| |
| |
| |
De boekdrukkunst voor den pauselijken Stoel.
ZOOALS men weet, werd de boekdrukkunst in Italië het eerst uitgeoefend door Koenraad Sweynheym en Arnout Pannartz, in het Benediktijnenklooster Subiaco, en genoemde drukkers hebben hunne nijverheid vervolgens naar Rome verplaatst. Bij hunne wetenschappelijke ondernemingen krachtdadig ondersteund door Johannes Andreas de Bossi, bisschop van Aleria op Corsica, pauselijk ambtenaar te Rome, gaven zij een aantal klassieke schrijvers en kerkvaders in het licht. Vóor de uitgaaf van den heiligen Hiëronymus schreef onze bisschop den volgenden brief aan paus Paulus II:
‘In uwen tijd is bij de overige genadebewijzen Gods ook dit geschenk voor de christelijke wereld gekomen, dat zelfs de armste zich voor weinig gelds eene boekerij kan aanschaffen. Of is het geen roem voor uwe Heiligheid, dat boekdeelen, die men anders nauwlijks voor honderd dukaten koopen kon, tegenwoordig voor twintig en minder goudstukken verworven worden, en niet meer, zooals vroeger, vol fouten zijn? Of dat boeken, die de lezer vroeger nauwlijks voor twintig dukaten kocht, thans voor vier en zelfs goedkooper te verkrijgen zijn? En dan - terwijl alle uitstekende geesten der oudheid vroeger wegens den verbazenden arbeid en het veel te hooge schrijfloon bijna onder stof en motten verborgen bleven, zijn zij onder uw bewind begonnen
| |
| |
te voorschijn te komen en zich als een volle stroom over het aardrijk uit te gieten. Want zoo meesterlijk is de kunst onzer boekdrukkers en lettersnijders, dat niet slechts onder de menschelijke uitvindingen van den nieuwen tijd, maar ook onder die der oudheid moeilijk iets voortreffelijkers kan worden aangevoerd. Waardig geprezen en door alle geslachten geëerd te worden is Duitschland, dat ons door deze uitvinding van het grootste nut geweest is. Dat is het, wat de lofwaardige en vrome zin van Nikolaas van Cues, kardinaal van St. Pieter-in-ketenen, steeds gewenscht heeft, dat deze heilige kunst, die toenmaals in Duitschland ontkiemde, te Rome mocht worden ingevoerd. Reeds zijn de wenschen dezes mans, die u, Heiligste vader, als zijn oogappel liefhad, vereerde en bewonderde, juist in uwen tijd vervuld, zooals ik geloof, door zijne voorbede op de trappen van den troon onzes Heeren Jesu Christi. Nadat deze kunst voor de voeten uwer Heiligheid gelegd is, zal uw pontificaat, ook in elk ander opzicht lofwaardig, nooit meer een prooi der vergetelheid der menschen worden, of de wetenschappelijke beschaving zou te eeniger tijd geheel moeten ophouden. Het is iets grootsch, Heiligste Vader en door God beminde zielehoeder, dat in uwen tijd het onbeschreven papier of perkament bijna zooveel kost als het fraaiste drukwerk. Niet zonder grond hebben vorsten er zich soms op beroemd, dat onder hun bewind de ledige zak niet goedkooper geweest is, dan het graan en de wijn en andere dingen van het dagelijksch leven. Ik wil het den toekomenden geslachten in dit boek verkondigen, dat zoo voortreffelijke meesters der boekdrukkunst onder het pontificaat van den Venetiaan Paulus II, door de ons van boven geschonken genade des hemelschen herders, te Rome hunne kunst met zulke bekwaamheid en vlijt zijn be- | |
| |
gonnen uit te oefenen, dat wij ons heden de boeken bijna voor minder aanschaffen dan voorheen alleen het inbinden gekost heeft’.
Onbewust wees onze letterkundige bisschop hier reeds in het jaar 1468 op een der groote nadeelen der nieuwe uitvinding: te snelle vermenigvuldiging en tengevolge daarvan het al te spoedig vallen van de prijzen der boeken. Althans hij zag zich weldra genoopt, voor zijne beide vrienden het volgende smeekschrift aan paus Sixtus IV te richten.
‘Algemeen heerschte eertijds onder de heidenen de meening, o Heiligste vader, dat alle dingen aan de goden, maar dat de goden, ook de oppergoden, allen aan het noodlot gehoorzaamden. Onder alle godheden zou namelijk alleen het Noodlot, de noodzakelijkheid, zonder eenig hooger beroep, eene tyrannieke opperheerschappij uitgeoefend hebben. De dwaling dat ditzelfde in waarheid ook van de christenen gezegd zou kunnen worden, kan hoofdzakelijk door uwe wijsheid en goedertierenheid weerlegd worden. Dat gij u moogt verwaardigen, op barmhartige wijze tegen haar op te treden, daarom smeken de geringe dienaren uwer Heiligheid, onze boekdrukkers Koenraad Sweynheym en Arnout Pannartz, de eerste meesters dezer allernuttigste beschavende kunst in Italië, de grootste handwerkers der stad Rome, knielend voor de voeten uwer Heiligheid en den grond kussend, dien de voetstappen uwer Heiligheid gedrukt hebben. Want ik zelf, (als pauselijk boekwaarder) uwe schepping, heb de andere brieven, in eigen naam, maar dezen brief in naam van genen (twee boekdrukkers), zoowel vroeger aan uwen voorganger als naderhand aan uwe Hoogheid geschreven. Ziehier dus, Heiligste vader, de roepstem der drukkers, die onder zoo grooten voorraad papier zich afsloven en, indien uwe goedertierenheid hun niet te hulp komt, versmachten:
| |
| |
“Wij hebben het eerst de zoo voordeelige kunst, met veel moeite en groote kosten, ten tijde van uwen voorganger, uit Duitschland aan het Roomsche hof gebracht. Wij hebben de andere boekverkoopers door ons voorbeeld aangevuurd, dat zij hetzelfde gewaagd hebben. Wij hebben de anderen, die zich wegens de groote kosten van een zoo gewichtig bedrijf óf geheel óf gedeeltelijk lieten afschrikken en als het ware op een hobbeligen weg struikelden, met nieuwen moed en verdubbelde kracht en onder de grootste moeilijkheden geschraagd. Thans evenwel zijn eindelijk ook onze krachten geheel uitgeput (defecti nervis et sanguine), en smeken wij om uwe verhevene hulp. Als gij de lijst der door ons gedrukte werken gelezen hebt, zult gij u verwonderen, o verhevenste Vader en bekleeder van den apostolischen Stoel, dat er genoeg papier of linnen voor zoo groot eene menigte van boeken voorhanden geweest is! En opdat gij, die als paus met zoo vele andere dingen bemoeilijkt wordt, de lijst moogt lezen, zal deze aan uw gerichte brief niets anders bevatten. Want als gij de namen van zulke groote schrijvers vernomen hebt, zult gij, indien wij omtrent uwe welwillendheid goed onderricht zijn, moeilijk kunnen nalaten ons terstond te ondersteunen, en gij zult door geene zwarigheid van welken aard ook daarvan kunnen worden afgeschrikt.”’
Thans volgt de opgaaf van 28 werken, die de genoemde drukkers van 1465 tot in de lente van 1472 te Subiaco en Rome in 47 uitgaven ter perse gelegd hebben. Ik heb dezen oudsten ‘fondskataloog’ op bladzijde 171 mijner ‘Geschiedenis van de uitvinding der boekdrukkunst’ bewerkt. Er blijkt daar, dat tengevolge der nieuwe uitvinding de voorraad dezer éene boekdrukkerij gedurende zeven jaren meer dan 124 millioenen
| |
| |
gedrukte bladen met ongeveer tien milliarden volle regels of twintig milliarden regels der kolommen omvat. Hoeveel schrijvers zouden daarvoor noodig zijn geweest! Doch keeren we tot onzen smeekbrief terug.
‘De som van al deze boekdeelen bedraagt, zooals uwe goedheid, Heiligste vader, ziet, indien wij ons niet bedriegen, 12475 (kwartijnen en folianten), - voorzeker een ongehoorde massa en ons, uwen boekhandelaars, voor zoover zij noch onverkocht voorhanden is, ondragelijk wegens den nood, waarvan wij in het begin van den brief gewag gemaakt hebben. Want de groote uitgaven, noodig tot levensonderhoud, kunnen, daar zich geen koopers opdoen, niet meer door ons bestreden worden. En dat er geen koopers voorhanden zijn, daarvoor is er geen doorslaander bewijs, dan dat ons groote huis vol boeken maar leeg van de noodigste dingen is. Op u dus, goedertierenste Vader, die zoo wijs en geleerd zijt, steunt onze hope; gij zijt in staat onzen nood te doen eindigen, opdat wij niet te gronde gaan. Verleen ons hulp van den verheven troon uwer majesteit. Wij zijn bereid, u naar uw welbehagen zoovele onzer gedrukte boekdeelen af te staan, als en aan wien gij wilt. Uwe overgroote welwillendheid kome ons toch met een of anderen liefdedienst te hulp, waardoor wij ons en de onzen kunnen verzorgen. Alleen voor de uitgaaf der werken van Nicolaas van Lyra hebben wij zulke groote onkosten gemaakt, dat wij niets meer over hebben om er van te leven. Konden wij onze werken verkoopen, wij zouden niet alleen niets van uwe goedheid verlangen, maar tegen den nood dezer hachelijke tijden ons penningske kunnen bijdragen, wat wij ook zullen doen, zoo vaak door uwe ondersteuning het geluk ons vriendelijker toelacht. Intusschen, Heiligste vader, moge uwe barmhartigheid ons helpen, daar wij zoo arm geworden
| |
| |
zijn. Heiligste vader, moogt gij steeds gezondheid en voorspoed genieten! Rome, den 20n Maart 1472, in het eerste jaar van uw goedertieren pontificaat.’
v.d. Linde.
Wiesbaden.
|
|