Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |||||||||||||
De viool en hare bespelers.
| |||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||
Amerika uit de woningen (wigwams) der inboorlingen alle avonden in het oor der voorbijgangers eigenaardige weemoedige tonen dringen, die door een instrument worden te weeg gebracht, met meerdere snaren bespannen, en door middel van eenen strijkstok bespeeld. Behalve deze geschreven getuigen, bevat ook de beeldende kunst een aantal bewijzen van het gezegde. De muurschilderingen van Orcagna op 't Campo Santo te Pisa, het 15o vak der metalen deur van de doopkapel te Florence, tafereelen voorstellende uit het leven van Joannes den Dooper, van Andreas Pisano, de Apollo van Raffael, tusschen 1507 en 1509 geschilderd - alle deze voorstellingen toonen ons het bestaan en den vorm van verscheidene strijkinstrumenten. Wat nu den naam betreft - wij vinden reeds vroegtijdig de woorden Vitula, Viula, of Rota gebezigd; maar wij kunnen deze speeltuigen alleen als voorloopers der viool (Violon, Violine) zooals wij die heden kennen, betrachten. Onze viool is slechts in twee voorbeelden duidelijk herkenbaar, namelijk in den CrouthGa naar voetnoot(1) der Britten en in den RebecGa naar voetnoot(2). Toen de Arabieren onder Tarik, ten jare 711 zich in Spanje nederzetten, werd de Rebec (Darabukkeh?) aldaar gebruikelijk; en ondanks dat Karel Martel het verder voordringen der Arabieren te keer ging, verbreidde zich dit speeltuig in de overige landen van Europa. Uit afbeeldingen van de negende eeuw zien wij | |||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||
dat de Rebec aanvankelijk slechts met eene enkele snaar bespannen was. In den loop der volgende eeuwen vervaardigde men het instrument met twee en drie snaren, en de strijkstok heeft b.v. in het psalmboek van Notker, in de tiende eeuw, nog den vorm van eenen boog of beugel. Doch reeds in de veertiende eeuw, komen violen met klankgaten in den vorm van eene f, benevens rechte strijkstokken voor; zoo b.v. in de kapel van St. Juliaan te Parijs, in 1130 gesticht. Eindelijk, in de dertiende en veertiende eeuw verliest de viool den vorm eener mandoline. Door het inbuigen der randen, door de zijwanden, de afplatting van den rug, en andere zaken, komt zij altoos nader aan haren hedendaagschen vorm; ofschoon zelfs tot in het begin der zeventiende eeuw (b.v. bij Farina) nog steeds weifelingen omtrent het getal snaren, de stemming en zelfs den naam voorkomen. Als jongste voorloopers der viool moet men den Trumscheidt, de Groote-lier, de zoogenaamde Boerenlier, de Sleutelfidel de groote Viola da gamba en de kleinere Viola da braccio betrachten. Italië is het eigenlijke vaderland der viool; al is onder andere volken in verschillende tijdperken de verscheidenheid der strijkinstrumenten ook nog zoo groot. In Italië maakte men gebruik van buitenlandsche voorbeelden, om daarvan de gebreken te bestudeeren en te verbeteren. Men smolt als 't ware de voortreffelijkheden der vroeger vioolachtige speeltuigen bijeen, en schiep daaruit het ideaal eener viool; ofschoon men, volgens de nieuwste ontdekkingen, moet toegeven dat de kunst van 't vervaardigen dezer soort strijkinstrumenten in 't algemeen, zich van het noorden naar het zuiden voortplantte. Vuillaume is van meening dat, omtrent 1450, te | |||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||
Brescia de beroemde instrumentmaker, Joannes Kerlinc, vermoedelijk een Duitscher, en niet (gelijk Laborde meent) uit Bretagne geboortig, de stichter der oudste school van vioolbouw in Italië was. Een der oudsten die op hem volgen is de luitmaker Pietro Dardelli van Mantua. Behalve in de twee genoemde steden muntten om dezen tijd nog Venetië en Verona in de vervaardiging van luiten en violen uit. Nog beroemder dan de beide genoemde kunstenaars is Kaspar Duiffoprugar (Tiefenbrucker), die in 1467 in romaansch Tirol geboren en bepaald van duitsche afkomst was. Nadat Frans I van Frankrijk te Bologna in 1510 de overwinning op de pauselijke troepen had behaald, zette zich deze meester aldaar neder, en werd er de stichter van de naar hem genoemde school van instrumentenbouw. Voor den franschen koning vervaardigde hij hier in genoemd jaar zulk een voortreffelijk speeltuigGa naar voetnoot(1), dat hij met Leonardo da Vinci, Andrea del Sarto, enz. aan het hof des monarchs werd geroepen. Duiffoprugar stierf in 't jaar 1530 te Lyon. De violen welke hij ons achterliet zijn eenigszins beneveld van toon. Men streefde voortaan meer naar klaarheid en kracht van klank. De vioolbouw werd daardoor in Italië steeds volkomener, tot dat eindelijk Nicolao Amati (1596-1684,) of veel meer zijn leerling Antonio Stradivari (1644-1737) het schoonste voorbeeld van violen leverde, gelijk zij tot heden bekend zijn. Aan de hand van Friedrich Niederheitmann, | |||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||
geven wij hier een overzicht van de zes hoofdscholen der italiaanssche vioolbouw-kunst en de voornaamste meesters in dit vak.
| |||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||
Naar voorbeelden van Stradivari werkten in Frankrijk met goeden uitslag Médard en Vuillaume van Méricourt. Behalve dezen muntten nog uit Nicolas Lupot (1758-1624), Gand en een tweede Vuillaume. In de latere tirolsche school ontwikkelde zich meer het handwerk dan de kunst. Te Mittenwald en in de Saksische stadjes Klingenthal en Markneukirchen bereikte dit fabriekwerk weldra eene groote hoogte. Men heeft berekend dat het getal violen, hetwelk tegenwoordig in de omstreken van Klingenthal wordt vervaardigd, jaarlijks 30 of 40,000 bedraagt. Savart, Chanot en andere fransche vioolmakers hebben beproefd den vorm der viool te wijzigen en haar uit andere stof te vervaardigen. Deze pogingen zijn echter mislukt. Alleen de strijkstok is door François Tourte, geboren te Parijs in 1774, en aldaar in 1835 overleden, wezenlijk verbeterd. Te Rome en te Napels worden nog altoos de beste snaren bereid. (Wordt voortgezet.) | |||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||
|