Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 5
(1886)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |
Van en over Bilderdijk.Sints eenige jaren hebben letterkundigen (?) gemakshalve de gewoonte aangenomen, als zij kleinigheden van groote mannen uitgeven, die aan te duiden door den familienaam des gevierden het achtervoegsel ana aan te hangen. Dit behoort tot de - om eens een woord van den Meester te gebruiken - domheden, die niet uit te roeyen zijn. Met emphase spreekt men van een publicist, als men een dagbladschrijver bedoelt, van een Professor artium liberalium als men een Hoogleeraar in de schoone kunsten bedoelt, en ook van Vondeliana, Tollensiana, Bilderdijkiana. Ondertusschen, die iets van de lettergeschiedenis weet kan het niet onbekend zijn, dat de uitgang ana tot op de hoogwijze XIXe Eeuw alleen gebruikt werd om aardigheden van sommige personen, kwinkslagen, good sayings, enz. aan te duiden: Poggiana, Menagiana, enz. Ik mag dus mijn lezers zich ook dit-maal niet aan de uitdrukking Bilderdijkiana hun hart laten ophalen. Ik geef hier, in de eerste plaats, de beschrijving van een door Bilderdijk gekorrigeerde drukproef. Ik ben hare aanwijzing en gebruik verschuldigd aan de heuschheid van een hoofdambtenaar onzer telegrafie. Het is vel A en B van de ‘Luchtreis en nieuwe planeetontdekking’. | |
[pagina 261]
| |
Dit boekjen, waarin Bilderdijks stelsel der ondermanen, in een hypothetiesch maar allerlevendigst quazi ‘uit het Russisch’ vertaald verhaal, ontwikkeld wordt, heeft den schrijver, in groote geldnood, eene som van f35 opgebracht. Jammer genoeg, zijn van het proefexemplaar, dat voor mij ligt, de bladzijden van boven een weinig afgesneden en is daardoor eene aanteekening gedeeltelijk verloren gegaan. Men weet, dat de ‘Luchtreis’ verschenen is in 1813, bij W. Wouters, te Groningen. Op bl. 1 had de zetter den naam ‘Montgolfier’ gespatiëerd. De Meester teekent hierbij aan: ‘Wat doen die letters zoo wijd van malkander? Wat vervloekt zotte moffenmanier is dat! Ik ben in Duitschland tot geen Mof geworden, zoo als men hier te lande geworden is, en begeer Hollandsch.’ Bl. 2, bleef, van een aanmerking aan 't hoofd, alleen over: ‘Waarom niet eenvoudig: Luchtreis’. Uit den hoofdregel blijkt, dat de uitgever geschreven had: ‘Kort verhaal van eene aanmerklijke luchtreis’. Als wechnemingsteeken gebruikt B. een Grieksche ϑ en als verwijderingsteeken een dubbel schuinkruis. Waarschijnlijk in eene hem zeer ongewone verstrooidheid, verandert B. (bl. 3) de afbreking van het woord ‘dochter-tjen’ in ‘dochtert-jen’ - plaatsende dus ‘dochtert’ op den eenen, ‘jen’ op den volgenden regel. Op deze bladzijde leest men: ‘Ik denk ook dat niemand een leugenachtigen Brydone gelooven zal, wanneer hij ons wijs maakt, op den Etna veel meer starren gezien te hebben, dan men anders gewaar wordt, om dat hij daar boven de dikke dampen verheven was, het geen ze overnevelen verduisterende.’ Hierbij teekent de uitgever (?) aan: ‘dit versta ik niet; echter staat zoo in de kopy.’ B. repliceert: ‘Gij behoeft het ook niet te verstaan. Genoeg, dat het zoo behoort.’ Bl. 5 wendt B. als omkeeringsteeken een kleine spiraal aan, met rechts uitslaand krultrekjen. | |
[pagina 262]
| |
Op bl. 6 en elders wordt in de uitgang lijk de y geweerd (en te-recht in de oogen van hen, die iets van middelned. spelling weten). Op bl. 7 stond: ‘Anderen namen grondbeginselen aan of verwisselden die, naar de oogmerken waarvoor zij handelden, vorderden.’ Het laatste woord wordt in ‘meêbrachten’ veranderd. Natuurlijk: de numerus duldde niet achter elkander - ∨∨, - ∨∨; meêbrachten had wel den hoofdklemtoon op meê, maar een bijtoon op de tweede lettergreep. Het gelijkmakingsteeken wordt op bl. 8, geschreven als een hellend streepjen waaraan twee parallel getrokken waterpasstreepjens gehecht zijn. Bl. 10 wordt ‘waarvoor’ in ‘waarom’ veranderd. Bl. 14 schrijft hij het teeken voor een superiëur lettertjen, door onder de letter twee parallel waterpasstreepjens te plaatsen. Bl. 15 wordt ‘wierd’ in ‘werd’ veranderd. Bl. 17 wordt ‘doosjen vol’ veranderd in ‘doosjenvol’. Aan den voet der pagina zet de welmeenende uitgever: ‘NB. vergeefs - ergens in 't eerste vel vergeefsch.’ ‘Zekerlijk,’ andwoordt Bilderdijk. De uitgever merkt op, dat op bl. 4 ‘duidelijk’ zonder, hier met e gespeld wordt. ‘Zekerlijk’ andwoordt de meester: ‘hem is ook anders dan hij.’ ‘Laat men in Gods naam drukken zoo ik het schrijf, ten minste tot zoo lang men weêr Hollandsch heeft leeren verstaan, 't geen de Weylanden en zulke lieden het volk lang afgeleerd hebben.’ Bl. 18 wordt ‘toetestellen’ veranderd in ‘toe te stellen’. Bl. 19 schrijft de vriendelijke uitgever weêr: ‘NB. mooglijk zie pag. 28’. ‘Ja mooglijk, en op p. 28 mogelijk, zoo moet het:’ zegt de Meester norsch. ‘Wat gemaal is dat toch. Immers behoor ik te weten wat ik doe, en geen Boekverkooper of drukker.’ Bl. 20 wordt ‘belachelijk’ in ‘noodeloos’ veranderd. Aan den voet der bladz. zet de uitgever: ‘NB. lijk en lyk.’ B. schrijft: ‘overal en altijd - lijk.’ Bl. 21 wordt tusschen ‘dan’ en ‘vermijden’ ‘ze’ gevoegd, en ‘strekt’ tot ‘dient’ vereenvoudigd. | |
[pagina 263]
| |
Bl. 22 wordt ‘bijvoegde’ in ‘bijgevoegd’ veranderd en eene verbetering van den uitgever van ‘verbeelde’ in ‘verbeeldde’ wordt geëerbiedigd. Iemant met een blaauw potlood zet, blz. 23, een schrap onder ‘een van hun’; dit is echter zoo gebleven. Bl. 24 staat: ‘door middel van hun’; wordt veranderd in ‘door hun middel.’ Iets lager staat ‘vastmaakten’ (in den zin van attachaient), dit verandert B. in ‘vast maakten’. Van ‘een'’ wordt het afkappingsteeken wechgenomen, en ‘losrukken’ wordt in ‘los rukken’ veranderd, ofschoon het een samengesteld werkwoord is. Bl. 25 stond ‘vermoed, dat’, hier wordt de komma onderdrukt. Bl. 27 wordt ‘dezelfde’ in tweën gedeeld. Bl. 28 aan den voet: ‘NB. mogelijk.’ ‘Ja,’ zegt B. ‘mogelijk’. Dit zijn de voornaamste autografische bizonderheden, waardoor deze drukproef der 32 eerste bladzijden van dat merkwaardig verhaal zich kenmerkt.
Nu volgen de vier brieven, wier mededeeling mij zeer verheugd heeft en waarvoor ik hier mijn meest heuschen dank wensch uit te spreken. A.Th. | |
[pagina 264]
| |
Brieven van Bilderdijk,
| |
[pagina 265]
| |
van welvaart en aanzienlijker bevordering, behoef ik wel niet te melden. Sedert eenige maanden alreeds sukkelen zoo mijne wederhelft als ik-zelf geweldig, en mijne afneming zoo in lichaam als geestvermogens is buitengewoon snel en wijst op een naby zijnde ontbinding. De wil des Algoeden geschiede en Zijn naam zij geloofd en gedankt! Van den goeden Schluymer heb ik een lieven hartlyken brief ontfangen. Dat ik hier in den vreemde niet t'huis ben als in het altyd door my geliefde Leyden kan UEd. licht begrijpen; ook missen wij hier Uwe onderwijzing voor onzen Lodewijk. Niets omhanden hebbende had ik gehoopt dit wel eenigermate by hem te vervullen, doch myne zwakheid maakt dit onmooglijk, en is derwijze toegenomen, dat ik zelfs niet meer versta wat ik leze. Voorts is een geweldige gonzing in 't hoofd, die nooit aflaat, bij eene genoegzaam volstrekte memorieloosheid, mijne aanhoudende kwaal. Ik ben zeer overtuigd dat de lucht my hier niet heilzaam is, doch wat zal ik doen! Leyden-alleen had eene athmospheer die my convenieerde, en daar uit gaande, begreep ik wel dat het de afloop ten grave was, dien ik insloeg. Maar wat kon ik? Sic erat in fatis, nolentem, quin et reluctantem, trahunt. Betuig, bid ik, Uwen geëerden Ouderen, onze hartelykheid en achting, en (is het niet te veel gevergd) verkwik mij nu en dan eens met eenig blijk van Uw aandenken, zoo lang het vescimur aurâ nog plaats heeft. Ik teeken intusschen na onzer aller groet, vooral mede van den gants tot ziekenoppasser gemaakten Lodewijk die ons alles is, met de innigste hartelykheid
Uw Dw. en heilwenschende Dr. en Vriend Bilderdijk.
Haarlem, 4 January 1828.
P.S. Verschoon stijl en schrift, die den memorieloozen en gekrenkten silicernium maar al te wel bewijzen!
De brief is fraai geschreven op een quarto-vel postpapier en verzegeld met een afgesleten lakmerk. De ij's, waarbij B. de tittels vergeten heeft, zijn door y aangeduid. | |
[pagina 266]
| |
WelEdele Heer, den Heer I.Th. Bergman, Theol. et Litt. Hum. Dr. etc. etc. te Leyden.
WelEdele zeer geleerde Heer en Vriend,
UWEd. onderneming ten herdruk van het verdienstelijk werkjen de Visitate Rels. Christoe. verdient zekerlijk alle lof en aanmoediging, en indien mijne toetreding tot de inteekening daarop iets kan toebrengen, 't zal mij aangenaam zijn daartoe in zoo verre meê te werken. Het is als Gy zegt: Grotius is naar mijn inzien verre af van die groote man te zijn, waarvoor hij vrij algemeen gehouden wordt, en zelfs in zijn meest geacht werkstuk (dat de Jure belli ac pacis) een man van een waggelend systema en zichzelven ongelijk; doch zoo zijne zwakheid van karakter en de invloed van zijne helleveeg van wijf en hare betrekkingen hem meêsleepte, dit vermindert geenzins de waardy van 't gemelde stuk, en ik wil gaarne door mijne toetreding tot de inteekening van eene nieuwe uitgave, deze helpen bevorderen. Wat intusschen het opleveren van eenige bydrage of dergelyke betreft, dit is in mijnen tegenwoordigen en van dag tot dag meer vervallenden toestand van lichaam en geest, eene volstrekte onmogelijkheid, en ik heb weinig uitzicht om 't eind dezes strengen winters te beleven. Sed fiat voluntas Dei! door wiens genade ik mij in den goeden welstand van mijn dierbaren Lodewijk, en de lieve wederhelft die mij het leven en lijden verzoet, troosten mag van persoonlijk ongemak; gelijk ik my ook in de goede berichten van Uwentwege recht hartlijk verheuge. Uwe mededeeling van 't geen onzen ouden vriend Sluimer betreft is mij lief; groet (bid ik) Zijn Ed. van onzent-wege. Van harte wenschte ik in staat te zijn, om hem myne deelneming door iets wezendlijker dan woorden te betuigen, doch mijne verzwakking en de gevolgen die zy na zich sleept, strijden al te zeer met mijne wenschen, om deze niet krachteloos en ijdel te maken. Wij zijn, allen, gevoelig voor UWEd. welmeenende Heilwenschen ten aanzien van de aannaderende Jaarverwisseling, en bieden U ook de onzen met de zuiverste oprechtheid aan, zoo ten opzichte van Uwe vrouw-moeder als UWEd. persoonlijk. Wat my betreft, | |
[pagina 267]
| |
ik mag en kan mij niet anders voorstellen, dan dat dit wel 't laatste nieuwjaar zijn zal waarvoor 't my bestemd is eene gelukwensching te anticipeeren: dan dit ligt by Hem-alleen die de tijden regelt, en wiens besluiten zoo onveranderlijk als duister, doch altijd weldadig zijn, en in wie het my zoet en verkwiklyk is met onderwerping te mogen berusten. Intusschen bevele ik my in UWEd. vriendlijk aandenken en teeken met achting en liefde UWelEd, Dw. dr. en Vriend, Haarlem 26 Xbre 1829. Bilderdijk.
Goed geschreven op een 4o-vel postpapier, gekacheteerd met de scepters van Cleef? cri: Teisterbant.
WelEerwaarde Heer, den Heer J.T. Bergman, Theolog. et Litt. Hum. Doctor, Bibliothecaris aan de Bibliotheek te Leyden.
Waarae Vriend!
Met een bebloed harte en in de diepste aandoening geef ik U by deze kennis van het smartelyk verlies hetwelk ik heden geleden heb, en waardoor ik geheel geschokt en als verbaasd van droefheid sta. Myne onvergetelyke myne dierbare en getrouwe echtgenote werd my heden middag tegen half vyf uuren van het harte gescheurd: zacht was haar ontslapen in myne liefdearmen. Eene ziekte van weinige dagen maakte een einde aan haar voor my zoo onmisbaar leven. Wat ik hier mis en myn lieven zoon is niet uittedrukken. Myne ziele is gewond: maar de vaste verzekering dat myne Dierbare aan Jezus zoenbloed deel had en nu een ongestoorde vreugde geniet, werkt het diep geschokt gemoed op, en doet my ook alleen van dien God troost afsmeken die ook alleen weet hoezeer ik ze behoef. Na U van myn oprechte vriendschap te hebben verzekerd en U aan Gods bescherming aanbevolen te hebben noem ik mij
Uwen dïepbedroefden Vriend W. Bilderdijk.
Haarlem den 16 April 1830. | |
[pagina 268]
| |
Bovenstaande schijnt niet door B. geschreven, echter wel onderteekend te zijn. Rouwlak, cachet met de scepters en cri Teisterbant. Op een 4o-vel postpapier.
Monsieur, Monsieur J.Th. Bergman, Bibliothécaire de l'Université etc. etc. à Leyden.
WelEdele Zeer geleerde Heer en vriend,
Recht aangenaam was my uw schrijven van den 28 ll. by de akeligste gesteltenis waarin ik my sedert mijn onvergetelijk en onvergelijkelijk verlies neêrgedrukt vinde om het hoofd nooit wederom op te heffen. Het geen ik verloren heb, kan my geene wareld vergoeden of weêrgeven, en laat de ongeneeslijkste wond na, die nooit in dit leven kan ophouden te bloeden maar van dag tot dag verscheurender wordt. Van welk eenen invloed dit verlies ook op mijn eenigen zoon zij, die by deze mijne zwakheid in daad en wezen als volstrekt ouderloos te beschouwen is, laat zich ook niet denken of gevoelen dan aan de weinigen die mijnen toestand van verval recht kennen, en 't gewicht daarvan voor den jongeling en geheel zijn toekomstig levenslot recht waardeeren kunnen. Wat my betreft, die in dit mijn verval, noch verstand noch uitzicht meer hebbe; niets kan of vermag ik meer dan alles geheel en al aan de Godlijke Voorzienigheid opgeven, als een uitgeputte schipbreukeling die ten spel der zeegolven dobbert en niet weet werwaart heen. En wat in dezen mijn toestand van myn kind worden kan of moet, is my een onoplosselyk raadsel, daar er geenerlei zucht voor studie in hem te bespeuren is. Een totaal verval van geheugenis heeft intusschen my 't hoofd en geheel het denkvermogen gekrenkt, en zoo ik voor het uiterlyk nog duslang eene soort van contenance heb mogen houden, thands is het met alles gedaan en het werkloos schijnleven my eene ondraagbare last. Ook verneem ik niets wat of Litteratuur of andere studie betreft. Ik weet dus ook niets ter wareld van de stukjens van Dankofsky, door u gemeld: en de waarheid van het oude Vita sine litteris mors est, ondervind ik in de volste kracht. | |
[pagina 269]
| |
Heb dank voor Uw aangenaam schrijven; ontfang mijnen hartelijken groet, met Uwe Dierbare Vrouw Moeder, en verkwik en troost my somwijlen met een lettertjen van Uw hand, 't geen my altijd opbeurend zal zijn, voor zoo veel dit woord in mijn toestand nog iets beteekenen kan. In allen geval geloof aan de oprechte hartelijkheid waarmede ik steeds ben en blyf,
UWEdgeb. en zeer Geleerden Welmeenende Dien. en bestendige Vriend,
Haarlem 31 July 1830. P.S. Meld my (bid ik) uwe juiste tytel en qualiteit. Op een 4o-vel postpapier met rouwrand, goed geschreven, met een zwart lak gecacheteerd: het wapen met de scepters en den cri ‘Teisterbant’.
Bij de verzameling van den Heer Erens bevinden zich nog de volgende stukken: 1 Feb. 32. Brief van L.W.B. aan J.T. Bergman om hem te bedanken voor de kondoleantie bij 's vaders dood. Sept. 48. L.W.B. betreurt dat hij den maandagavond niet meer bij Bergman kan doorbrengen. Saturdagmorgen. L.W.B. noodigt Bergman op een ‘warm broodje’ en een ‘glas wijn’ In papier maquette van een kasteel, door Bild. aan den Heer Schluimer en door dezen aan J.T. Bergman vereerd. |
|