Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Karolingische munten.EENE bijzonderheid waaruit men den geest der regeeringen in Europa kan leeren kennen, vóór dat de Renaissance (dat wil zeggen de staatsen kunstbegrippen aan Griekenland en Rome ontleend), meester was geworden van de maatschappij, is de dagteekening der koninklijke brieven. Er ligt een geheel uitspansel voor de verbeelding in die enkele dagteekening der brieven van Karel den Groote, wanneer hij schrijft: Noviomagum, Ingulenheim, Aquae, enz. In die enkele aanduiding van zijn verblijf aan de Maas, den Rijn of elders; nú weer in 't Zuiden of in 't Westen, dán weer in 't Noorden zijns uitgestrekten gebieds - daarin ligt een geheel sprekend geschiedverhaal. Wij zijn zoo gewoon de kleinste vorsten met hunne Residenz als samengewassen te vinden, dat ons een land zonder Residenz ondenkbaar schijnt. En toch hadden, vele eeuwen door, de Hoofden van het Dietsche land geene Residenzen. In lateren tijd kreeg eerst het woord hoofdstad de beteekenis van verblijfplaats des konings, verblijfplaats bij uitnemendheid, wat het toch in den grond geheel niet beteekent. Ja, de uitdrukking residentie is van modernen aard, en in 't oude dietsch niet te vinden. Zij is een uitvloeisel der denkbeelden van centralisatie, die zich met de zestiende eeuw, met de aanbidding van de heidensche beschaving ontwikkelden. De gedachte van Staatsalmacht, waarvan heden geene klasse der maatschappij meer iets weten wil, is een gevolg van die beschaving, welke onder de opperheer- | |
[pagina 176]
| |
schappij van Lodewijk XIV hare grootste hoogte en kracht bereikte. De oude christelijke, vooral de duitsche vorsten hadden geene residentie, uit welker middenpunt zij uitsluitelijk hunne grootheid op hun volk lieten afstralen. Zij reisden zelven rond; zij onderzochten met eigen oogen. Zij gaven voorschriften naarmate daaraan behoefte bestond, en maakten geene preventieve (voorkomende) wetten, om hunne centrale macht te vergrooten. Iets dergelijks schildert ons het muntwezen. De muntsteden waren over het rijk van Karel den Groote verspreid, gelijk zijne koninklijke zendboden, zijne missi, kortom zijn eigen persoonlijke geest. Overal leven! Verkeer, vrijen handel, nijverheid wekken, dát was een deel van Karels regeeringsstelsel, hetgeen ondertusschen van den anderen kant met niet minder vrijheid trachtte invloed uit te oefenen op het bestuur der Kerk. Het jongste werk over Karels munten geeft ons weder zoo een beeld van 's konings veelzijdige werkingGa naar voetnoot(1). Heeft de schrijver ook geen door en door wetenschappelijke studie willen leveren, zijn arbeid is een uitstekend middel om de enge begrippen over Karels regeeringswijze in den hierboven aangegeven zin uit te breiden en te verlevendigen. Het boek van den heer Cerexhe is in twee deelen verdeeld. Het eerste bevat eene beschrijving van Karels munten, niet minder dan 255 in getal. Het tweede deel bevat een overzicht van 's konings leven en eene beredeneerde tafel van de muntplaatsen die onder zijne regeering bestonden. | |
[pagina 177]
| |
‘Pour toute recherche superficielle’, zegt de schrijver, ‘cette complication dispensera désormais l'amateur, le curieux de recourir à un certain nombre d'ouvrages’, enz. De lijst bevat ongeveer driemaal zooveel nummers als die van Fougères en Combrouse. ‘Charlemagne est un grand homme belge,’ zegt de schrijver, ‘le travail que nous publions est donc en réalité une page de notre histoire monétaire nationale!’ Cerexhe heeft de zilveren munten (de goudstandaard werd afgeschaft!) in drie groepen verdeeld; ten eerste zulke munten die het woord Carolus in 't veld dragen; ten tweede die met een monogram, een tempel, enz. ten derde die met het kopstuk en den keizerstitel versierd zijn. Wij zullen aan den schrijver geene andere eischen stellen dan hij aan zich zelven heeft gedaan; wij begroeten het boek met genoegen en bevelen het hertelijk aan, opdat de jonge lieden de grootheid der middeleeuwsche karakters meer en meer leeren schatten en deze eindelijk geheel van de logenachtige verw mogen gereinigd worden, waarmede driehonderd jaren lang de kwast der Renaissance hen zonder erbarmen heeft bestreken. Leuven. Paul Alb. Th. | |
[pagina 178]
| |
|