Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 5
(1886)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 569]
| |
BoekbeoordeelingGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 570]
| |
cher für Nationalaekonomie, enz.) studiën over enkele steden (Kriegk Frankfurt,) en een groot aantal bijzonderheden, uit allerlei tijdschriften geput, naast elkaar gelegd, om een treffelijk beeld te leveren. Het dagboek van Lucas Rem zal hem die het niet kent door de uitgave van B. Greiff bijzondere belangstelling inboezemen, zijne geographische kennis vermeerderen, en behagen doen scheppen in den ‘nieuw ontdekten weg naar Amerika en Oost-Indië,’ in Rems verblijf te Antwerpen, te Brussel, te Rome, enz. Wij leeren den practischen zin der reizende ridders, de handels- en andere wegen (b.v. dien van Burgos over St. Jago di Compostella en dan kortheidshalve over zee naar Lissabon) kennen. Wij treffen aardige staaltjes aan van bijgeloof, en honderd andere merkwaardige zaken meer. 8. In de Précurseurs de la Réforme dans les Pays-Bas, van Altmeyer, vinden wij meer dan de titel belooft. Wij kunnen dit werk ten eerste beschouwen als eene algemeene studie des levens van zulke mannen die met minder of meer nadruk voor de tucht der katholieke kerk gestreden en haar hierdoor eenen wezenlijken dienst bewezen hebben. Ten tweede vinden wij hier de daden van diegenen welke de verspreiding van de kennis des bijbels bevorderd hebben, en die ook tegen allerlei slechte hartstochten (zedeloosheid, luiheid, enz.) van geestelijkheid en leeken opgetreden zijn, hetzij de bedoeling hierbij de beschimping of de verbetering dier personen gold. Ten derde vinden wij hier enkelen die, met minder of meer voorbereiding, de wederlegging van een of ander kerkelijk leerstuk hebben beproefd. Aldus zouden wij het werk karakteriseeren, want wij treffen hierin even zooveel warme verdedigers van de beginselen der katholieke Kerk aan, als op W. Kaulbachs schilderij in het Treppenhaus te Berlijn, betiteld Reformationszeitalter. De schrijver laat dan ook met eene zekere voorliefde gelden hoe of Aeneas Silvius Piccolomini (Paus Pius II) de renaissance-kunst heeft geprezen en aanbevolen. Hij zou daaraan vele | |
[pagina 571]
| |
andere pausen en prelaten hebben kunnen toevoegen en zelfs verhalen hoe in sommige pauselijke bullen niet alleen de namen van Christus enz. plaats maakten voor die aan den Olymp ontleend, maar onder de oogen van Leo X, in naam der kunst, menige uiting van heidensche ongebondenheid op het tooneel werd verontschuldigd. Daarom waren evenwel noch Nicolaas V, de groote verdediger der heidensche beschaving en de grondlegger der vaticaansche boekerij, noch Pius II, noch Leo X ‘hervormings’-gezind, zooals Altmeyer dit woord verstaat. Dat de schrijver onzen Gerrit Gerritsz (Erasmus) tot de ‘voorloopers’ rekent, is natuurlijk niet te verwonderen; ofschoon Altmeyer niet ontkent dat E. aan 't pauselijk hof zeer gezien was. Doch dat hij alle diegenen welke verlichting over het volk, leerzucht en algemeene kennis hebben zoeken te verspreiden, gelijk de Broeders van 't gemeene leven, voorloopers van Luther noemt, is toch wel wat gewrongen, al waren ook de bedelmonniken en later de paters Jezuieten hunne vrienden niet. Overigens is Altmeyers boek zeer volledig, geeft met nauwkeurigheid de bronnen op, slaat eenen vrij onafhankelijken toon aan, en is vol bijzonderheden gelijk zij elders niet zijn bijeen gebracht, en vooral niet aldus in eene zekere tijdsorde, die echter toch niet volkomen is. 9. Les Huguenots et les Gueux (1560-1585) van Kervyn de Lettenhove vormt met het voorgaande werk eene krasse tegenstelling. Voorzeker zullen bijna zonder uitzondering de mannen, door Altmeyer geschilderd, voor geen geld van de wereld de gebeurtenissen van 1560 tot 1585 als de vrucht van hun ‘voorloopen’ willen beschouwd zien. En toch is het de Reformatie die dezen tijd beheerscht. Kervyn schildert, volgens de brieven van tijdgenooten, de listen van het fransche hof onder de regeering van Karel IX en Hendrik III, met Catharina van Medici als groote beweegkracht, en toont aan, wat misbruik gemaakt werd van katholieke leer en zoogenaamden geloofsijver, om eigen heerschzucht en naijver te voeden. | |
[pagina 572]
| |
Van spaanschen kant stooten wij op meer openlijken en vasthoudenden zin voor de katholieke kerk in den persoon van Philips II. Die eigenschap belette hem echter niet naar de engelsche zoowel als naar de duitsche kroon te streven: een der oorzaken, waarom hij het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saksen niet uitdrukkelijk tegenwerkte. De prins wordt in dit werk geschilderd als middelpunt der nederlandsche omwenteling, ja als de groote held en hoofdbeweger. Men heeft dit den schrijver als een gebrek aangerekend. In de tweede plaats heeft men hem verweten, dat hij te groote waarde hecht aan de veronderstellingen der gezanten en de uitdrukkingen in hunne brieven gebezigd. Daarin kan eene zekere waarheid liggen. Doch de lezer onderzoeke zelf en oordeele, of overigens Kervyns zes lijvige boekdeelen niet een meesterwerk vormen van de beste soort, waarin een edel streven ligt naar historische waarheid, en veronderstellingen op vooroordeel gebouwd nooit de plaats innemen van ernstig onderzoek. Daarbij zijn de bijzonderheden uit het fransche hofleven en de invloed daarvan op staatsgebied met kennis van zaken geschilderd, die aan het werk, van het standpunt der geschiedenis van de algemeene beschaving, eene frissche aantrekkelijkheid verleenen. De historische wetenschap heeft zich in alle opzichten over het verschijnen van dit grondige werk, de studie van vele jaren, uitermate te verheugen. 10. Schletterer geeft een afgewerkt tafreel van het ontstaan en de ontwikkeling der fransche opera waarvan de dertiende eeuwsche fransch-Vlamingen de la Halle en Blondel wel eens als de grondleggers worden genoemd, omdat zij hunne tooneelstukjes met gezang doormengden. De schrijver stelt in 't licht dat bij de opvoering van Ercole (Herkules), ter eere van den pyreneeschen vrede in 1662 geschreven, ter nauwernood muziek werd gehoord, en dat de zoogenaamde opera Serse, (Xerxes) ter gelegenheid des huwelijks van Lodewijk XIV met Maria Theresia voorgesteld, als toonwerk zonder beteekenis is. | |
[pagina 573]
| |
Bachus met zijn gevolg en andere optochten hielden de eer op van dit schouwspel hetwelk acht uren duurde. Vóór het optreden van Cambert en Lully kende men geene opera-aria's. Hiermede sluit dan ook het overzicht der Erste Versuche der französischen Oper. Het werk is als bijdrage tot de beschavingsgeschiedenis alleszins aan te bevelen. 11. De volledige titel van K.Th. Gaedertz' merkwaardig werk is deze: ‘Das Niederdeutsche Schauspiel. Zum Kulturleben Hamburgs. I. Das Niederdeutsche Drama von den Anfangen bis zur Franzosenzeit. II. Die platdeutsche Komödie im neunzehnten Jahrhundert.’ De ondergeteekende heeft, reeds bij vroegere gelegenheid, (De Amsterdammer, weekblad voor Nederland, 1885, no. 409, bl. 8) aangetoond, welke belangrijke plaats deze verzameling van volksdrama's in de letterkunde der dietsche taaltakken beslaat. Gaedertz beschouwt Karel den Groote als den stichter van Hamburg en veronderstelt dat de dramatische voorstellingen aldaar opklimmen tot de negende eeuw. 't Komt er op aan te weten, wat men onder de jaculatores en histriones, waarvan Angilbert spreekt, wil verstaan. Het aan Gaedertz oudst bekende eigenlijke tooneelstukje, geschreven in de taal der zestiende eeuw, mag een honderdtal jaren ouder zijn; maar van 800 tot 1400 is nog eene groote ruimte. Het is eene eigenaardige, gedramatiseerde Karelsage, waarin de groote koning den sterksten held van alle tijden, den scandinaafschen reus Herkader overwint. Hier wordt eigenlijk 's konings overwinning op de Saksers behaald zinnebeeldig voorgesteld. De eigenlijke nederduitsche dramatische poëzij ontwikkelt zich te Hamburg eerst in het begin der zeventiende eeuw. Door onze eigene letteren kennen wij echter De düdsche Schlömmer (De dietsche slemper), van Johannes Stricer uit de zestiende eeuw. In de helft der achttiende eeuw was de opera te Hamburg | |
[pagina 574]
| |
in de plaats van nationale zang- en tooneelspelen getreden. Schoolcomediën waren in zwang gekomen; daarin alleen is het nederduitsch dier dagen nog krachtig vertegenwoordigd. Men vond toenmaals ook een zeker getal echt nederlandsche tooneelspelers in de groote handelsstad. Al heeft men aldaar ook Fritz Reuters werken voor het tooneel ingericht - heden, kan zich die oude volkstale nog slechts in een der kleine schouwburgen doen hooren.
Leuven.
Dr. Paul Alberdingk Thijm. |
|