Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 5
(1886)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||
Boekbeoordeeling.In den loop der voorjaarsmaanden werden den ondergeteekende een aantal werken van historischen en literairen inhoud toegezonden, met verzoek daarvan in de Dietsche Warande en elders melding te maken. Wij willen heden aan dat verlangen voldoen. Sommige lezers mogen zich verwonderen dat hier schrijvers van zeer verschillende richting, werken van zeer uiteenloopenden inhoud bij elkander zijn gevoegd. De ruimte in de Dietsche Warande aan de boekbeoordeeling gegund is niet groot genoeg, om aan elk werk eene bespreking te wijden gelijk het die verdient. Een gemeenschappelijke draad hecht evenwel de werken die hier genoemd worden aaneen: zij behooren allen tot het gebied van de geschiedenis der beschaving en bijzonder der christelijke beschaving. Uit dit oogpunt mogen zij dan hier worden betracht.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||
1. Het werk van den heer Kurth draagt den naam van be- | |||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||
schavingsgeschiedenis op den titel, en wij hebben hier werkelijk met de edelste beschaving te doen. Er wordt hier niet gehandeld van burgerlijke zeden en gewoonten, plaatselijke eigenaardigheden, schoone kunsten of wetenschap. De schrijver verstaat door Origines de la civilisation moderne de gronding en uitbreiding van het Christendom tot en met het tijdperk van Karel den Groote. Hij wenscht het bewijs te leveren hoe de op- en ondergang der volken geschiedt volgens het plan der Voorzienigheid; hoe of het Romeinsche Rijk dienen moest ter voorbereiding van het Christendom, en hoe de ketterijen en de volken die haar omhelsden moesten verdwijnen tegenover de algemeene werking van de H. Kerk. De schrijver heeft met een ijzer geheugen, met wezenlijk talent van groepeering, in edelen en sierlijken stijl een overzicht der algemeene geschiedenis van de eerste acht eeuwen des Christendoms gegeven, in zoo verre een publiek wat verondersteld wordt uit beschaafde doch ongeletterde leeken te bestaan daarin kan belang stellen. De geschiedenis der kerkelijke leerstukken, der ketterijen, die der liefdadigheid, der liturgie en der bovengenoemde vakken wordt niet aangeroerd. De schrijver hecht zich meer uitsluitelijk aan de meest bekende feiten om de leiding der Voorzienigheid na te sporen. Aldus heeft de heer Kurth een uiterst leerrijk werk geleverd voor hen die de geschiedenis willen overzien van een rein christelijk standpunt en zich niet wenschen te verdiepen in het onderzoek der duistere punten. Het werk is daarom diengenen vooral aan te bevelen welke niet gewoon zijn historiewerken te lezen, maar gaarne in boeienden stijl de uitkomst van vele jaren studie leeren kennen. De schrijver heeft daarom ook alle kritiek vermeden. Zelfs is hij wel wat karig met voorbeelden, die de waarheid zijner schildering bevestigen. De groote mannen der geschiedenis (zooals Constantijn I, de Pippijnen, Karel de Groote) worden ook met zulk een bescheiden ontzag beschouwd, als handelden | |||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||
zij nooit uit heerschzucht, en als begingen zij ternauwernood een enkel vergrijp tegen het recht. De heer Kurth deelt niet altijd de meening der schrijvers, die als bronnen zijns werks worden opgegeven; maar wederlegt ook niet het oordeel door die schrijvers geveld. De noten zijn zeldzaam. Eenige opmerkingen zijn naar het slot des werks verwezen. Alle die hoedanigheden bevelen deze studie aan bij dat gedeelte van het publiek waarvoor het meer bijzonder geschreven is. Wij wenschen den heer Kurth geluk met den schoonen arbeid, die ook in Nederland voorzeker vele lezers zal vinden. 2. Het standpunt van Leopold Ranke is het tegenovergestelde. Ofschoon zelf een geloovig protestant, laat de beroemde geschiedschrijver de werking van de H. Kerk in deze deelen zijner geschiedenis zoo goed als onaangeroerd. Ook kunst en wetenschap worden er ternauwernood in genoemd. Wij weten uit vroegere deelen dezer Wereldgeschiedenis reeds hoe Ranke de historie rationalistisch opvat. Een der laatste woorden van den geleerde, die voor eenige maanden is gestorven, was dat hij zeer ongaarne bekende zaken herhaalde. Nu kan men wel niet ontkennen dat in de beide genoemde deelen betreffende de Karolingers wezenlijke frischheid heerscht, die den hoogen ouderdom des schrijvers geenszins verraden, maar hij heeft al te zeer vermeden de resultaten van andere schrijvers in acht te nemen, die hem zouden hebben kunnen dienen tot opheldering eigener meening. Zoo is het bijvoorbeeld gesteld met het verband wat tusschen de tochten der Noormannen en de vijandschap der zonen van Lodewijk den Vrome bestaat. De oorzaak der uitbreiding van de gewelddaden dier zeeroovers moet toch (wij kunnen het tusschen de regels der 9e eeuwsche schrijvers genoegzaam lezen) in de oneenigheid der Karolingische broeders worden gezocht, die elkander den vijand des Christendoms in het land joegen, in plaats van door gemeenschappelijke maatregelen die ruwe horden te verslaan. | |||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||
Het behoeft niet gezegd te worden, dat Ranke's stijl, zijne kortheid bij rijke bondigheid eene der hoofdkrachten is welke hem duizenden lezers verschaft en zijnen roem buitengemeen heeft bevorderd. Sterk verrassende lichtstralen van historisch oordeel hebben wij in deze geschiedenis van den ondergang der Karolingers niet zien schitteren, al is de redeneering ook in 't algemeen onpartijdig en niet antikerkelijk. Evenwel ziet de schrijver bijvoorbeeld in de weigering van Hendrik den Vogelaar te Fritzlar zich tot koning van Duitschland te laten zalven eene poging des vorsten zich van kerkelijken invloed los te maken, ofschoon 's konings weigering ook dááraan toe te schrijven ware, dat hij niet door de gezamenlijke duitsche stammen was gekozen. Over den oorsprong der pseudoisidorische decretalen, en andere strijdvragen ontvangen wij geene afdoende oplossing. Van de andere zijde heeft de schrijver weleens nagelaten op te merken, dat zijne resultaten reeds door voorafgaande historici zijn gevonden.
3. Hefele gaf in het jaar 1863 het zesde deel zijner Conciliengeschichte uit. Dr. Knöpfler is een van 's bisschops (vroeger hoogleeraar te Tubingen) bekwaamste leerlingen. De verbeteringen en vermeerderingen welke in de nieuwe uitgave zijn aangebracht betreffen een aantal paragrafen. Zoo wordt bijvoorbeeld in § 568 duidelijk gemaakt, hoe het verzoek van Gregorius VII aan Hendrik IV gericht ter bevestiging der op hem gevallene keuze, samenhangt met den titel van patricius van oudsher door de Duitsche keizers gedragen, en dat deze handeling in plaats van de vrijheid der keuze te belemmeren den vorst inroept als verdediger der vrije keuze, zonder hun het recht toe te kennen de keus te vernietigen, als die in alle vrijheid is geschied. Zoo vinden wij § 619 bl. 533 vlgg. een voorbeeld hoe de nieuwe uitgever zekere denkbeelden van den oorspronkelijken schrijver uitlegt. Waar deze zegt: Frederik Barbarossa vatte ‘die Idee des Kaiserthums im Sinne... des byzantinischen | |||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||
Kaisers, im Geiste des antiken absoluten Imperatorenthums..... auf,’ laat Dr. Knöpfler aan deze woorden eenige volzinnen voorafgaan waarin gezegd wordt dat Barbarossa eerst langzamerhand hiertoe kwam, doch van den beginne af ‘durchaus auf dem Standpunkte religiös-christlicher Anschauung jener Zeit stand’ en dat zoowel paus- als keizergezinden hem eenzijdig hebben beoordeeld. De nieuwe uitgave is verder merkwaardig door de aanwending der nieuwste werken over dit onderwerp. De noten zijn verrijkt, doch niet buitengewoon sterk toegenomen. Wij hebben zoowel den bewerker als den uitgever voor dit heerlijke werk oprecht te danken.
4. De geschiedenis des handels op den Levant, van W. Heyd verscheen reeds in het jaar 1879. Sedert Depping in het jaar 1830 zijne Geschiedenis des handels tusschen Europa en den Levant in twee deelen te Parijs had uitgegeven, was geen werk van groot belang over dit onderwerp verschenen; doch van alle kanten zijn er nieuwe bronnen ontdekt. De schrijver van bovengenoemd werk gaf zijne onderzoekingen uit in het Tubinger tijdschrift für die gesammte Staatswissenschaft, 1858-1864. Die studie werd ook in het italiaansch vertaald. Nu is wel het werk van Furcy Raynaud eene vierde uitgave, naar de derde vertaald, doch deze geschiedenis heeft door de medewerking van den heer W. Heyd zelven eene groote uitbreiding van den inhoud en wijziging van den vorm ondergaan. Zij is niet alleen belangrijk voor den handel in 't Oosten zelf, maar ook voor de kennis van diens invloed op het verkeer in 't Westen. Om de oude geschiedenis der handelsontwikkeling in Spanje, Frankrijk, Engeland, enz. te schilderen, heeft Heyd een aantal schrijvers der eerste eeuwen van het Christendom geraadpleegd. Het is merkwaardig in zijn verhaal bijvoorbeeld Simon Stylites, den oosterschen zuilheilige te zien aangehaald, als bewijs voor de levendigheid van handel en verkeer tusschen Oost en West in de zesde eeuw. H. Simon namelijk ontving soms kooplieden bij zich die uit Gallië kwa- | |||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||
men. Hij bad hen bij hunne terugkeer naar 't Westen niet te verzuimen de toenmaals wereldbekende Genovefa van zijnentwege vriendelijk te groeten. Die kooplieden konden, dat wordt verder bewezen, geene andere dan Syriërs zijn. De ruimte laat ons niet toe langer stil te staan bij het aantal nieuwe bijzonderheden die ons hier vooral over den handel in zijde, enz. worden medegedeeld. Wij bevelen het werk allen beoefenaren van de geschiedenis der beschaving ernstig aan. 5. Degenen die eenigszins bekend zijn met de dramatische letteren der middeleeuwen, leeren den inhoud van de York plays reeds uit den titel kennen. Het is eene verzameling van gewijde tafereelen zooals zij in genoemde eeuwen uitsluitelijk te York werden voorgesteld. Gelijk het werk daar voor ons ligt bevat het wel eene rij van chronologisch op elkander volgende gebeurtenissen uit de Lijdensgeschiedenis en andere hoofdstukken der h. Schrift, doch deze tooneelen zijn niet achter elkander in diezelfde volgorde geschreven, maar door eenen bijzonderen schrijver aldus nedergesteld voor de opvoering. Naarmate nieuwe crafts of spelersgilden te York ontstonden, in diezelfde mate werden de tafereelen die zij op Sakramentsdag wenschten voor te stellen in de rij der anderen gevoegd. Langs den weg werd eene reeks van stellaadjes, op de hoeken van straten, enz. opgeslagen; men verstond elkander om een of meer tafereelen op hetzelfde tooneel voor te dragen. De gilden trokken gezamenlijk uit van een bepaald punt aan de grens der stad en volgden een aangewezen itinerarium langs alle de stellaadjes. De hier opgenomen mysteriën zijn aan 't einde der 14e en in 't begin der vijftiende eeuw ontstaan. Het handschrift naar hetwelk het boekdeel is gedrukt, is waarschijnlijk van het jaar 1450. Een dergelijk voorbeeld van kleine spelen, die een groot geheel vormen, vinden wij noch in de hoogduitsche, noch in de fransche, noch in onze eigene letteren terug. In Engeland staat het echter niet op zichzelf. De Chester Plays, de spelen van Newcastle, Dublin, enz. zijn van gelijken aard. | |||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||
Een aantal onbekende bijzonderheden voor de zedegeschiedenis leeren wij uit dit boekdeel kennen. Gelijk men op het vaste land het luidop lachen, in de zestiende eeuw, Risus paschalis noemde, zinspelende op het misbruik van vreugdeuitingen in de kerk, kende men in Engeland een Lucifer- of duivels-schreeuwen, om een ontzettend geluid aan te duiden, gelijk het dikwerf in de miracle-plays voorkwam. Sedert 1580 werd het hs. niet meer bijgeschreven. Het stamt van de familie Ashburnham, welke het aan de schrijfster ter uitgave overhandigde.Ga naar voetnoot1) 6. Johannes Janssen is sedert eene reeks van jaren voor hollandsche lezers geen vreemdeling meer. Het is niet alleen de Geschichte des Deutschen Volkes waardoor hij ons bekend werd! Zijne studie over de historische onwaarheden van Schiller, zijn groot werk over den beroemden Böhmer, zijne Briefwisseling uit de archieven van Frankfort geput, enz. zijn allen sedert langen tijd bekend. Het eerste deel der Geschichte des deutschen Volkes verscheen in 1877 en beleefde in 1880 reeds de zesde uitgave. Zij had eene reeks tegenstrevers uitgelokt en daarmede een grooter getal koopers. Deze tegenstand neemt nog steeds toe, en wakkert de vrienden van de andere zijde aan. Ja, men heeft zelfs den grond gelegd tot eene protestantsche coalitie met het bepaalde doel Janssens geschiedbeschouwing te bestrijden. Ondertusschen werkte de schrijver met zoo groote onpartijdigheid, dat men nú weer vond hij hebbe Erasmus te zwart voorgesteld, dán weder hij verzwijge te zeer omtrent Luthers optreden zijne eigene meening. Wat er ook van zij: de vroeger verschenen deelen bevatten eene schat van merkwaardigheden over sociale wetenschap, staatseconomie, handel, nijverheid en kunst, welke wij zelden in zoo beknopten vorm bij elkander gevonden hebben, en een klaren blik doen slaan in het gemeenzame leven dier dagen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||
Het vierde deel bevat de geschiedenis der jaren 1555 tot 1580, en is bijzonder belangrijk door het beeld wat ons geschilderd wordt van den strijd der partijen in Duitschland gedurende dat tijdperk. Met woorden en uittreksels der toenmalige godgeleerden, en bijna zonder redeneeringen, worden ons de jammer en de ellende voor oogen gevoerd, waaraan de onderlinge verdeeldheid der protestanten leed. Vergeefs waren de pogingen te Frankfort en elders, om eene ‘Christliche Concordie’ tot stand te brengen. Zelfs in Oostenrijk nam de wanorde steeds toe, toen er eene poging tot het stichten der eenheid werd gedaan (bl. 473). Ook ontbrak het niet aan stemmen die meenden dat de keizer zelf verplicht was tegen Rome op te trekken. De vijandschap tegen de katholieke Kerk was het eenige punt waarover men zich verstond. Uit de nederlandsche geschiedenis is het bekend hoevele duitsche vorsten daarbij in de soldij van Frankrijk en andere landen stonden. Van de andere zij was het katholicisme tevens vervallen, en katholieke vorsten werkten zelfs mede om het bijeenroepen van eene kerkvergadering te verhoeden. (bl. 123, vlg.) Alleen de oneenigheid der protestanten maakte een vernietigenden slag tegen het katholicisme onmogelijk. De schrijver verzwijgt verder geenszins hoe de misbruiken in de katholieke wereld de straffe Gods uitlokten, en beoordeelt het leven der geestelijkheid, zoowel als de heerschzucht der vorsten met onverbiddelijke scherpte. Maximiliaan II was slechts een schijnkatholiek, Philips II werd door persoonlijke heerschzucht gedreven! Beijeren gaf het teeken van ommekeer tot beteren toestand der H. Kerk. De stijl van het werk is boeiend en de prijs zeer matig: 6 mark per deel.Ga naar voetnoot1) 7. Onmiddelijk aan het werk van Janssen sluit zich dat van | |||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||
Ludwig Pastor, waarvan het eerste deel de geschiedenis der pausen van het einde der vijftiende eeuw bevat. Deze begaafde en vlijtige jonge geschiedschrijver, professor der hoogeschool van Innsbruck heeft zich reeds voor eenige jaren door zijn werk over de zestiende eeuw getiteld: ‘Die kirchlichen Reunionsbestrebungen’ (in Duitschland) gunstig bekend gemaakt. De heer prelaat Janssen legde den grond tot de geschiedkennis van den schrijver, die deze later te Bonn en elders verrijkte en eindelijk door bijzondere studie der pauselijke en veler andere archieven en bibliotheken zoodanig uitbreidde, dat zijn werk eene aaneenschakeling is van velerlei minder bekende bijzonderheden uit het leven der pausen, wier reeks hij begint in de 14e eeuw, en in dit deel met den dood van Calixtus III sluit. Het werk is op zes deelen berekend. Dit eerste deel draagt tot bijzonderen titel: ‘Geschichte der Päpste im Zeitalter der Renaissance.’ Dat de schrijver opklimt tot aan Petrarca om de eerste sporen der Renaissance te zoeken is zeer natuurlijk, want die groote beweging is niet op eens maar langzamerhand ontstaan. Dat de schrijver echter van eene ‘ware’ en eene ‘valsche’ Renaissance gewaagt en dit onderscheid door zijn geheele werk vasthoudt, komt ons minder juist voor. Wat toch verstaat men door Renaissance? Letterlijk ‘wedergeboorte,’ namelijk van die beschaving welke aan de christelijke is voorafgegaan, en die zich, wat kunst en letteren betreft, in de plaats stelt door laatstgenoemde sedert vele honderden van jaren ingenomen. Zegt men daarentegen: ‘de Renaissance is de beoefening van de classische oudheid van het standpunt der absolute waarheid des christendoms’ (bl. 6), zoo is hier, dunkt mij, eene contradictio in terminis, want wanneer de classische oudheid beoefend wordt, gelijk dit geschiedde door de grieksche en latijnsche kerkvaders, later aan 't hof van Karel den Groote, verder door Hroswitha, Theophano, enz. enz., dan is het | |||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||
woord Renaissance toegepast op de 16e eeuw niet juist; dan heeft er óf wel nooit een Renaissance plaats gehad óf het woord beteekent het misbruik dat er in de 15e en 16e eeuw van de kennis der classische oudheid, te Rome, door geheel Italië, later in Frankrijk en vervolgens ook in Duitschland werd gemaakt. Het woord Renaissance duidt het buitengewoon ruime gebruik aan wat in de christelijke maatschappij van de vormen en denkbeelden der heidensche oudheid werd gemaakt, waardoor onder anderen in Nederland aan eenen nationalen dichter, geene grootere eer kon bewezen worden dan dat zijne gedichten in 't latijn wierden vertaald. Men zal den begaafden schrijver gaarne toegeven dat zulke vertaling een onschuldig genoegen is, en de vertaler daarbij zeer goed een geloovig christen kan zijn, dat is de vraag niet. Zoo hebben wij zelfs aan de Renaissance-tijd een aantal smaakvolle kunstwerken te danken, die niet strijden tegen de leer der Kerk. Ja, er is nog meer. De wetgever die gedenkteekenen der christelijke oudheid doet omhalen, en de herinnering aan den h. Petrus verwoest, om plaats te zoeken voor bouwwerken wier vormen aan het heidendom herinneren, zal toch wel, volgens Pastor, tot de ‘valsche Renaissance’ behooren (bl. 396). Zulks deed toch Nicolaas V. die natuurlijk door den schrijver als een der hoofden van de ‘echte Renaissance’ wordt beschouwd. Men ziet dus dat de onderscheiding niet kan volgehouden worden. Ik kan niet inzien dat diegene welke van het geloof afvalt een priester is der ‘valsche, heidensche Renaissance,’ en hij die katholiek blijft bij de beoefening der classische oudheid de ‘ware Christelijke Renaissance’ beoefent. Mijns bedunkens kan een ongeloovige evengoed schoone vruchten van zijne Renaissance-studie leveren als een rechtgeloovige katholiek, en kunnen de studiën van dezen laatste soms vruchteloozer en onedeler wezen dan die van eerstgenoemde. Er bestonden geleerden die de oudheid, die de Renaissance beoefenden om heidensche denkbeelden te verbreiden; die | |||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||
studie is natuurlijk gevaarlijk voor het Christendom, terwijl anderen de heidensche oudheid slechts bezigden om sommige leerstukken en kunstbegrippen der Christeneeuwen beter te doen uitkomen. Dat verschil van karakter ligt niet aan de Renaissance, niet zij is echt of valsch, maar de beoefenaar zelf is het. Zoo kunnen wij dan ook Petrarca en Boccaccio geene vertegenwoordigers (of baanbrekers) der echte Renaissance noemen, (al hebben zij zich aan 't einde huns levens) tot Kerk en goede zeden bekeerd, Leo X is evenmin een beoefenaar van de echte Renaissance, dewijl hij St. Pieter heeft doen bouwen. St. Pieter is eenvoudig een gebouw waarvan de hoofdvormen aan de Heidenen zijn ontleend. Daarmede uit. Het woord christelijke Renaissance, wat naar de natuur der taal niets anders beduiden kan dan de wedergeboorte, het weder opkomen van Christelijke denkbeelden der waarheid (op 't gebied van kunst, letteren, enz.) is dus de kunst der middeleeuwen, zooals zij nationaal, natuurlijk, organisch groeide en bloeide - de middeleeuwsche heldendichten, de romaansche en gothische bouwkunst, de keulsche en vlaamsche schilderscholen, de 13e eeuwsche ciboriën, die allen zijn voortbrengselen van die kunst welke in onzen tijd weder wordt geboren, de studie daarvan is onze echte, christelijke Renaissance. Bij eene tweede uitgave, of in de vertaling moge Dr. Pastor deze gedachte eens overleggen. Gulhartig zij overigens bekend dat geen werk in vele jaren zoovele nieuwe bijzonderheden over dit tijdperk heeft gebracht als het voor ons liggende deel. Vooral munt daarin uit het hoofdstuk over Nicolaas V en zijne bescherming van kunsten en wetenschappen; een kerkvorst wien het naar de getuigenis van zeer verschillend denkende geschiedschrijvers niet om de voldoening van ijdelheid of pronkzucht te doen was, toen hij Rome met groote en nieuwe gebouwen versierde, maar om de verheffing van het pausdom en daardoor van de h. Kerk. | |||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||
Zeer schoon is de werking van het kunstleven nevens de politieke en kerkelijke gebeurtenissen gegroepeerd, waarbij ons de werking van Nicolaas von Cues nog een bijzondere belangstelling heeft ingeboezemd (347-367). Men moge zeggen dat deze en vele andere bijzonderheden niet tot de eigenlijke pausgeschiedenis behooren en achterwege hadden moeten blijven. 't Is waar, de schrijver hadde zich daarvan korter kunnen afmaken, maar toch teekenen zij het beeld van den invloed des heiligen Stoels des te levendiger en klarer. Wij verkrijgen een vollediger overzicht van het kerkelijk leven des tijdperks, altoos met den paus tot middenpunt. Wij heeten die onderdeelen daarom welkom en bewonderen des te meer de vlijt des schrijvers, die ook eenige bronnen over nederlandsche geschiedenis heeft gebezigd. Wij moeten alleen betreuren, dat de oude, versleten van Kampen, die getrouwelijk ‘Kampen’ wordt genoemd, door de meeste duitsche schrijvers nog altoos als hoofdbron voor de kennis der nederlandsche geschiedenis wordt gehouden. Dit werk vormt namelijk een deel der verzameling van geschiedwerken ‘Geschichte der Europäischen Staaten’ voor vele jaren door Unger aangelegd. Doch sedert die dagen hebben een aantal schrijvers van Kampen wederlegd of opgehelderd. Ondertusschen raken deze opmerkingen alleen de bijzonderheden van Pastors werk, en verminderen daarvan niet de groote verdienste. Het bekleedt eene waardige plaats onder de beste geschiedwerken van onzen tijd, en zal die ook later door de uitgave der volgende deelen, naar mijn inzien, blijven bekleeden. Wij wenschen daarom den jongen, talentvollen historicus van harte geluk en bevelen zijn werk allen dringend aan die het met de historische waarheid hartelijk meenen.
(Wordt vervolgd.) Leuven. Dr. Paul Alberdingk Thijm. |
|