Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Dichtkunst, letteren.
| |
[pagina 194]
| |
waar Holland althans om draait; kunnen alleen aan deze eigenliefde een drijfveêr ontleenen om ons zoo veel van hunne omgeving te vertellen. Och, waarom hebben Hooft en Vondel dat niet gedaan? Omdat Hooft te veel smaak en Vondel te veel deugd voor zoo iets had. Er is in Cats' werken veel zinrijks en geestigs. Hij behoort tot den groep, die in de XVIIe eeuw Holland volledig zal vertegenwoordigen. Er is niet de minste reden, om de verdiensten van eene zoo schilderachtige figuur te verkleinen. Potgieter en Huet hadden geen recht zich zoo vierkant tegenover Jacob Cats te plaatsen. Als Nederlanders waren zij niet verantwoordelijk voor dezen persoon, want zijn werken zijn in 't oneindige herdrukt. De geheele natie neemt de verantwoordelijkheid van een schrijver over, dien zij steeds toejuicht, en wiens werken tot hun voornaamste geestesvoedsel behooren. Om al deze redenen verdient Jacob Cats ongetwijfeld de eer hem door Jhr. Mr W.C. de Jonge van Ellemeet bereid. Deze smaakvolle en edelmoedige kunstvriend heeft in zijn ‘Museum Catsianum’ een gedenkteeken gesticht, dat, op zich-zelf reeds, aan den zeeuwschen dichter de onsterfelijkheid verzekert. Het werk is in negenen verdeeld, als of elk onderdeel onder de hoede van éene der Muzen gesteld moest worden. De afdeelingen volgen elkaâr op in deze orde: I. Verschillende uitgaven van de werken van Jacob Cats; II. Geschriften waarin werken van Jacob Cats voorkomen; III. Boekwerken of geschriften op hem betrekking hebbende; IV. Handschriften van Jacob Cats. Diploma's enz. hem betreffende; V. Afschriften van octrooijen; VI. Stukken, betreffende den boedel van Jacob Cats; VII. Portretten, kaarten, afbeeldingen, medailles, rariora; VIII. | |
[pagina 195]
| |
Teekeningen; IX. Vermelding van portefeuilles met correspondentiën over de geschiedenis van het Museum Catsianum.’ Men ziet, dat hier een bibliotheek en een archief voorhanden zijn, waaruit belangrijke trekken te ontleenen zijn, om het beeld van Cats te schetsen. In de stukken der verzamelingen van A.D. Schinkel en van den Heer de Jonge is zeker licht te scheppen omtrent de verdachte zaak der dijkagiën. De verzamelaar heeft, naar onlangs de dagbladen vermeld hebben, dit ‘Museum’ zoo nuttig mogelijk, en het bij de Leidsche Maatschappij voor iedereen toegankelijk willen maken. Men kan dergelijke daden niet genoeg waardeeren. Het bij gelegenheid van 's ‘Museums’ halve-eeuwfeest fraai herdrukte boek, waarin de Heer de Jonge zijn schat beschrijft, is een kostelijk geschenk voor de letterkundigen, wien hij het vereerde. Niet-te-min zoû het nut nog vergroot worden, indien het openbaar werd uitgegeven. Een tweede werkjen, door den Heer de Jonge ter perse te leggen, zoû wezen het glossarium op Cats, door Dr de Jonge bewerkt, en in het ‘Museum’ voorhanden. Zulke glossariums zijn bizonder nuttig. Wanneer komt het voortreflijk woordenboek. dat Dr C. Bisschop uit Vondel getrokken heeft? - Daarvoor ware 't nu het oogenblik. Zoo leeren wij allengs onze XVIIe-eeuwsche schrijvers verstaan.
Amsterdam. J.A. Alb. Th. |
|