Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||
Toonkunst.
| |||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||
musicorum, cadentes adorate statuam auream.....Ga naar voetnoot(1)’ Zes verschillige speeltuigen worden hier aangeduid: wij geven hunnen naam in 't latijn en hebreeuwsch:
Daarenboven voegt Daniël er nog bij: ‘Universi generis musicorum (allerlei speeltuigen).’ Wat moet men daardoor verstaan? Waarschijnlijk nog vijf andere muziekinstrumenten, als de lyra, guitara, tympanus, tympaniolus en de cymbalus. Welke deze waren zullen wij in 't kort zeggen, en wij willen hier alleenlijk spreken van degenen die door Daniël-zelven zijn opgenoemd. Fig. 1.
Fig. 2.
Drie verschillende lyra's zijn er te vinden. De eene is driehoekig en heeft vier snaren; de tweede, bijzon- | |||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||
derlijk in Egypte gebezigd, is rechthoekig, en heeft van acht tot tien snaren, van gelijke lengte. Zóó zijn zij verbeeld te Khorsabad. (Fig. 1 en 2.) Het instrument hangt den kunstenaar aan den hals, terwijl hij het met den slinken arm ondersteunt. Eene derde en meer versierde lyra komt voor op de gebouwen van Koyundjik; doch slechts half zichtbaar. Hare snaren zijn van geene gelijke lengte en zijn somwijlen vijf, somwijlen zeven in getalGa naar voetnoot(1). Van de guitara, die daar ook verbeeld is, kunnen wij ons geene rechte gedachte maken. De tympanus en tympaniolus waren trommels; wij vinden die op de Assyrische gebouwen afgebeeld. De tympaniolus (trommeltje) (fig. 3) is een klein speeltuigFig. 3.
Fig. 4.
dat wel overeenkomt met den hedendaagschen tubbul, door de danseressen in de Oostersche landen gebruikt (fig. 4). Men sloeg het instrument met de hand, zonder stok. | |||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||
In Assyrië was de trommel rond, niet vierkant, gelijk in Egypte. Eindelijk de cymbalus, of liever cymbali, waren twee halve bollen, waarschijnlijk van koper of brons, die in horizontale richting werden opeen geslagen. Zij worden heden nog bij de Oosterlingen gebruikt. (Fig. 5.) Door deze woorden: ‘et universi generis musicorum’Fig. 5.
heeft Daniël misschien nog op andere dan deze vijf instrumenten willen wijzen, die zeker bij de Assyriërs, bestonden. Doch het is moeielijk, volgens de hedendaagsche gebruikelijke speeltuigen, de natuur daarvan te bepalen. Keeren wij tot het Boek Daniël terug. Als geleider nemen wij Dr Adolf Hebbelynck, in zijn werk De auctoritate historica libri DanielisGa naar voetnoot(1). Eerst en vooral merken wij op, dat er onder de zes door Daniël genoemde speeltuigen, vier zijn, waarover onder de geleerden twist bestaat, om te weten of hun naam van griekschen oorsprong is. Dezen zullen wij later behandelen. Tuba, in 't hebreeuwsch אנׇרְקַ (karenah), in 't grieksch σάλπιγξ, beteekent eigentlijk hoorn. Hierdoor verstaan velen de gebogen trompet. Maar zulke trompet is er niet te vinden op de ontdekte gebouwen; daarom is het waarschijnlijk, dat men dezen naam bezigde om eene rechte trompet aan te duiden, die in 't hebreeuwsch רפׇוׁמּ (shofar) genaamd wordt. Aldus hebben zij het althans verstaan, die het oude testament in 't grieksch hebben overgezet, vermits zij het woord σάλπιγξ gebruiken; deze luidt namelijk | |||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||
gelijk eene rechte trompet. De trompet bij de Assyriërs was gelijk aan die der Romeinen op Trajaans gedenkzuil verbeeld. Fistula אתׇיקִוׁרשְׁמַ (mashrokithah), συρίγξ, volgens de LXX en Theodotion, komt van 't werkwoord קרַשׇׁ (sharaq) voort. Velen denken dat dit speeltuig uit eenige rieten van verschillige lengte bestond; en inderdaad het hebreeuwsch woord תוׁקירׅשְׁ (sherikoth = zang der fistula) wordt gebezigd ter gelegenheid dat men van herders spreekt, die hunne kudden bewaken. Maar slechts ééne fluit is ons door de ontdekkingen bekend, te weten: de dubbele fluit (fig. 6), bij Grieken en Romeinen veel in gebruik, enFig. 6.
naar grieksche overlevering door Marsya uit Phrygië ofte wel door zijnen leerling Olympus uitgevonden, dus uit Azië afkomstig. Waarschijnlijk wordt deze hier bedoeld. Hieruit blijkt welk de invloed van Assyrië was op de grieksche toonkunst, zoowel als op vele andere zaken. Nu hebben wij nog de vier instrumenten, wier namen een punt van twist bij de geleerden zijn gebleven. De vraag is: Komen die namen uit de grieksche taal? Dit vraagstuk zullen wij eerst en vooral oplossen. Lenormant, (even als eenige anderen) twijfelt er geenszins aan, dat deze woorden eenen griekschen oorsprong hebben, en zie hier waarop hij zijne meening grondt. ‘Dans les chapitres II à VII (de Daniel),’ schrijft hij, ‘on a suppléé à la perte (du texte original) | |||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||
par une version araméenne, qui semble, par sa langue, d'origine palestinienne, et doit être postérieure à Alexandre, et à la conquête des Macédoniens, puisqu'elle emploie des mots grecs ϰίθαρις (kitharis), σαμβύϰη (sambukee), ψαλτήμιον (psalteemion), συμϕωνία (sumfonia)Ga naar voetnoot(1).’ Andere geleerden hebben daaruit afgeleid, dat Daniëls Boek niet door den profeet-zelven is geschreven, maar wel door eenen anderen, lateren onbekenden schrijver, ten tijde van Antiochus Epiphanis. Ons doel is niet, hier de echtheid van Daniels schrift te bewijzen. De lezer moge daartoe het boek van Dr Hebbelynck doorloopen. Wij willen alleen aantoonen, dat al de speeltuigen in zijn werk genoemd, in Azië gekend en zelfs uit die landen afkomstig waren. De Grieken hebben ze alleenlijk verbeterd; vervolgens gingen zij volmaakter, naar Azië terug en behielden daar hunne Grieksche namen. Zeker is het dat de Assyriërs zich met de Grieken in nauwe betrekking bevonden. Berosus, onder anderen, verhaalt dat koning Sennacherib tot in Cilicië zijne legerbenden voerende, daar de Grieken heeft overwonnenGa naar voetnoot(2). Daarenboven telde koning Assarhadon, onder de vorsten die hem schatplichtig waren, tien koningen van 't land Yatnan (Cyprus) te midden der zee. Nog vele andere feiten brengt Dr Hebbelynck voor, om te bewijzen dat Assyrieërs en Chaldeërs in gemeenschap met de Grieken waren. Daardoor hebben zij de speeltuigen uit Griekenland kunnen aannemen, bijzonderlijk ten tijde van Assur-banipal, die zich veel met toonkunst bezig hield. | |||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||
Want zelfs de vreemde toonkunstenaars waren aan zijn hof zeer geacht. Daarom spreken de Babyloniërs tot de Joden die aan Babylons stroomen in ballingschap leefden: ‘Zingt ons een van Sions gezangenGa naar voetnoot(1)!’ Wij stemmen met Lenormant overeen, waar hij zegt: ‘L'introduction d'instruments étrangers s'explique par l'usage qu'attestent les monuments, de contraindre les captifs à faire de la musique pour leurs vainqueursGa naar voetnoot(2).’ Het is niet te verwonderen, dat die speeltuigen door de Oostersche volkeren met hunne vreemde namen gekend waren. Vinden wij niet in onze hedendaagsche spraak, en bijzonder in die der toonkunst, een aantal dergelijke voorbeelden? Maar zijn misschien zelfs deze namen niet van semitische afkomst, en is geene mogelijkheid om dit te bewijzen? Dit gevoelen van Pusey en sommige andere geleerden vinden wij bij Dr Hebbelynck uitgedrukt. Tusschen cithara, quithros in 't Hebreeuwsch, en ϰίθαρις, zal men zeggen, is er geen verschil. Maar niet סרתיק (cithrs)Ga naar voetnoot(3) staat er geschreven; overal leest men סרתק (cthrs) zonder letter י (iod); en nog weten wij dat er in de Assyrische taal vele woorden op is eindigen; dus zou סרתק (cthrs) van סרק (crs) (incurvare, buigen) afstammen. Sambuca in 't grieksch σαμβύϰη, in 't hebreeuwsch אכׇבְּסַ (sabbecah) aanzien velen als een semitisch woord en inderdaad zegt Gesenius, dat men geene grieksche etymologie aan σαμβύϰη kan toeschrijven. Dus, zijn het de Grieken die dit woord van de Oosterlingen hebben ontvangen, en daarom komt Sambuca van תכבס (implexit) voort. | |||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||
Ook nog moet men het psanterin, ןידׅתּנְסַפְ psalterium, van het ψαλτήριον der Grieken onderscheiden. Want, dat de λ in נ veranderd is, moet bewezen worden. Integendeel, zegt Gesenius, is santour van psanterin voortgekomen, dat nu bij de Oosterlingen een speeltuig beteekent, aan den psanterin gelijkvormig. Eindelijk symphonia היׇנפֹמוּס (soumponiah), in 't grieksch συμϕῳνία kan misschien ook aan semitischen stam vastgehecht worden. Waarschijnlijk heeft men een מ in 't woord geschreven, waar het eerst niet stond, zoo dat men liever zegge: היׇנפֹׅוּס (souponiah), van 't grondwoord חוּס (arundo, riet). Maar lang genoeg hebben wij onze lezers dit vraagpunt voor oogen gelegd, laat ons nu liever onderzoeken waarin deze vier speeltuigen bestonden. De cithara was eene harp, driehoekig en uitFig. 7.
twee stukken hout samengesteld: het eene waterpas, en het ander aan den top rechtstandig vastgemaakt. Met acht, negen of tien snaren, zóó het schijnt van gelijke dikte, was zij bezet. De kunstenaar die er met eenen strijkstok op speelde, had ze, evenals de bovengenoemde Egyptische lyra, aan den hals hangen, en hield ze met de slinker hand vast. Later veranderde ze van vorm en werd somwijlen met zeventien snaren bespannen; dan hield de kunstenaar ze rechtop, zoodat zij ten deele boven zijn hoofd kwam, en de snaren rechtstandig waren. Geen stok werd er toen meer bij gebruikt; maar | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
men speelde met de twee handen. (fig. 7). Waarschijnlijk spreekt Daniël van zulk eene harp, in de geschiedenis van Sidrach, Misach en Abdenago. Dit speeltuig kwam volgens Strabo uit het Oosten, en inderdaad is het zoowel in EgypteGa naar voetnoot(1) als in Assyrië te vinden. De sambuca (chaldeeuwsch: sabbeca), komt ook uit het Oosten, waar de Grieken ze aan ontleenden. Volgens Pythagoras en Euphorion, was zij in gebruik bij de Parthen, en de volkeren die aan de Roode zee gelegen waren. Weinig verschil was er, volgens de beschrijving van Aristides Quintilianus, tusschen de harp en de sambuca, die slechts vier snaren hadGa naar voetnoot(2). Fig. 8.
Het psalterium of psanterin wordt hedendaags bij de Oosterlingen santour genoemd. Het bestond in eene holle en met gaten doorgeboorde trom, waarop ten minste tien snaren gespannen waren. Ook hing het aan den hals van den toonkunstenaar, die met een stokje of een hamertje op de snaren sloeg (fig. 8). Het laatst door Daniël genoemde speeltuig is de symphonia. Wat het eigentlijk beteekent, kunnen wij niet zeggen. De eenenGa naar voetnoot(3) willen het bij de ita- | |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
liaansche sampogna vergelijken, en volgens anderenGa naar voetnoot(1), zou het een soort trommel zijn. Op geene gebouwen is het verbeeld, ten ware misschien op een half verheven beeldwerk (bas-relief) ten tijde van Sennacherib vervaardigd. Daar gelijkt het op eenen omgekeerden zak. Uit het bovenstaande blijkt opnieuw dat de Oostersche volkeren, bij godsdienstige en openbare plechtigheden aan de toonkunst eene eereplaats toewezen. Daarvan had het H. Schrift bewijs genoeg gegeven, doch eene zekere wetenschap wilde dat niet meer aanveerden. Nu spreekt de herlevende oudheidkunde, en schijnt het woord te herhalen: ‘Indien dezen zwijgen zullen de steenen spreken; de puinen rechten zich op en belijden dat de waarheid altijd zal duren.’ G. Van den Gheyn. |
|