Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 211]
| |
Edward von Steinle.
| |
[pagina 211]
| |
Steinle's nagelaten kunstwerken
| |
[pagina 212]
| |
krijt of potlood, schetsen voor monumentale werken (cartons), en eenige olieverw-schilderijen. Een der grootste, afzonderlijke werken des meesters is de verlichting (illustratie) van het heldendicht van Walther von der Vogelweide, dat wij in de Nederlandsche letteren kennen als episode in den Roman van LancelotGa naar voetnoot(1), namelijk de schoone historie van Percevaal, of Percheval, in 't hoogduitsch: Parsifal, of Parzival: Parzival-cyclus, zoo pleegde de kunstenaar zijn werk te noemen. Het behoort tot het laatste tijdperk zijns levens, maar getuigt desniettemin van eene kracht en stoutheid, die de last der jaren niet verraden, waaronder de kunstenaar toenmaals gebukt ging. Wij zien hieruit veeleer dat hij den ouderdom torschte met een wederstandskracht gelijk aan die van vele italiaansche meesters, waaraan zijn werk in sommige opzichten herinnert. In de bijzondere tentoonstellingen, welke van 's meesters werken te Berlijn en te Frankfort zijn gehouden, kon men zoo recht Steinle's ontwikkelingsgang volgen, en bespeuren hoe, met het toenemen der jaren, de energie van zijn penseel niet afnam. Hij reikt met zijnen persoon ver in het verledene terug, en was de laatst overgeblevene dier rij van duitsche schilders, van wie men kan zeggen dat met hen een ruim en veredeld leven in de duitsche kunst is gedrongen: Cornelius, Overbeck, Veit, Deger, wien | |
[pagina 213]
| |
sommigen het ascetisme tot een verwijt maken, maar voor wie allen (de meest vooruitstrevende realisten, zoowel als de sentimenteelste idealisten) eerbiedig het hoofd buigen, en des te dieper, naar mate het oogenblik van hun overlijden verder achter ons begint te liggen. Steinle's aanleg en zin stelde hem ver boven de oppervlakkigheid en de karakterloosheid der menigte. Hij had eenen afkeer van de toejuiching van 't publiek.Ga naar voetnoot(1) Daarom waren zij die tot zijne vrienden en omgeving behoorden hem des te dierbarer; want dezen toonden een levendig begrip van zijn werken en streven, waarin hij al zijne voldoening vond. Met zijnen dood echter wies het aantal zijner bewonderaars krachtig op; en nu, na verloop van een jaar, begint de kunstwereld eerst recht te vatten, wat men aan hem heeft verloren, en welke bijzondere, edele plaats hij als kunstenaar innam. Het beste bewijs dier bewondering is de uitkomst van de openlijke verkooping, die 75,000 mk. (93,000 fr.) opbracht, en waarbij de museums en andere kunstverzamelingen met de bijzondere liefhebbers wedijverden om iets van den meester in bezit te krijgen. Iedereen die Keulen en diens dom heeft bezocht kent de engelen die binnen het koor op de vlakten tusschen de pijlers zijn aangebracht; geesten, welke, naar mate zij het oostelijke of heiligste deel des koors naderen, waar het offer wordt opgedragen, langzamerhand hunne stoffelijke gestalte schijnen te verliezen, om | |
[pagina 214]
| |
eindelijk als enkel gevleugelde koppen (gelijk die van Rafael, op de Madonna di S. Sisto) te verschijnen. Iedereen kent die. Elf waterverwschetsen daarvan zijn door vorst Lichtenstein voor zijn kunstkabinet te Weenen gekocht. Een carton, Adam en Eva voorstellende, werd voor de kunstgalerij in Neurenberg voor 1210 mark (1,512 fr.) verworven; een dergelijk onderwerp in potloodteekening bracht 620 mk. (770 fr.) op. Schetsen voor een vleugelaltaar verwierf de bovengenoemde vorst voor 2420 mk. (3,000 fr.); krijtschetsen voor muurschildering eener kapel brachten 795 mk. (1,000 fr.) op, enz. enz. De galerijen van Frankfort, Stuttgart, Munchen, enz., beijverden zich eenige bladen van den meester teverkrijgen. Laatstgenoemde stad verwierf den Parzival-cyclus voor de som van 14,000 mk. (17,500 fr.). Laat ons nu bij dit onderwerp eenige oogenblikken stil staan. Hetgeen Steinle bijzonder van de bovengenoemde meesters onderscheidt, tot wier groep hij behoort, is zijne groote veelzijdigheid, zijne echt komische ader, zijn ware humour. Dat blijkt uit allerlei vruchten van zijn penseel, waarmede hij spookgeschiedenissen en wonderlijke voorvallen uit heldendicht of drama beroerde. Deze zin voor 't komisch bovennatuurlijke had hij gedeeltelijk te danken aan den omgang met den dichter Clemens Brentano, den schepper en bewerker van meerdere wonderlijke verdichtselen uit de humoristische tooverwereld. In Steinle's schilderkunst werd nooit de kleur opgeofferd aan de teekening, wat men wel eens aan den zoogenaamden ‘Nazarener’ Cornelius verweten heeftGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 215]
| |
Zelfs in zijne waterverwteekeningen toont Steinle hoe hij meester is van de kleur. Hij bewaart daarin een gelukkig gekozen midden, en vervalt niet in het uiterste van diegenen ‘welke alles zichtbare voor schilderbaar houden; voor wien vaak alleen kleur nevens kleur bestaat, waarbij de teekening verdwijntGa naar voetnoot(1), en het onderwerp onverschillig is’Ga naar voetnoot(2). Van alle legenden en sproken was hem die van den heiligen Graal de liefste. Tot deze wonderwereld, van zeldzaam zinrijke avonturen aan de gloeiendste verbeelding ontsproten, voelde hij zich bijzonder getrokken. Hij schreef daarover aan zijnen langjarigen vriend Aug. Reichensperger, dat hij die wondervolle geschiedenis van Parzival en Titurel, van Wolfram von Eschenbasch, door 't penseel aanschouwelijk en verstaanbaar wilde maken; dewijl zij zich wentelt om de verhevenste geheimen, die hem zelven lief waren. Hier zijn grootscher, verhevener, diepzinniger tafereelen te vinden dan in het Nevelingenlied. ‘Men moet zich verwonderen’, zeide Steinle, ‘dat onze romantische dichtkunst de Graalgedichten minder geestdriftig opgenomen heeft dan andere sagenkringen’Ga naar voetnoot(3). | |
[pagina 216]
| |
Eerst een tiental jaren later, in 1883, werd Steinle's gedachte verwezenlijkt. Hij koos zich eenige tafereelen uit Parzival. De dichter zelf heeft in zijn werk alle beschrijving van uiterlijkheden vermeden, en laat ons des te meer deelen in het zieleleven zijns helden. Dit zocht de kunstenaar na te streven, daaraan zijne voorstellingen te doen beantwoorden. De dichter schildert ons Parzivals kinderlijke eenvoudigheid, zijnen oprijzenden twijfel, zijne onrust en wanhoop; tot dat de held, door innerlijken kamp gelouterd, tot het goede en de volkomen reinheid terugkeert. Steinle's beeld bestaat uit een groot en vier kleinere samenhangende paneelen door negen kleinere voorstellingen als grondslag ondersteund. Het geheele schilderstuk is 2 meters hoog en 3 1/2 meter breed. De hoofddeelen zijn in gekleurde waterverw, de ornamentfiguren met sepia uitgevoerd. Het middenstuk stelt den Graaltempel voor, oprijzend uit een twaalfhoekigen muur; hij is omgeven van 12 kapellen, en bedekt met 36 torens, staande in een bijna ontoegankelijk bosch, en door de graalridders bewaakt. Boven den torennaald is de schotel van het H. Bloed (sang real) aangebracht, eene duif legt daarin de hostie neder, een engelkoor omzweeft dit luchttafereel. Hier is Steinle's hoofdgedachte uitgedrukt: het offer als zinnebeeld der verlossing van het menschdom door Christus. De schemerachtige toon, welke over het woud en de ridders is uitgegoten, eigent zich zeer wel ter uitdrukking van het groot geheim, waarvan het zinnebeeld boven den tempel in glansrijker licht is gesteld. Het woud heeft iets tooverachtigs; Steinle heeft zich hier ook in 't landschapschilderen eenen waren meester getoond. | |
[pagina 217]
| |
De teekening des Graaltempels zijn wij aan Vincenz Statz te Keulen verschuldigd. Deze hoogstbegaafde bouwmeester vertegenwoordigt vooral het tijdperk der gothische kunst in Duitschland. Daaraan is het toe te schrijven dat hij niet den Graaltempel heeft wedergegeven, gelijk die in den ‘Jongen Titurel’ beschreven wordt. Als versiering dezer voorstelling heeft Steinle de genezing van Amfortas door Parzival als Graalkoning gekozen. De voorstellingen links en rechts van het hoofdwerk toonen ons de persoonlijke geschiedenis van Parzival: zijn uittocht uit het ouderlijk huis, zijn onderwijs, zijne dolingen en zonde, zijne boete. Als grondslag dienen nog eenige bijzonderheden uit het verhaal. Parzivals uittocht of zending, het eerste nevenstuk ter linker zijde, beantwoordt weder geheel aan Wolframs verhaal. De arme jongeling ziet voor 't eerst eenen ridder in prachtige kleeding, en houdt dezen voor eenen halven god. Zelf wenscht hij zulk een ridder te worden, waarin men het zinnebeeld van 't ideale streven moge erkennen, wat oprijst in den boezem eenes edelen jonglingsGa naar voetnoot(1). Als versiering toont ons de kunstenaar Parzivals moeder (Herzeleide) in 't woud aan 't spinnewiel, terwij de zoon haar de buit zijner jacht aanbrengt; verder, Parzival, op een slecht paard gezeten, zijne moeder verlatende, die hem, slordige kleederen als van eenen nar heeft aangetrokken, om hem tegen de verleiding te beschermen. Op het tweede linker deel der voorstelling geniet | |
[pagina 218]
| |
Parzival van den grijzen Gurnemanz het onderwijs in alles wat het ridderwezen aangaat. Dit beeld is voorzeker eene der schoonste, ongezochtste en oorspronkelijkste voorstellingen van den Cyclus. Parzival te paard, vol verlangen om in de wereld te treden, met verheven aanleg waarvoor Gurnemanz, de graalridder, de hoogste belangstelling toont. ‘Eene lente van hoop omstraalt den jongeling, liefde en wijsheid spreken uit den eerbiedwaardigen grijsaard.’Ga naar voetnoot(1) In de versiering verschijnt ons Parzival, hoe hij den rooden ridder Ither von Gahevizs overwint, hem zijn pantser ontneemt, en 't zich zelven aangespt. In dit beeld is eene merkwaardige kracht van den jongeling uitgedrukt, als zinnebeeld van zijne toenemende ontwikkeling en heldenmoed. Het tweede versieringsbeeld op den linkerkant toont ons de toovenares Kundry, op een muilezel naar de tent van koning Artus ijlende. Deze voorstelling is humoristisch behandeld, en maakt eenen weldoenden indruk nevens de zoo diep ernstige opvatting des verhaals. Het eerste beeld aan de, rechter zijde stelt ons Parzival's schuld voor. Hij staat aan de poort des Graaltempels gehoond en bespot, dewijl hij niet naar de oorzaak des lijdens van koning Amfortas heeft gevorscht. Hij heeft een gevoel van zijne schuld. Hij | |
[pagina t.o. 218]
| |
Gurnemanz onderricht Parzival in het ridderwezen.
| |
[pagina 219]
| |
lijdt; het berouw stijgt in hem op, want in de kennis van Amfortas ongeluk, de zinnelijke lusten, zou hem eene waarschuwing tegen de aanlokkelijkheden des levens gesproten zijn. In de versiering wordt getoond, hoe Parzival tot volkomen zelfbewustzijn komt, ten gevolge van den over hem uitgesproken vloek van Sigune. Het vierde zijstuk geeft de. oplossing: de boete. Parzival vindt zijnen oom, den hermiet Trevrizent in eene rotskloof. Op Goeden Vrijdag bekent Parzival dezen zijne schuld. Het is daar buiten eene witte Paaschweek. De sneeuw ligt op de boomen en daken. Maar in de woning des eenzamen mans brandt een vriendelijk vuurtje. In de randversiering vindt men Gawan, den wereldlijken tegenhanger van Parzival, hoe hij zich en zijne geliefde Antigoni, in eenen toren met schaakfiguren (als spot zijner onridderlijkheid verdedigt, en hoe hij, in plaats van ten edelen kamp te gaan, onder den naam van Orgelusaio, eenen krans uit eenen bruischenden stroom trekt. Het doel des schilders was hier het wereldlijke ridderschap te bespotten, om Parzivals edeler aard beter te doen uitkomen, gelijk ook de dichter zulks heeft gezocht. Zoo wordt Parzivals leven en streven door de voorstelling van Gawan volkomener verstaanbaar gemaakt. Gelijk bij alle zinrijke en meesterlijk uitgevoerde kunstwerken, van welken aard zij ook mogen wezen, moet men langeren tijd bij Steinle's schepping verwijlen, alvorens men daarvan alle schoonheid kan verstaan. Kent men nu Wolframs gedicht in zijn geheel, dan eerst wordt het genot onverdeeld. Dan bespeurt men hoe de kunstenaar, bij de behandeling der onder- | |
[pagina 220]
| |
geschikte figuren ook uit wijderen sagenkring zulke bijzonderheden heeft verzameld, welke het gekozen onderwerp toelichten en versieren, en die tevens aan de eigenaardige opvatting des schilders beantwoorden. Het is een geluk voor de kunstwereld dat dit heerlijke kunstwerk niet in privaatbezit is overgegaan, waar slechts enkelen daarvan kunnen genieten, maar in de algemeen bekende Nieuwe Pinakotheek te Munchen is opgenomen, alwaar het voor alle kunstvrienden tentoongesteld, voortdurend Steinle's roem zal verkonden
Bonn, December, 1887. L.K. |
|