Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Eenige aanmerkingen op het vorenstaande artikel.DE heer Conway zoekt in de Nederlanden der 15e eeuw twee onderscheidene scholen. Jan van Eyck zou zijnen broeder en meester, Hubert van Eyck, den rug hebben gedraaid. Dit is niet aan te nemen. Deze twee uitmuntende schilders gingen een en dezelfde baan, zij zijn één in geest en in uitdrukking. Jan Gossart en Barend van Orley, hoezeer veritaliaanscht dan ook, onder het opzicht van den vorm, bleven nogtans den geest der oude school getrouw. Zoo deed ook Quinten Metseys. Zijn heerlijk tafereel in het museum van Brussel, het drieluik met de geschiedenis der H. Anna, enz., is in karakter, in opvatting en samenstelling gelijk aan de werken onzer meesters in de 15e eeuw. De schrijver vindt de benaming van ‘Vlaamsche School’ ongepast. Het zou ‘Nederlandsche School’ moeten wezen. Wij zien geene noodzakelijkheid om van deze sedert eeuwen gekende en gevierde benaming af te zien. Met de schilderschool ging het gelijk met de taal: zij kreeg de benaming van het gedeelte des lands - het roemrijke Vlaanderen - dat in beschaving, rijkdom en bloei al de andere gewesten was vooruit gestreefd. Bilderdijk, in zijne heerlijke Ode aan Brugge. zegt van onze middeleeuwsche poëzij: ‘De hoefbron moge alom in duizend bochten springen, 't Is Vlaanderen die den wel op Neerlands grond ontsloot.’ Gelijk voor de dichtkunst, in de 13e eeuw, werd Vlaanderen, onder het huis van Burgondië, het middelpunt voor de fraaie kunsten in Nederland, en het laat | |
[pagina 73]
| |
zich verstaan dat onze kunstenaars vlaamsche schilders genoemd worden, ofschoon zij tot een ander gedeelte van België behoorden. Brugge was niet alleen de hofstad maar tevens de stapelplaats der rijkdommen van het Zuiden en het Noorden. In het oog der vreemdelingen vertegenwoordigde zij geheel Nederland. Werden niet Jan van Eyck en Rogier van der Weyden, door de italiaansche schrijvers, Jan van Brugge en Rogier van Brugge geheeten? Volgens de heer Conway waren Keulen en Maastricht in de 14e eeuw, de hoofdmiddelpunten der schilderkunst. Dit is in het geheel niet bewezen. Uit de archieven leeren wij dat Vlaanderen en Brabant, in die dagen ruim zoo vele schilders telden als de Rijngewesten. Talrijk waren de muurschilderingen welke toen in de vlaamsche en brabantsche kerken en kloosters werden uitgevoerd. Jammerlijk heeft de tijd ze vernietigd. De schrijver beweert dat het eigenlijk Vlaanderen, in de middeleeuwen, geene schilders van grooten roem heeft voortgebracht. En Hugo van der Goes dan? En Joost van Gent die, in 1474, te Urbino, de uitmuntende schilderij vervaardigde, welke men thans in de kerk van Sinte Agatha van gemelde stad bewondert, zijn dat geene meesters van grooten roem? En Pieter Cristus van Brugge, is die ook geen schilder van waarde?Ga naar voetnoot(1) Dat Memlinc een man uit Noord-DuitschlandGa naar voetnoot(2) zou | |
[pagina 74]
| |
zijn geweest dient nog bewezen te worden. De kunstenaar droeg den naam van eene plaats in Holland, Memmelinge, later Medemblik, geheeten. Uit die plaats moest hij of moesten ten minste zijne ouders afkomstig wezen. In het register der schildersgilde van Brugge, van de jaren 1480 en 1483, heet hij ‘meester Jan Van Memmelijnghe’. Het voorzetsel van wijst vast op Memmelinge in Holland. Waarom zou Dirk Bouts, uit Haarlem, een leerling van Rogier van der Weyden moeten zijn geweest? Jan van Eyck verbleef in Holland van de jaren 1418 tot 1425. Bouts was in 1400 geboren, daar hij te Leuven, in 1475, in den ouderdom van 75 jaren ontsliep. Hij kon derhalve veel gemakkelijker met van Eyck, die in den Haag woonde, dan met van der Weyden, die zich in Doornik bevond, in betrekking komen. Dat er aan van der Weyden ettelijke stukken worden toegeschreven waaraan de meester nooit de hand heeft gehad, lijdt geen twijfel. Ondanks de vlijtige nasporingen der laatste jaren, blijft de geschiedenis onzer schilderschool der XVe eeuw nog zeer onvolledig. Veel, zeer veel blijft er nog te ontdekken, aleer men klaar zal zien in de levens onzer oude meesters. Met den hooggeschatten heer Weale zijn wij van gevoelen, dat een verblijf in België en Holland den heer Conway in gelegenheid zou stellen zijn werk op vele plaatsen te wijzigen en te volledigen. Edw. V. |
|