Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 5
(1886)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Verleden der Roomsch-Katholieke Gemeente Deurne,
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nog geheel in het duister; ja, zelfs is het mij geheel onmogelijk, op goede gronden, eene gissing dienaangaande te wagen. Schutjes schrijft in zijne geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch, dat de kerk van Deurne eene filiaal van die van Bakel is; maar, waaruit hem dit is gebleken, heeft hij niet vermeld. Dat denkbeeld van ‘filiaalkerk’ is eerst, naar ik meen, in de zeventiende eeuw geopperd, maar heeft in de pastoors van Deurne steeds hevige bestrijders gevonden. In eene acte, den 5den November 1681 te Deurne voor den Helmondschen notaris Joachim Kets verleden, verklaart pastoor Geraert Jacobs op syn manne waerheyt en Christelycke vromicheyt noyt gehoort ofte gelesen te hebben, dat de kercke tot Deurne oyt oft immermeer is geweest eene Capelle, onder de kercke tot Baeckel gehoorende en den pastoor tot Deurne een capellaen onder den pastoor tot Bakel soude wesen; maar dat het zijn twee parochiale kerken onder één herder. Uit datzelfde stuk blijkt, dat de persoonspriester voorgedragen werd door den abt van Echternach, maar geïnstalleert door de geestelijke overheid, gelijk geschied is met Mr. Antonius Roymans in 1612 door den bisschop van 's-Hertogenbosch en met Mr. Geraert Jacobs in 1648 door den Vicaris Henricus Leemputte. Wat de pastoor verder betrof, hij had vrye electie van residentie, d.w.z., hij kon zijn verblijf kiezen òf te Bakel òf te Deurne; maar was verplicht zich op eene dier plaatsen door een vicaris te laten vertegenwoordigen, dien hij zelve mocht aanstellen en moest onderhouden. Maar hetzij de pastoor te Deurne, hetzij hij te Bakel verbleef, hij genoot evenwel de pastorale tienden te Milheeze en andere renten en goederen aan het pastoraat verbonden. De eerste persona verbleven meest allen te Bakel en lieten Deurne door eenen vicaris besturen; maar toen in 1612 een inboorling van Deurne met het personaat begiftigd was, keerden de zaken en koos de pastoor (Antonius Roymans) zijn geboortedorp als verblijfplaats uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Maar dit was den parochianen van Bakel gansch niet naar den zin en herhaaldelijk vielen zij de geestelijke overheid lastig, ten einde deze pastoor Roymans verplichten mocht, zich te Bakel metterwoon te vestigen. Toen nu deze hunne eischen ongegrond verklaarde, berustten zij hierin gewillig; doch weldra kwamen zij met nieuwe bezwaren tegen hunnen pastoor voor den dag. De sustentatie, welke Roymans den vicarii toelegde, was zeer gering, zoodat dezen gedurig dreigden Bakel te zullen verlaten, en hieraan maar al te dikwijls gevolg gaven. Vijf verschillende priesters zien wij dan ook, tijdens het personaat van Roymans, als vicaris te Bakel optreden en te oordeelen naar de klachten, die zij hunnen bisschop indienen, moet hunne verhouding omtrent den pastoor niet van de gunstigste zijn geweest. Een hunner, Mr. Joannes Henrici Verhoeven, beschuldigt zijn pastoor bij Ophovius van ontrouw in het nakomen zijner beloften; een ander, Gerardus Horckmans, schrijft den 26sten September 1636 aan Roymans, dat hij niet langer de pastoreele zorg over Bakel wil dragen, voor anderen gevaarvolle dagen beleven, enz. Eerst, toen in 1648 de uitoefening van den katholieken godsdienst alom in de Meierij verboden werd, namen deze twisten, die hunnen oorsprong hadden gevonden in het personaat, een einde. Wijden wij nu eenige oogenblikken onze aandacht aan het kerkgebouw. De tienden binnen de parochie Deurne werden van oudsher voor een deel genoten door de abdij van Echternach voor een ander door de commanderie van Gemert; maar als zoodanig rustten er op deze ook vele verplichtingen. Van Oudenhoven heeft ze in zijn bekend werk over de Meierij van 's-Hertogenbosch medegedeeld en wij laten ze hier in haar geheel volgen: De groote Thiende van elcke Prochie is ghehouden tot allen het gheene, sonder den welcken den Priester niet en can gece- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lebreeren, besundere daghelixe, te weten tot eender Kelcken, Platine, Corporael, Wijn, Broodt, totten buijdelen derzelven Oweelen, Cortijne, Amict, Alb, Singel, Manipel, Stoolde, Casuiffel, twee brandende kerssen opten hoogen Altaer ten tijde als men Celebreert met haren Candelaers, twee Ampullen, eene busse om de Hostien te conserveeren, oft te bewaren: tot twee Manipelen voor den Priester, die de Misse doet, het voorhancxel voor den Altaer een goed Mis-Boeck nae de Ordinancie van de Luyxer Kercken met Musieck oft sangh ende ingevalle het Missael niet is gheen noteert, tot een Graduael oft sangh-boeck, naer de Ordinantie derselver Kercken wel genoreert sijnde, ende tot een Matitunael oft Brevier wel genoteert sijnde ende oock tot eenen Psalterium ende andere daer toe noodich tot een schreynen oft Casse om de Ornementen ende Boecken te bewaeren, ende eest saecke, dat de inwoonderen der Prochien meer Ornementen begeeren als dagelijcxe oft die voorsz. sijn, nae de ghelegentheydt van de Celebratie hunder Feest-dagen, die moeten sy selver becostigen. De voorsz. groote Thiende is alnoch gehouden, tot onderhoudinghe vanden schep der kercken in allen sijn deelen, te weten vanden iersten steen vanden fundament tot sijn bovenste in mueren, in twee gelasen, de claricheyt des lichts inbrengende nae den Beelde vanden Heylighen Cruysse, tot eenen sulder, oft testudine ende bedecksel totter grooter clocke, dewelcke klocke moet wesen soo swaer van gewichte dat sy ghehoort can worden alsmense luydt of als sy slaet door de geheele Prochie der Thienden, ende tot alle 't gheene daer de voorz. clocke op is rustende met sijne houte timmeragie, tot eenen Varre, tot eenen Beer, ende totten principalen gelaese inden Choor aende sijde Orientael vander cleynder clocken ende vanden Thooren te onderhouden dat volght nae den rechtvander voorsz. clocken, eest saecke dat den Thooren is getimmert van hout oft steenen soo sijn de inwoonders der Prochien daer inne gehouden, maer eest dat den Thooren staet op de mueren vanden schep der kercken, want de groote Thiende is ghehouden tot onderhout vanden voorsz. schep in alle sijn deelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ende de cleyne Thiende is gehouden tot onderhout vanden Choor, maer in die plaetsen inde welcke die Pastoors oft Rectoors inde plaetse vande cleyne Thiende uyt andere groote Thiende seeckere pensioen sijn treckende, maer nochtans soo veele niet, dat sy ten respecte van die portie het Choor tot noch toe hebben onderhouden, soo blijvet ten laste der geenre die 't tot noch toe hebben onderhouden. Ende de Fabrique is ghehouden tot een Ciborie van het H. Sacrament des Altaers, tot de andere vaten van de andere Sacramenten te bewaren, totter Vunten, totten Boecken daer men de Vunten mede seghent, ende de kinderen uyt korsten doet, ende de krancken het H. Olysel uyt administeert tot een Processie-Boeck, ende tot recommandatie der zielen vanden afflijvighen, totter plaetsen daer men preckt, tot een tappeet voor 't Heylige Cruys, tot een baer-cleet, tot affsluytinge des Choors, tot eenen stoel int Choor voor den Priester op ten hoogen Altaer Misse doende, tot een lampe, totte vanen met haren Cruyssen, tot een lanterne, tot een vierwagentjen, tot een Wiroch-vat ende schelle, om gheluyt te maken in het opheffen van het Heylich Lichaem Christi, ende eest saecke dat die Fabrique arm ende weynich renten is hebbende, waermede sy 't gheene voorsz. is soude connen onderhouden, alsdan tot alle 't selve te onderhouden, oock mede tot onderhoudinghe van de andere carssen, behalven de twee die branden moeten opten hooghen Altaer, verklaren wij dat d'inwoonderen van hun zelfs moeten becostighen. Sedert 1611 echter hebben de tiendheffers onder Deurne den last van het onderhouden der parochiekerk aldaar bij alle bedenckelycke middelen van subterfugien ende uytvluchten, trachten te ontgaan. De toenmalige pastoor had zich door den rentmeester der commanderie, een zekeren Cluytmans, de bescheiden laten onttrekken, waarin de verplichtingen zijns meesters, ten opzichte van de Deurnesche kerk, omschreven waren. Toen men nulater die stukken van den commandeur opvorderde, waren zij zoek geraakt, doch hoogst waarschijnlijk vernietigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Maar om de reparatie der kerk niet in een keer van de hand te wijzen, zond hij nu en dan iemand naar Deurne af, om eenige kleine herstellingen aan de kerk te verrichten. Inmiddels was deze in zoodanigen staat van verval geraakt, dat eene vernieuwing hoogst noodzakelijk begon te worden; maar inkomsten had de kerk niet en de kas was ledig. Daarom hebben de kerkmeesters eenige jaren lammeren gekocht om die voor een tijd in de stallen der naburen aan te kweeken, vet te maken en te verkoopen; ook heeft men bij de parochianen collecten gehouden, offerstokken in de St.-Antoniuskapel, op het kerkhof en aan het H. Kruisaltaar geplaatst, het beeld van O.L.V. op het hultenaltaar uitgesteld en daaruit de gelden tot onderhoud van het kerkgebouw trachten te vinden. Maar den 7den Juli 1616 hebben kerkmeesters, borgemeesters en regenten van Deurne bekend gemaakt, dat zij hieruit geene genoegzame penningen tot onderhoud van de kerk konden vinden. Daarop besloten den 17den Maart 1618 schepenen met den raad van Deurne, dat het ieder zoude vrijstaan steenen en potten uit de gemeene gronden te bakken, mits aan de kerk betalende van iederen ‘mont’ steenen 2 gulden en van iederen oven potten 4 stuiver. Dit besluit, hoewel rechtstreeks indruischende tegen het Eeuwig Edict van 18 November 1446, waarbij aan alle doode handen verboden werd van dergelijke chijnsen te mogen profiteeren, benevens tegen 't Edict van 20 Febr. 1553, werd gehandhaafd en is in later tijd de oorzaak geweest van hevige twisten en kostbare processen tusschen den heer van Deurne en de gemeente, maar welke geschillen in der minne zijn geschikt en welker behandeling buiten het bestek van dit opsel valt. Niettegenstaande den slechten staat der kerkfondsen, waren er de fabriekmeesters omstreeks 1618 toe overgegaan de kerk te laten restaureeren en priesterkoor en kruisarmen totaal te vernieuwen. In Augustus van 1619 was men hiermede reeds zoover ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vorderd, dat bisschop Ophovius overkwam om de kerk te consacreeren en er het H. Vormsel in toe te dienen. Aldus gerestaureerd, behoorde zij nu tot de grootste, hoogste en aanzienlijkste kerken van Peelland. En wie ze in dien tijd bezocht mag hebben, zal door het inwendige niet teleurgesteld zijn geweest. Van hare vijf altaren waren er vier gebenificieerd en een extract uit de rekeningen van den rentmeester der geestelijke goederen over het jaar 1659 kan ons doen zien, wat zij jaarlijks opbrachten.
Van muurschilderingen vind ik geen melding gemaakt; maar wel van beelden, o.a. van die der 12 Apostelen, van O.L.V., St. Willebrordus, St. Rochus, St. Antonius, St. Anna, enz., benevens van eenige schilderijen; in 1622 werd zij met een schoon orgel versierd, waarover in de kerkrekeningen van dat jaar veel gesproken wordt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De godsdienst werd te Deurne, vóór de reformatie in de stad en Meierij van 's-Hertogenbosch, met veel luister uitgeoefend. Met kermis en op Sacramentsdag trok de processie langs de straten en door de velden, ongeveer op dezelfde wijze als dit heden ten dage nog vrij algemeen in Limburg en in sommige streken van Noord-Brabant geschiedt; jaarlijks ook werden eenige malen een paar speellui van elders ontboden om voor het H. Sacrament te spelen; dezen ontvingen hiervoor een gul onthaal. Niet alleen het kerkgebouw, maar ook de toren, thans het eigendom der burgerlijke gemeente, is uit de kerkfondsen gebouwd en onderhouden; de school was mede kerkelijk eigendom en de lieden, die haar bestuurden, kerkelijke ambtenaren, die zoo wel altaar en orgel dienden, als de jonghe jeught onder de plak hielden. Uit eene memorie, geschreven door den drossaard La Forme, 30 April 1754, blijkt, dat de kerk van Deurne in voorgaande tijden heeft gehad een kleijn, oud en slecht huijs, met hof, dries en boomgaard, groot te zamen een loopensaat en 32 roeden. Die woning diende ten verblijve aan den vicaris of den pastoor, welke er jaarlijks 18 gulden huishuur voor betaalden. Rondom de kerk strekte zich het kerkhof uit, dat met eiken was beplant, en als begraafplaats van den gemeenen man diende, de meer gegoeden kozen zich gewoonlijk een graf in de kerk uit en dat gebruik heeft eerst opgehouden, toen de kerk op het einde der vorige eeuw door de Katholieken is genaast. De laatste begrafenis, die er heeft plaats gehad, is geweest | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
die van den secretaris Van Noort, welke in 1798 overleed. Het kerkhof werd in 1631 ontheiligd door eene schermutseling, waarbij ‘vier dooden bleven, terwijl zestig soldaten uit Weert krijgsgevangen werden gemaakt.’ Dientengevolge ‘committeerde bisschop Ophovius den 22sten December 1631 pastoor Roymans om het kerkhof te reconcilieeren.’ In zijne geschiedenis van het bisdom van 's-Hertogenbosch geeft Schutjes verscheidene altaren op, welke er eenmaal in de kerk van Deurne zouden bestaan hebben, als:
doch hij voegt er bij, dat deze benificien wel niet alle tegelijk bestaan hebben; maar naar de tijdsomstandigheden zullen gewijzigd zijn. In de kerkvisitatie van 1616 verklaart pastoor Roymans, dat er in zijne kerk vijf gefundeerde benificien zijn; en ook in de kerkrekeningen van 1619-1629 vind ik slechts van vijf altaren gewag gemaakt, als van:
De begeving der benificien van het matricularium, het H. Kruis en van St. Catharina berustten vanouds bij de heeren der plaats en omstreeks 1400 was het H. Kruisaltaar door Gevert van Doerne gesticht. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
II.De vrede van Munster bracht het katholicismus te Deurne, gelijk overal in de Meierij, gevoelige slagen toe. Nauwelijks waren de artikelen van dien vrede door den Vorster op het kerkhof afgekondigd, of de kerk werd voor de katholieken gesloten en weldra door de hervormden in bezit genomen. Voorloopig echter werd er aan het inwendige nog niets veranderd en Ds. Abraham Huysingius leerde twee jaren lang zijne gemeente in eene kerk, waarin nog altaren, biechtstoelen en beelden aanwezig waren, want eerst in 1650 zijn deze eruit verwijderd. Bij de kerkvisitatie van 1616 verklaarde pastoor Roymans aan zijnen bisschop, dat er zich geen ‘verdachte ketters’ in zijne uitgestrekte parochie bevonden, - omtrent den Munsterschen vrede echter hadden enkelen de oude kerkleer verlaten en juist dezen hebben zich met eenigen hunner nakomelingen als hevige vervolgers der katholieken gehaat gemaakt. Michiel Henrick Golofs, Jacob Geurts van der Horst, Evert Segers zijn namen, die nu vergeten zijn, maar welke eens de bitterste verontwaardiging hebben opgewekt, bij allen, die in Deurne der oude kerkleer getrouw bleven! Maar die van Venray hadden onmiddellijk na de afkondiging van den vrede, op Grootenberg, buiten der Staten gebied, eene kapel opgeslagen, ten einde de bevolking van Deurne, Bakel, Vlierden en Liessel in de gelegenheid te stellen op zon- en feestdagen de mis te gaan bijwonen. De herinnering aan deze plek leeft nog heden ten dage onder de bevolking voort en wie de eenzame baan, die Deurne en Venray met elkaar verbindt, eens begaan heeft, die heeft zeker even stil gestaan bij de plaats, waar eenmaal de bevolking uit vier dorpen ter godsdienstoefening bij elkaar kwam. In latere tijden heeft men daar een zevental lindeboomen geplant, die hunne schaduw werpen over een houten kruis, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
waaraan een zwart bred gehecht is, dat het volgende opschrift draagt:
Dit kruis werd geplant ter gedachtenis van een kapel door Deurne op deze plaats opgericht in het jaar 1649 om tijdens de sluiting der Roomsche kerken in de Meijerij van 's Bosch om alhier de godsdienstoefening en te verrichten.
God is uw schepper, wees hem steeds dankbaar,
God is uw Vader, bemin hem ten allen tijden
God is uw regter, vrees hem o christenschaar,
En bid, dat God u geleide in Peel of in heide
Offer hier tot lafenis van de zielen in het vagevuur.
Voor het kruis bevinden zich eene knielbank en een offerstok, en waarvoor de bijdragen dienen, welke er in gestort worden, zegt ons de laatste regel van het opschrift. Bij die kapel had de katholieke schout van Deurne Otto de Visschere in 1651 eene herberg doen bouwen voor geestelijcke en wereldlijcke heeren ende personen ofte passanten naar de voors. nieuwe Capelle, voor welke herberge hij de Visschere dede stellen eene aansienlijkce afbeeldinghe van eene verkeerde wereldt. t.w. eenen ronden bol met donckere wolcken om den bol boven het cruys, staande daer onder: Die weereldt is verkeerdt maer Godt moet sijn geeerdt. Ende te langs op den nieuwen gevel onder den selven bol ende Cruys met gans groote swarte letteren op witte afbeeldinghen langs den gheheelen gevel: Fide sed cui vide, die weereldt is verkeerdt, maer Godt moet sijn geeerdt Ao 1651. Van die woning echter is geen spoor meer overig en eene halve eeuw later is ongeveer ter plaatse, waar zij eenmaal stond, de Craijenhut opengetrokken. Wat nu de kapel betreft, daarvan is weinig bekend; alleen vind ik nog in het archief der gemeente Deurne een stuk van Rogier van Leefdaal, geschreven in 't jaar 1662, waarin o.a. vermeld staat, dat de Cappelle op den Grooten Berch met den | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
steen gebacken binnen Doerne weder merckelyck vergroot en opgemetselt wort en waeraen den ouden domestijck van de Visschere timmerende is. Na 1672 echter is er geen dienst meer in gedaan. Keeren wij nog een oogenblik tot de oprichting der protestantsche gemeente in Deurne terug. Het was waarlijk alhier in die dagen geene benijdenswaardige zaak tot den gereformeerden godsdienst te behooren, en voorzeker heeft Ds. Huysingius nog wel eens aan zijnen vroegeren werkkring in den Tielerwaard teruggedacht, toen hij in Deurne de plaats des verdreven pastoors kwam vervullen. De pastorie was door den moedwil en de baldadigheid van sommigen schier onbewoonbaar geworden en slechts met groote moeite kreeg de predikant huisvesting bij Evert Segers, herbergier in ‘de Swaen’, iemand, die niet ter goeder naam en faam bekend stond en later tot het protestantismus overging. Op straat kon hij zich niet vertoonen zonder bespot of uitgescholden te worden. Wel stroomde er in den beginne eene menigte volks ter kerk, wanneer hij predikte; maar met welk doel? Om misbaar te maken en de godsdienstoefeningen te verstoren; ja dikwerf betwistte men hem eenen vrijen doorgang naar den predikstoel. Ook had men de gewoonte 's Zondags de dooden te begraven en door het klokgelui, het geraas, dat er onder den toren gemaakt werd en het binnendringen van een woesten kwajongenstroep moest hij meermaals zijne predikatie staken. Als een staaltje van onverdraagzaamheid uit die dagen diene de volgende ‘memorie’. Opten xiiij Augusty 1649 hadt Evert Segers metten predicant Huysingius gesprocken over 't stelen van de pruymen in den hoff van 't kerck-huys. Ende als Evert metten predicant over het stelen heeft gesprocken, so isser buyten op de straet geroepen ‘dat sal wel meer gebeuren.’ En in den nacht tusschen 15 en 16 Augusty so hebben eenighen in den hoff der pastorij de putkiste omver gehaelt, de vruchtboomen gedestrueert ende eenen tack derselve vruchtboomen gehanghen voor | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
't raem, waer Do. Huysingius logeerde, wordende van dese saccke algemeyn verdacht eenige luyden, de welcke by Andries Hendrick Noyen in de Valck geseten hebben. Dergelijke zaken griefden den predikant zeer. Maar van waar kon hij hulp en bijstand in dezen verwachten? De regeering van Deurne was nog geheel en gansch katholiek en zag den tijd te gemoet, dat zij hare zetels aan protestanten zou moeten inruimen; want reeds den 13 November 1648 hadden de Staten eene resolutie genomen, waarbij bepaald werd, dat voortaan in de Meierij de ambten van schout, secretaris, vorster, enz. door leden van de ware christelijke, gereformeerde religie zouden waargenomen worden. De Pastoor van Deurne, Mr. Geraert Jacobs,Ga naar voetnoot1) hoewel door ordre van haer Ho. Mo. uyt het Lant geset, bleef zijne parochie met moed en standvastigheid besturen en deinsde voor geene gevaren terug, wanneer zijn plicht hem onder de zijnen riep. Uit eene voorname Deurnesche familie geboren, kende hij zijne gemeente tot in bijzonderheden en bezat hij op zijne parochianen een invloed, waartegen geen andere bestand was. In de kapel op den Grootenburg sprak hij op zon- en feestdagen zijne gemeentenaren toe en spoorde hen voortdurend tot standvastigheid aan; hij verbood hun de kinderen bij den nieuwen, gereformeerden schoolmeester ter school te zenden en stelde zelf, schoon in strijd met 's lands placcaten, voor de jeugd een onderwijzer aan, die met de kinderen uyt en t'huis ginge. Maar de predikant en de gereformeerde gemeente van Deurne, zich in hun streven gedwarsboomd ziende, vervoegden zich | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
per request bij hunne Hoogmogenden, bitter klagende over Mr. Gerrit, mispriester door ordre van haer Ho. Mo. uyt het Lant geset, maar die zich nochtans binnen Doerne onthiele met lasteren en schelden der ware religie en zijne gemeente onverdraagzaam en onbekeerlijk maakte. Wijders zonden in 1652 de gereformeerde schoolmeesters van Deurne en Vlierden een doleantiebrief aan de Classis van Peel- en Kempenland, waarbij zij te kennen gaven, dat sij tot hun leetwesen, vier iaeven geseten hadden sonder eenige kinderen ter schoolen te konnen behouden en dat de paep hunne scholen ten eenemael gedestrueert hadde, als hebbende niemant willen absolveren dan die hire kinderen uyt de gereformeerde schoole haelden, die doen al in de twintich kinderen telde. Bij appointement van 21 November 1652 werd de drost van Deurne, Peter van Bommel, gelast tegen dat alles te procedeeren; maar deze, schoon van de hervormde leer, meende niet zoo streng te werk te moeten gaan en gaf geen gevolg aan het bevel. Gaf de ligging van Deurne reeds aanleiding tot eigenaardige toestanden, dit alles werd niet weinig verhoogd, toen in 1651 de heerlijkheid bij koop aan Rogier van Leefdael, heer van Lieffringen overging. Deze had even te voren het katholicismus verlaten en was als lidmaat van het hervormde kerkgenootschap aangenomen. De zucht naar gewin en voordeelige ambten deed hem den Staatsgodsdienst omhelzen en, ofschoon een deel zijner familie aan de oude kerkleer gehecht bleef, vond al wat katholiek was sedert dien tijd een bitteren vijand in hem. Daardoor en vooral ook om zijne willekeurige handelingen maakte hij zich bij de ingezetenen zijner heerlijkheid zeer gehaat. Eene echt middeleeuwsche tint lag over zijne regeering uitgespreid. De schepenenbank bekleedde hij met de eenvoudigste lieden uit Deurne en men heeft gesien, dat onder seven maer twee sijn geweest, die hebben connen lesen en schrijven onder welcke eenen was, die den Heere van Doerne selfs voordesen bij attestatien onbequaem heeft geacht om het schuttersambt te bedie- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nen, dat hem door H.H.M. was vergunt. De raadsvergaderingen liet hij houden op zijn huis, met grachten en valbruggen, en zijne gemalin zat mede soms in den raad en bejegende de eenvoudighe luyden met scheldwoorden zoo zij de plannen van haren man durfden defficulteeren. Den 17den Maart 1661 was de geheele regeering afgezet en dien dag, heeft men, absolutelyck tegen alle oude gewoonten, borgemrs gekozen, hetgeen vroeger steeds door de regenten geschied was. De pastoor plach te hebben nominatie van H. Geest- en van kerkmeesters en, met de gezamenlijke regeerders, de verkiezing dier ambtenaren, maar van Leefdael, moeide noch den predikant noch de regeerders in deze zaak en sloot de borgemeesters gansch van de regeering uit, alhoewel ze door den Raad van Brabant steeds als leden daarvan gehouden werden. De gemeene wegen, van 16 tot 24 voet breed, moesten volgens van Leefdael eene breedte van 40 hebben en de schoppen, schuren en huizen, die naar zijne meening op den openbaren weg stonden, geruimd worden. Ook moesten alle honden voorzien zijn van ‘cluppels,’ bang als de Heer was, dat zij schadelijk zouden zijn aan de wildbaan, enz. enz. Maar door dergelijke willekeurigheden, joeg hij ook een deel der protestantsche gemeente tegen zich in het harnas en deze scheidde zich in twee partijen; de eene had voor hoofd den predikant Johs Feijlingius Jacfil, in wiens behoudenisse hunne behoudenisse bestont, en met wien sij wilden swemmen en sincken leven en sterven; er behoorden toe de bezadigste leden der gemeente; de andere streed voor den heer en zij was samengesteld uit lieden, welke, even als deze, om tijdelijke voordeelen, het protestantismus omhelsd hadden. Michiel Henrick Goloffs, Jacob Geurts, Jan Van den Bosch en Evert Segers waren met nog een paar anderen de hevigste tegenstanders van den predikant. Van dezen twist hebben de katholieken van Deurne partij weten te trekken, en zij hebben zich met Ds. Feijlingius tegen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
den heer verbonden en hem niet weinig in zijn streven gedwarsboomd. De hoofden der katholieke partij wil ik den lezer bij dezen voorstellen, zooals van Leefdael ze in enkele zijner menigvuldige requesten beschrijft. 1o Otto de Visschere afgeset Schout van Deurne en bekenden bederver van de gemeente, - aenvoerder. 2o Lauwerens de Louw afgesetten paeps Coster seer facieus tegens de regeringe van Deurne en gereformeerden. 3o Jan van den Boome gewesen president, broeder van den mispriester tot Ommel, synde naer het invoeren van Reformatie tot drij reysen weder in den schepenstoel ingedrongen, tot drij rysen toe weder door expres bevel van de hooch overhydt daer uyt geremoveert door den fiscael van Brabant. 4o Jan Daniels van Brey Borgemeester door de H.M. meermaels gecondemneert. 5o Joseph Rudt Henricx mede een bitter Roomschgezinde suppoost tegens de gereformeerden en neef van den mispriester van Grootenburch mede door expres bevel van de Hooch Overheijt uyt den Schepenstoel geremoveert door den fiscael van Brabant. 6o Dries Peters de Ketelaer van de bitterste Roomsgesinden mede bekent om sijne tiranije tegens de gereformeerden. 7o Claes Willems van den Heijtrick. Otto de Visschere en Mr. Laurens - deze twee voornamelijk - boden den Heer van Deurne den hevigsten tegenstand en de politieke rol, welke zij in die dagen, in enger kring, speelden, hebben zij meesterlijk volbracht. Beiden, door de reformatie uit hun ambt ontzet, hadden een prikkel, die hen tegen den nieuwen gang der zaken aanspoorde en uit al hunne kracht hebben zij in het geheim den invloed van het protestantismus binnen Deurne weten te keeren. Toen de heer zich tegen de rechten van kerk en gemeente kantte, hebben zij tegen hem, voor de gemeente, den strijd aanvaard. Onder het pseudoniem Van den Broecke presenteerden zij requesten aan de Hoogmogenden, bij wie zij Van Leefdael | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
veel afbreuk deden, vooral, toen de predikant en eenigen der protestantsche gemeente hun werk begonnen te steunen. De heer van Deurne echter liet hun schrijven niet onbetuigd, en te oordeelen naar de lieflijke bijnamen, die hij hun geeft (hij noemt De Visschere en Laurens o.a. de vuylste en vurighste papisten uit de gansche Meyerye, die de gemeynte met abusieve practycque misleyden en die tegen hem met sonderlinge haet ende passie sijn ingenomen) moet hij zeer verbolgen zijn geweest op die hoofden der katholieke partij. Niet alleen bij de Staten Generaal klaagden zij den heer aan; voor de Classis van Peel- en Kempenland verschenen zij zelfs met hunne doleantiebrieven, en om tot hun doel te geraken, hielden zij zich eenigszins als waren zij het protestantismus toegedaan. Den predikant verhieven zij meer dan buitengewoon, en als wij die doleantiebrieven lezen, zouden wij allicht een gunstig oordeel vormen over de verhouding tusschen Roomsch en Gereformeerd in die dagen, ten minste als wij niet beter wisten. Ziehier, wat er in een dier brieven betrekkelijk Ds. Johannes Feylingius gemeld wordt; .... wandt hoedanigh onsen E. Predicant is in Leer ende Leeven heeft de Gemeynte van Buedel met groote ghenoegninghe ses iaeren genochsaam bevonden....... sijn Christelijck leven wordt oock by het gansch Dorp erkent. Ende is deselve bij groodt en cleijn Jonck en Audt in deze gansche heerlijckheyt allesins bemindt, en wert oock bij Paepsche met groote confluentie van 50: 60: 80, en honderden gehoordt in eene goede bedaertheyt en aendacht soo meenichmaell alser een lycke begraven werdt, en soude oock naer alle apparentie seer groote vruchten perlango staen te verwachten in soo verre de verwijderinge die hier van tijt tot tijt gesien werden tusschen eenighe weynighe gereformeerde en paepsche geen notoir beletsell en was...... vermits door zijne ijverige predicatien die by sijne voorsaten niet en sijn ghedaen de paepschen noyt meer eenighe Lasteringe tegens de Religie vuytstroyen en teghen de gereformeerden in geen der handen manieren iets attenteren | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
maer vriendelyck sijn in haeren ommeganck met deselve. De Visscher en Laurens, in vereeniging met den predikant, zegevierden en in zijn memorieboekje teekent de Oud-schout aan: Opten 9 February 1662 is tot Doerne extraordinaris Classis geweest van Peel- ende Kempelandt op 't versoek van [den] Heere van Doerne over de questien tusschen hem en d'Rebelle leden der Kerke en den Heere predicant mette andere Ledematen aldaer, alwaer op 't voors. Classis voor Rebellen van kercke verclaert sijn: de vrouwe van Doerne, Michiel Henrick Goloffs, Jacob Geurts en Jan van den Bosch schepenen met Judith, weduwe van den orgelmaecker. Den predicant van Doerne geabsolveert en den Heere hem verclarende genegen te sijn tot vrede en hadde noijt tusschen beyde als ouderlinck gesprocken. Een dier ‘gesepareerde leden’, Jacob Geurts van der Horst had een ongelukkig uiteinde. In den avond van den 8sten Mei 1670 van een erfhuis te Liessel, waar hij als secretaris de penne gevoert had, wederkeerende, werd hij voor zijne woning door een geweerschot doodelijk gewond; tusschen de vijftig en zestig korrels ganzenhagel waren in zijn lichaam gedrongen. De schrijver van de ‘Reize door de Majorij’ haalt dit aan als een staaltje van Roomsche onverdraagzaamheid, zeggende: Deurne is altijd zeer bitter geweest tegen de Hervormden. In de voorige eeuw vermoorde men hier den eersten hervormden schepen enkel, omdat hij Gereformeerd was. Hij doet het dus half voorkomen, alsof wij hier met een martelaar voor het protestantismus te doen hebben. Dat men hem met grond als zoodanig kan beschouwen, betwijfel ik; maar wat mij zeer aannemelijk voorkomt; dat hij zich door zijne geweldenarijen dergelijk droevig uiteinde eenigszins bereid heeft. (Zie bijlage III) Hadde Ds. Hanewinkel 's mans vroeger leven gekend; hij zou waarschijnlijk minder geroerd zijn geworden door het fraaie opschrift van zijn grafzerk, die nog in het begin onzer eeuw in het koor der kerk lag en dat luidde: Om trouhyt voor Godts woordt om iver voor het recht Zijn lagen onder weeg Aen Jacop Geurts gelecht | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Als hy uyt syn beroep quam in den avoentstond; Een moorder met een roer hem doodelyck heeft gewondt, Ter eeren sij ghedacht den naem van desen Man, Die om Godts woort en 't recht de doot afwachten kan. Het randschrift luidde: Hier licht begraven Jacop Geurts van der Horst in syn der tijt Schepen der Heerlijckhijt Deurne en desselfs Dinghbanck, die op den 28 My in den Heere is ontslapen 1670. | |||||||||||||||||||||||||||||||
III.In 1672 was de Republiek der Vereenigde Nederlanden in oorlog geraakt met Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen. De aanleiding tot dezen krijg vindt men beschreven in elk eenigszins uitgebreid werk over Vaderlandsche geschiedenis; ik zal er den Lezer dan ook niet mede bezighouden; evenmin als met de krijgsverrichtingen der Franschen, den moord der gebroeders De Witt, den heldenmoed der Hollanders, enz., hoe belangrijk dit alles ook moge wezen. Werpen wij slechts even een vluchtigen blik op den toestand, waarin de beide kerkelijke gemeenten in Deurne, bij 't begin van den oorlog, verkeerden. Ds Wachtendorp had bij de nadering der Fransche troepen, evenals vele predikanten in de Meierij, de vlucht naar Holland genomen, bevreesd als hij was voor den vijand, van wien de mare ging, dat hij den Roomschen godsdienst in Staats-Brabant weder in zijn vroegeren toestand zou herstellen. De katholieken van de verwarring, welke er alom heerschte, gebruik makende, trokken dadelijk op eene afgelegen plek; buiten de dorpskom eene schuurkerk op, pastoor Jacobs vestigde zich weder in zijne parochie, en kon de godsdienst al niet uitgeoefend worden in al zijnen luister, gelijk weleer, de harde wet, waaronder men vierentwintig jaren lang gezucht had, was toch buiten werking gesteld. Algemeene vreugde heerschte er dan ook onder de katholieke ingezetenen over dezen onverwach- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ten ommekeer van zaken. Jakobs bediende zijne uitgestrekte parochie nog twaalf jaren; hij overleed in 1684 en werd opgevolgd door Nicolaas Smits, evenals hij van Deurne geboortig, en die op Driekoningendag van 1698 stierf.Ga naar voetnoot1) Den 30sten Maart van gemeld jaar werd ook hij door een inboorling van Deurne vervangen, door een zekeren Laurens van Loon, welke de herderlijke zorg over zijn geboortedorp tot aan zijn dood in 1731 waarnam. Deze geraakte in 1712 in moeilijkheden, die echter gelukkig geene ernstige gevolgen gehad hebben. Wat was er geschied? Margareta Goloffs, eene kleindochter van den meergenoemden Michiel Henrick en dienstmaagd bij een zekeren Heer Cremers te 's Hertogenbosch, had haren dienst verlaten, was naar Antwerpen gevlucht en daar tot den katholieken godsdienst overgegaan. De Heer en de drossaard van Deurne, beiden te 's Hertogenbosch woonachtig, waren met het geval in kennis gesteld en de laatste zond den 24sten Mei 1712 aan den vorster een brief waarbij hij hem ordonneerende om van wege den Ho: Ed: Heer te gaan by den Pastoor en Capellaan om haar Ed: aan te zeggen, dat sy souden hebben sorg te dragen, dat Margareta binnen 14 dagen weder in haar dienst of binnen de heerlijkheid Deurne terug was, of dat bij ontstentenisse van dien hij als drost andere middelen bij de hand zou moeten nemen. De raad van Deurne, van dit schrijven kennis gekregen hebbende, besloot twee schepenen naar den pastoor af te vaardigen, ten einde hem te verzoeken alle mogelijke Devoiren aan te wenden om de jonge dochter te doen wederkeeren. Pastoor en kapelaan verklaarden, dat zij direct of indirect geen kennis van het deserteeren hadden; maar niettemin nam de eerste aanstonds de pen op, om Margareta tot de terugkomst aan te sporen. Den 1sten Juni daaraanvolgende ontving de vorster andermaal een schrijven van den drossaard, waarbij deze meldde, dat, wanneer de gedeserteerde jonge dochter binnen den gestelden tijd van veertien dagen niet te 's Bosch of | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in Deurne wedergekeerd was, hij Vorster alsdan uit naam van den heer den Roomschen dienst moest interdiceeren. Verder hield het schrijven in, dat de drost 's anderdaags naar Antwerpen zou vertrekken en hij het dienstig oordeelde dat de Roomsche geestelijken uit Deurne benevens de president daar bij zijn Ed. kwamen om hem te assisteeren. Hoe de zaak afgeloopen is, heb ik niet kunnen vinden; maar zeker is het, dat de Roomsche dienst te Deurne in dien tijd niet is geinterdiceert geweest. Integendeel drost en schepenen lieten zelfs oogluikend toe, dat de katholieke gemeente eene nieuwe kerkschuur in de nabijheid der oude oprichtte. Maar er lekte weldra iets van de zaak uit en zij kwam zelfs ter ooren van Mr. Diederik Vleugels, fiscaal van Brabant. Den 25sten Juni 1714 schreef hij den regenten een brief, waarbij hij hun meldde, dat men in Deurne, als het gerucht waarheid sprak, bezig was met eene Paepsche kerk uit den grond op te trekken, maar dat zulks volstrekt niet mocht geschieden. Het corpus sloeg er geen acht op, maar den 27sten Juli volgde een tweede schrijven en hierin stond o.a. te lezen, dat de fiscaal de placcaten streng zou uitvoeren. Edoch ‘geld, dat stom is, maakt recht, wat krom is,’ zegt een oud volksrijmpje. In de vergadering van drost en schepenen dd. 6 September 1714 werd besloten tot den heer Vleugels te committeeren Johan De Cassemajor, drossaard, Ant. Evert. Hurkmans, president, en den schepen Laurens Jan Schepers om hem te persuadeeren, dat hy van die goedheid geliefde te wezen niets te ondernemen by sijne laatste missieve gemeld; men zou hem alsdan betalen de drie achterstaande jaren recognitie van de Borgemrs van 1712, 1713 en 1714, en mocht zijn WelEd. Gestr. daarmede geen contentement gelieven te nemen, dan zou men hem nog eene som van 100 gulden vereeren. Dit alles gelukte en nog hetzelfde jaar werd de nieuwe kerk betrokken. De verhouding tusschen katholieken en protestanten was inmiddels veel gunstiger geworden; toen het vuur van een overdreven geloofsijver, waarvan de 17de eeuw nog al eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
staaltjes te zien gaf, in beiden wat verkoeld was, begon de verdraagzaamheid zich tusschen de partijen van lieverlede te vestigen en reeds bij het begin der 18de eeuw was meer dan de helft der dorpsregeering katholiek. Bij raadsbesluit van den 16den November 1729 werden zoowel pastoor en kapelaan als drost, predikant en schoolmeesters van de bijdrage in den personeelen omslag tot het dorpshuishouden vrijgesteld, en omstreeks dienzelfden tijd was den pastoor, om zijne hooge jaren een assistent door de Hoogmogenden toegestaan. Evenwel eene verdraagzaamheid als in onze dagen was toen nog ver te zoeken en ook in de eerste helft der vorige eeuw komen nog merkelijke staalen van Paapsche stoutigheeden voor. Ik neem bij dezen nogmaals de vrijheid er hier enkele te laten volgen, minder om de zaken zelve dan om de toestanden, welke zij teekenen. Op Maandag 12 September 1712 snagts omtrent de klocke Elf uyren hebben eenige moetwillige menschen sig niet ontsien, van op eene zeer feijtelijke en geweldige wijze aan het Huijs van de wede van wijlen D' Heer Drossaart Caasteker de glasen in te werpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Predicant Rauwers voor zijn Huijs staande van een te snijden en te ruineeren. Dergelijke quaat-aardige en moetwillige menschen werden met galg en rad vaak bedreigd; er werden hooge premies uitgeloofd aan degenen, die de straatschenders, enz. konden aanwijzen, evenwel hunne namen zijn nooit bekend geweest. Laurens van Loon overleed 3 Augustus 1731 en werd den 6den daaraanvolgende in de groote kerk begraven. Den 13den dierzelfde maand reeds hadden de staten, op voorstel van den Vicaris, Gerard Pennincx uit Gemert als zijn opvolger goedgekeurd en deze trad den 7 September als pastoor van Deurne in dienst. Hij bestuurde de parochie zes jaren, en verwisselde in 1737 met Gerardus Van der Leen, pastoor te Erp, plaatsen. Pennincx heeft veel te verduren gehad van de plagerijen, welke hem de drossaard Pero de Cassemajor aandeed. Den 9den Januari 1735 hadden eenige straatjongens de baldadigheid om tijdens de godsdienstoefeningen der protestantsche gemeente een vreeselijk leven rond de kerk te maken. Hetzelfde tooneel werd den 30sten daaraanvolgende herhaald, en door Roomsch als Gereformeerd evenzeer afgekeurd. Eene ernstige vermaning had voorzeker dergelijke wanordelijkheden voor altijd voorkomen; niettemin stelde de drost de Staten-Generaal met het geval in kennis en verzocht daarentegen hunne ‘speciale ordres.’ (Wordt vervolgd). |
|