aartsbisschoppelijken staf en eenen lauriertak, het beeld der overwinning. De kerkvoogd draagt in de rechterhand eenen monstrans, het zinnebeeld van zijn strijd voor het Sakrament des Altaars, hetwelk hij in zijnen tijd krachtig tegen den ketter Tanchelm en diens aanhangers verdedigdeGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 292]
| |
Links van het lam ziet men in staande houding den patroon der abdij- en parochiekerk van Postel, den H. Nicolaus, in bisschoppelijk gewaad, met de rechterhand den zegen gevende. Aan de voeten van den kerkvoogd staan in eene kuip de drie kindertjes, aan de bekende legende herinnerende. Recht beneden het ovaalvormige glas is het wapen van Cornelius van Boesdoncq, abt van Postel en een Bosschenaar, geplaatst, bekroond met den staf. Dit wapen is: in zilver een gouden klaverkruis, beladen met een hart van keel, doorstoken met twee gouden pijlen, de punten naar onder, met de spreuk: Omnia vincit amor, d.i. ‘De liefde overwint alles.’ Op het voetstuk is het jaartal 1648, waarin deze groep vervaardigd is, gegraveerd.
Abdij te Postel. | |
[pagina t.o. 292]
| |
|