Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Schilder-, teeken-, plaatsnijkunst, enz.
| |
[pagina 30]
| |
Op eenige oudere woordenboeken na, van kunstenaars, die weinig anders leverden dan dorre dagteekeningen, waren het van Eynden en van der Willigen, die de herstelling der eer van Drooch-Sloot aanbaanden. Zij leverden aan Nagler de stof voor zijn Künstler-Lexicon (1836) en aan Rathgeber die voor zijne Annales (1839). Immerzeel leverde eenige bijzonderheden (1842), hetgeen niet belette dat Siret, in de eerste uitgave van zijnen Dictionnaire des peintres (1848), Drooch-Sloots koloriet misprees en den kunstenaar, wegens het groote getal zijner werken, achteruit schoof. Eerstgenoemde schrijvers spraken echter met meer lof van zulke werken welke edelere en aantrekkelijkere onderwerpen dan boerentooneelen vertoonden. Bij Waagen, in de Treasures of Great-Britain (1554 vlgg.), vond hij geene plaats, hoewel de kunstenaar ook in Engeland vertegenwoordigd is. Eerst in de beschrijving van den Hermitage van St. Petersburg (1864) werd hij, wegens een schilderstuk eenige vrouwen voorstellende, genoemd, en zelfs geprezen. De Nederlander Kramm had toch reeds in 1857 aan Drooch-Sloot eene grootere opmerkzaamheid geschonken dan zijne voorgangers, zijn portret besproken, op zekere eigenaardige voortreffelijkheden gewezen, het groot getal te Utrecht geschilderde werken met nadruk vermeld, en wat den persoon des schilders betreft, de verwarring aangetoond die Houbraken deed ontstaan, daar hij eenen schilder Nicolaas van denzelfden naam met onzen Drooch-Sloot verwardeGa naar voetnoot(1). Parthey stelde in den Bildersaal reeds in 1863 eene rij van Joost's schilderwerken ten toon. Nagler, die in | |
[pagina 31]
| |
de Monogrammisten Drooch-Sloot herhaaldelijk vermeldt, gaf eenige nieuwe dagteekeningen uit 's meesters leven, en wat zijne begaafdheden betreft, ook eene proeve der etskunst, welke hij in zijne jeugd schijnt beoefend te hebbenGa naar voetnoot(1). Tegenover dergelijke ophelderingen moest de kennis van dit kunstenaarsleven zich wel wijzigen, te meer dewijl de naam van Drooch-Sloot op de kunstveilingen meer malen dan die van iederen anderen schilder voorkwam. Ondertusschen liet men zich met den meester toch nog veeleer in, omdat de toenemende bekendheid zijns naams eenen zekeren dwang uitoefende, dan wel dat men zich door zijne werken wezenlijk aangetrokken voelde. En zoo weten dan algemeene werken, als die van Havard en Ch. Blanc, ja zelfs bijzondere kunstcatalogussen of wel in 't geheel niets van den meester, of zij herhalen lang wederlegde dwalingen. Te Utrecht waar Drooch-Sloot zijn leven doorbracht, ontbrak het in die dagen geenen kunstenaar aan toespraak en verfrissching des geestes. Het moest wel een stumper wezen, die geene gelegenheid vond zijne werken aan den man te brengen! Utrecht was van ouds een kunstenaarswijk. Hier schilderden Roelandt Savery, Willaerts, Gerard Honthorst, de wat ouderen De Heem, Bloemaart, Jan Both, Poelenburg, Weenix de oudere, de schilder en bouwmeester Paul Moreelse, de bouwmeester en beeldhouwer Hendrik de Keyser, de goudsmeden en teekenaars van Vianen, en anderen. Mochten de eenen naar herinneringen uit België en Frankrijk, de anderen naar italiaansche wijze schil- | |
[pagina 32]
| |
deren, of zelfs, gelijk Paul van VianenGa naar voetnoot(1), eenen enkelen meester (Giovanni da Bologna) nastreven - Drooch-Sloot nam de natuur die hem omgaf in zich op, bestudeerde het volksleven van zijn vaderland en gaf dit alles op eene wijze terug, die in Nederland zeer schoone gevolgen zou hebben. Drooch-Sloot heeft voorzeker nooit Italië, wellicht niet eens België gezien. Indien zijn koloriet en eene zekere klasse zijner voorstellingen aan de meestgezochte kunstwerken van Vinckeboons of de beide Teniers herinneren, zoo heeft hij dit vooreerst aan de indrukken te danken, die hij bij sommige gelegenheden van de schilderijen dier meesters of van plaatsneden ontving, en vervolgens aan de werken over bouwkunde, de verzamelingen van voorbeelden ter versieringskunst, enz. Verder moest hij voor enkele bijzonderheden, die aan de wereld der verbeelding meer dan aan de werkelijkheid ontleend dienden te worden, naar motieven buiten Noord-Nederland zoeken. Zoo werd dan toch de Belgische kunst van eenigen invloed op zijne kunst. De scheiding tusschen Noord en Zuid, door de staatkunde te weeg gebracht, brak het verkeer der kunstenaars niet in dezelfde mate afGa naar voetnoot(2). België kon op eene eigene school en naar alle zijden schitterende werken wijzen. De hollandsche kunstenaars gaven ondertusschen aan de zuidelijke munt eenen eigenaardigen stempel, hoewel verschillige meesters, vooral die te Utrecht, bij de buitenlandsche schilderwijze van den eersten Renaissance-tijd bleven staan. | |
[pagina 33]
| |
Wanneer men Drooch-Sloots koloriet niet mederekent, moet men 's meesters betrekking tot zijne tijdgenooten, ja zelfs tot zijne naaste omgeving, als met een vergrootglas zoeken. Zoo zeer bewandelt hij zijnen eigenen weg. Ook de onderwerpen van velen zijner werken, waarin hij wezenlijk Teniers nabijkwam, waren echt dietsch en sedert lang algemeen in de kunstwereld opgenomen. Het boeren- en volksleven van zijne vroolijkste, komische, karakteristiekste zijde was reeds door Israël van Meckenem, Albert Dürer, Sebald Beham behandeld, toen de Teniersen, Rubens, Miel en anderen zich daardoor aangetrokken voelden. Zoowel voor hollandsche als voor belgische kunstenaars was dit een rijk vloeiende bron. Lucas van Leiden had in N.-Nederland daaruit geput, en aan dezen meester herinnert Drooch-Sloots eerste werk, eene ets van het jaar 1610. Hier wordt een gezelschap van lustige bedelaars voorgesteld, die deels om eenen disch zitten, deels op de tonen van eenen doedelzak dansen, terwijl door het venster der kamer de zon schijntGa naar voetnoot(1). Later verkoos de meester tot plaats zulker voorstellingen liever eene gesloten ruimte in de open lucht, een landschap, den markt, of den dorpsweg. Wanneer men bedenkt hoe weinig in onze eeuw, ondanks alle spoorwegen, boeken en afbeeldingen, de kennis van oude kunstwerken in de kunstenaars-werkplaatsen doordringt, en dit weinige veeleer door de dagbladen dan door bijzondere werken onder het oog der kunstenaars komt, kan men begrijpen, hoe zelfstandig de meester moest werken die, na eene kunstreis, eene vaste zetelplaats had gekozen, in den tijd waarin hij | |
[pagina 34]
| |
slechts bij enkele gelegenheden, als door toeval iets van het kunstleven vernam. Drooch-Sloots keuze van landschap, kleederdracht, zijne wijze de koddige tooneelen voor te stellen, herinneren niet aan het buitenland en zelfs de kleederdrachten op zijne bijbelsche voorstellingen, verwijzen op gebruiken van zijn eigen vaderland. Zijn koloriet steekt reeds in in de werken zijner jeugd door eene zekere harmonie of eenheid van toon en eenvoudigheid af, bij de bontkleurige werken der schilders van de Renaissance in België. De vorderingen in zijne kleur hangen te zamen met de studie der groote meesters van zijn eigenlijk vaderland (Noord-Nederland). Het toenmaals herhaaldelijk behandelde onderwerp, De werken van barmhertigheid, in het jaar 1618 te Utrecht door hem geschilderd, staat door het onsamenhangende der voorstelling, de hoekige en gewrongen bewegingen der figuren, den duisteren toon, als het werk van eenen scholier achter, bij de schilderij voorstellende de gelijkenis van den trouwen en den ontrouwen huismeester, in het jaar 1635 vervaardigd. De figuren zijn bewegelijker; wat er overdreven in schijnt heeft toch geest, de lichteffecten in het klare landschap zijn treffend juist, de breede en ongezochte behandeling herinnert aan Frans Hals of Rembrandt. Alleen zij opgemerkt, dat hij wellicht Van Goyen heeft willen nabootsen en overtreffen, in de keus van het koloriet en vooral van den warmen goudtoon. Blijkbaar bleef de taaie en krachtige wederstand, die een groot deel der noordelijke Nederlanden aan het geloof en de heerschappij der Spanjaarden bood, niet zonder invloed op de voornaamste schilders. Dezen werkten de kunst der italiaansch - gezinden of den romaanschen geest tegen, zoowel de Renaissance als de | |
[pagina 35]
| |
meer classische kunstbegrippen, ja, in 't algemeen de voogdij der geleerde, academische voorschriften; zij trachtten zich daaraan te onttrekken, door eene kunstbeoefening die naar onderwerp en uitvoering meer nationaal scheen. Drooch-Sloot trad onmiddelijk op als schansgraver voor deze kunstrichting; hij versmaadde de onderwerpen aan de heidensche wereld ontleend, en de vormen door de Renaissance aanbevolen; ofschoon hij, gelijk gezegd is, van het kunstleven in het buitenland eene toereikende, en van de heidensche voorbeelden door teekeningen eene voorstelling kon hebben. Aan Rembrandt dienden de teekeningen en studiën naar voorbeelden van de oudheid slechts als hulpmiddelen, om de groote vertegenwoordiger van de natuur des nederlandschen volks te wordenGa naar voetnoot(1). Nu geheel de noordelijke Nederlanden zich tegenover andere gewesten, fier op de verkregen vrijheid, als een samenhangend gezin gevoelden, deelde zich deze stemming des volks ook aan den boerenstand mede. In de zeventiende eeuw werden de boerenhofsteden van alle lasten der leenroerigheid onthevenGa naar voetnoot(2). Daarom stond de landman hoog boven zijnsgelijken in andere landen, zelfstandig en vrij zich gevoelende bij den arbeid op eigen grond. De groote bijval, waarmede de hollandsche schilders het leven en gewoel des volks wedergaven, is een bewijs van de onuitputtelijke frischheid, den rijkdom, alsmede van het echt nationaal karakter van hun streven. | |
[pagina 36]
| |
Andere kunstenaars mochten de hoogste standen der maatschappij, de invloedrijkste kringen verheerlijken, om zich daardoor tevens zelven een air te geven - onze meester blijft wezenlijk een vriend der vrije natuur van 't volk, van 't dorp waarin men feest viert, markt houdt, zich vervroolijkt en bedrinkt, dooreen tuimelt en worstelt. Zelden wordt het trouwe huisdier daarbij vergeten. Kermis en jaarmarkt, of een treffend voorval, doen de stof aan de hand. En wanneer Drooch-Sloot daarbij de geheele toonschaal van 't volksleven, van de eenvoudige vermaken en de onnoozele scherts af, tot aan de gemeenste en platste buitensporigheden, zelfs in zijne grootere schilderijen, doorloopt, - dan speelt hij daarmede voor de academische schoolsche gemaaktheid eenen troef uit. Zonder bedenken, waar en getrouw naar de natuur, schilderde hij deze onderwerpen. De uitslag leert ons heden nog, met meer zekerheid dan alle betrachtingen over het schoone, dat de ‘leelijke’ deelen van zijne volkstooneelen wegens de schoonheid van vele andere gemakkelijk geduld, en door de tooverachtige kleur geheel verschoond en vergeten worden. Het tooneel waarop hij het liefst zijne voorstellingen geeft is de dorpsstraat. Zij vertoont zich links en rechts naar den achtergrond heen gesplitst, en van beide zijden met geelachtige en blauwgroene boomen beplant. Daar ziet men geheel van achteren eenen kerktoren; daarboven eenen helderen hemel met vogels, een bruinachtig zonnelicht, dat hier en daar langs de huizen en door de voorste boomtoppen heenspeelt. Hieruit kan men op den eersten blik den meester herkennen. Tot de grootste en kostbaarste werken van dien aard rekent men twee schilderijen op het kasteel Crassenstein bij Oelde. Naar voorstelling en omvang | |
[pagina 37]
| |
(1.55 op 1 met.) zijn zij pendanten. De eene vertoont het groote dorpsfeest geheel duidelijk in de verte, aan de groepen van volk en de keus van koloriet herkent men het. De plaats waar het volk zich verdringt en opeen botst is een driehoek; de rand der schilderij is daarvan de grondlijn, de rijen der huizen vormen de zijden; de linker is korter dan de rechter zijde, in de verste diepte vertoont zich het kerkje. Allerlei volksvermaken zijn hier voorgesteld, van voren door helder verlichte, van achteren door meer beschaduwde maar bontere groepen. Men ziet honden die zich op dierlijke wijze verlustigen. Op den voorgrond, rechts en links, staan als pijlers eener poort twee enkele boomen; aan den helder blauwen hemel zweven witachtige wolken en eenige paren vogels. Aan den voet der schilderij leest men ineengeslingerd de letters J.C.O. en vervolgens Drooch-Sloot 1647. Letter J is in de slingering hoofdletter; aan den nederhaal is de C bevestigd, en hieraan eene kleine o. De andere schilderij vertoont verwantschap met deze; van voren ziet men weder links en rechts de twee boomen, de huizen wisselen af met enkele boomen; op den achtergrond weer een kerkje, in de lucht weder eenige vogels. De bijzonderheden der twee voorstellingen verschillen alleen hierin, dat in laatstgenoemd werk de plaats der handeling een halfrond vormt, en dat goochelaars en reizende spelers van verschillige gading zich te paard onder het volk hebben begeven. Dezen nemen den voorgrond in nevens eenige mannelijke figuren, welke half naakt en met bloed bedekt eene worstelpartij schijnen gespeeld te hebben. Naamletters van den meester zijn op dit stuk niet | |
[pagina 38]
| |
te vinden, misschien rekende hij de onderteekening van den tegenhanger voldoende voor de twee. Dikwijls komt ook op de landschappen en bijbelsche tafereelen een driehoekige middengrond voor. Hier zijn het eveneens boomen en huizen die daarvan de zijden vormen, zoodat of wel de boomen, of de gebouwen beter uitkomen. Onder deze laatsten vertoonen zich bijzonder een stompe toren en eene zuilengalerij van ter zijde gezien. De diep terugwijkende achtergrond wordt dan alweder door het kerktorentje afgesloten. Dit vindt men op een klein landschap (53 cent. op 83) toebehoorende aan den heer fabrikaht Schmöle te Iserlohn. Rechts naar den achtergrond heen, komt een klein meertje met eenige geladen booten voor; de beplante oever van voren loopt verder links, en laat aan een visscher en eenige wandelaars, waarvan een door een hond wordt gevolgd, eenige ruimte en rustplaatsjes over. Van boven ziet men zware, en daarachter lichtere wolken drijven, waarneven een groot getal vogelen vliegt. Aan den voet der schilderij staat weer ineengeslingerd J.C., daarna, Drooch-Sloot 1644. Wanneer hij zijne boerentafereelen onder vrijen hemel vertoont, stoffeert hij de schoonste landschappen en stadsgezichten met menschen en menschelijk bedrijf. Overeenstemmend met het laatst beschrevene is eene eenigszins grootere schilderij (70 op 85 cent.), met treffelijk doorzicht en klare lucht, maar gebrekkige stoffeering, in het museum te Amersfoort. Het draagt tot herkenningsteeken C. Droogh-Sloot 1664. In het midden bevindt zich een water; aan den oever staan eenige huizen, één daarvan is met een uithangbord versierd. Voor de deur zitten tafeltje-rond een aantal rookende gasten.
(Wordt vervolgd.) |
|