Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 5
(1886)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘Journaal van Jean Alexandre Flament,
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
o.a. waar hij zijne gemoedsstemming beschrijft, toen hij voor het laatst zijn stad en de kust van zijn land aanschouwde, om in een vreemd gewest een vroegen dood te gaan sterven, als ook uit zijne beoordeelingen van het leven en de gewoonten in Lissabon. Hier vooral toonde zich de schrijver Amsterdammer, en bizonder een burger van onze goede stad in dien tijd, toen de bewoners maar weinig verder kwamen dan Haarlem of Leiden, en het gemakkelijke, de vermaken en het huiselijke leven dat hun de hoofdstad van ons land (toen nog eene groote provinciestad) aanbood, zóo waardeerden dat zij het in den vreemde nergens zoo goed vonden als te huis. Alles werd dan ook be- en soms ook vèroordeeld naar den Amsterdamschen maatstaf; wat te Amsterdam niet was, dat kon niet goed wezen. Men bedenke daarbij, dat de schrijver een oprechte Kalverstrater was, toen vooral de gezelligste straat der stad. Daar hadden zich vele Fransche en Italiaansche familiën, meest winkeldoenden, gevestigd en hadden, vooral de Italianen, door hunne smaakvolle étalage de aandacht der Amsterdamsche bevolking tot zich getrokken, en, het is opmerkelijk, in korten tijd waren zij als ingeburgerd en hadden onder bijna alle opzichten de meeningen van hunne nieuwe medeburgers in zich opgenomen, deelende in hun sympathiën en ook in hunne vriendschap (wat bij de aankomelingen onder ons uit het groote Duitsche vaderland bijna nooit het geval is). Na in zijn geboortestad een goed onderricht in de moderne talen ontvangen te hebben, was Jean Alexandre aldaar eenigen tijd op een handelskantoor werkzaam; zijn vrijen tijd wijdde hij aan de Fransche, Nederlandsche en Engelsche letterkunde, later ook aan de Portugeesche, gelijk mij blijkt uit een verzen-cahier dat nog in mijn bezit is; in deze laatste taal had hij het in korten tijd ver gebracht. Ook in het teekenen van portretten was hij zeer bedreven, gelijk zijne nog bestaande teekeningen bewijzen. Met de kunstlievende familie Lurasco, waaronder ook lettervrienden en bibliofilen waren, verkeerde hij steeds in vriendschapsbetrekking. Reeds vroegtijdig had onze schrijver de vriendschap en genegenheid gewonnen van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
den bekenden Amsterdammer boekhandelaar, schrijver, dichter en tooneelspeler, Maarten Westerman, bekend door zijne Hollandsche vertaling van Esther en zijne opschriften van historieplaten, waarvan sommigen zeer fraai zijn. Daàr ten huize vereenigden zich vele jongelieden, die de kunst en de letterkunde beoefenden. Als kind reeds nam de auteur van dit journaal deel aan het samenstellen van een soort pantheon-editie in miniatuur, met de zonen van den heer Westerman en anderen zijner broers en zusters; welk pantheon bestaat uit eene menigte kleine boekjes in 18o. over vaderlandsche geschiedenis, natuurkunde enz. die bij Maarten Westerman werden gedrukt en in een doosje met glas overdekt als echte miniatuur-boekjes verkrijgbaar werden gesteld. Vooral met den WelEd. Zeer Gel. Heer Dr. G.F. Westerman, den hoogverdienstelijken directeur van onzen Amsterdamschen dierentuin, was hij zeer bevriend en van dezen heb ik ook menige bizonderheid omtrent hem vernomen. Helaas! twee uit dezen vriendenkring moesten al te vroegtijdig hun leven verliezen, zij het ook op verschillende wijze! Frans Westerman, een der zonen van Maarten Westerman, ook een goede vriend mijns ooms, sneuvelde als vrijwillig jager voor Leuven, en hij zelf bekocht met den dood zijn wellicht onberaden ijver voor de eer zijns vaderlands in den vreemde, ver van het tooneel des strijds; slechts zijne bloedverwanten en vrienden vernamen zijn treurig einde. In 1827 namelijk, gelijk men uit het reisverhaal zal zien, was hij naar Lissabon vertrokken en had daar eene betrekking verkregen bij de firma F. en H. van Zeller en CieGa naar voetnoot1). Den avond van 16 Mei 1832, had hij met eenige Belgen geredetwist over den opstand der Zuidelijke Nederlanden, toen voor Nederlanders de question brûlante; hij meende dat hij verplicht was de eer zijns vaderlands, door de Belgen aangevallen, te verdedigen, hij deed dit wellicht te heftig, vergetend dat zijn eigen familie uit België stamde, en geen rekening houdend | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met de gegronde grieven die het Zuiden had, maar hij dacht alleen, en dat te recht, dat opstand nooit geoorloofd is jegens den wettigen vorst. Hoe het zij: den volgenden dag, toen hij, bij het verlaten van een schip, waarop hij als geëmploieerde der cargadoorsfirma zijne bezigheden had verricht, in de sloep wilde stappen, viel hij, daar men de trap niet goed had vastgemaakt met dezelve in de rivier; de kaptein en eenigen van het volk waren juist degenen met wie hij woordenstrijd had gehad. Hetzij deze nu, gelijk onmiddellijk na het voorval werd verhaald, de trap met opzet niet goed hadden vastgemaakt, of geen moeite hebben aangewend om hem te redden, wat naar deskundigen beweerden op dat uur op de Taag zeer gemakkelijk zou geweest zijn, men zag hem vlak bij het schip jammerlijk verdrinken,Ga naar voetnoot1) zijne familie en vrienden in droefheid dompelend. Het is niet het minst dichterlijk versje van Maarten Westerman, dat hij op zijn gedachtenisplaatje schreef: Ik deel het ten slotte hier mede. De hoop van 't moederhart, het sieraad van zijn magen,
De jongling, rijk aan deugd, elks achting waard gekeurd,
Wordt in den schoonsten bloei van 's levens lentedagen,
Te vroeg aan de aarde ontrukt, met diep gevoel betreurd;
Maar hooger magt beschikt voor ons in dood en leven;
En biedt ons 't uitzicht aan op beter vaderland.
Dáár woon' hij boven 't lot en dood en graf verheven!
Hierop rust onze hoop bij bede en offerand!
Ziehier nu het journaal, waarvan ik de spelling behouden heb. Om het eigenaardige contrast van de reis naar Lissabon toen ter tijd, in een zeilschip, terwijl men een maand op zee dobberde, hier uitvoerig beschreven, en die reis per spoor tegenwoordig, ook om het karakteristieke der indrukken die het Lissabon van toen op een Amsterdammer maakte, is het de lezing waard. Het typische der zuidelijke stad, waar nu ook veel is gemoderniseerd, is goed weergegeven, beter dan | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in menig reisverhaal, in groot octavo, vol historische geleerdheden, die men in elk geschiedboek kan vinden. Dit journaal deelt ten minste eigen indrukken, geen citaten uit reisgidsen mede. A.F.
Op Woensdag den 28 Maart 1827 om zes uur begaf ik mij aan boord van bovengemeld schipGa naar voetnoot1) en wij ligtten om acht uur met gunstigen O.N.O. wind het anker; om half tien waren wij op PampusGa naar voetnoot2) en begon ik langzamerhand mijne geliefkoosde vaderstad uit het oog te verliezen, waarvan ik om half elf reeds niets meer zag; de wind begon op te steken en hief tot storm aan, waardoor wij verpligt waren om zes uur 's avonds voor Enkhuizen het anker te laten vallen, in welken staat wij met slecht weêr en N.W. ten W. wind bleven liggen zonder merkwaardigheden tot Zaterdag 31 dezer ten drie uur 's nachts, toen ons door een voorbijzeilend kaagschip de kluiverpen werd afgezeild en twee zware ijzeren bouten uit het dek gerukt, hetgeen best mogelijk werd hersteld, toen wij op Zondag den 1en April laveerden van vier uur 's nagts tot op den middag, toen wij wederom verpligt werden tot drie uur voor anker te liggen, waarna het ons gelukte met Z.W. ten W. wind tot voor Wieringen te komen, en eindelijk op Maandag den 2en April kwamen wij voor Texel, alwaar wij tot Woensdag 4 April bleven en bij (kapitein) Flick die van Lisbon kwam, aan boord gingen. Op Woensdag den 4en April 's nagts om twee uur ligtten wij het anker om naar zee te gaan, wind O.Z.O. en Z.O. ten O., toen ik om vier uur den laatsten oogwenk aan mijn dierbaar vaderland gaf. Donderdag den 5en 's nagts om drie uur kwamen wij met mooi stil weêr zoo digt onder de Engelsche wallen dat de visschers bij ons aan boord kwamen, echter konden wij 't land niet zien voor Vrijdag den 6en, wanneer de mist (dien wij, genoegzaam het geheel kanaal door, hadden, zoodanig dat wij verpligt waren op den hoorn te blazen, uit vrees door andere schepen overzeild te worden) eenigzinds opklaarde. Zaterdag den 7en 's morgens praaiden wij de Abel Tasman en de Diana van Antwerpen, beide met troepen naar de Oost, wind N.O. met stilte, en 's avonds zagen wij de schoone kust van Noord en Zuid Voorland, zijnde krijtbergen, waarop de zon scheen, en waar boven op en aan den voet steden en dorpen gebouwd zijn, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hetgeen een allerschoonst gezigt opleverde. Zondag 8 kregen wij weder Engelsche visschers aan boord en zagen de zeven schoone krijtbergen van Beachhead, en waren zoo digt onder 't land dat wij menschen konden zien loopen en schapen zien weiden. Maandag 9 kregen wij Weight te zien, en bleven zonder bijzonderheden tot Donderdag 12, toen wij voor Neerlands Koningin met troepen naar de Oost de vlag heeschen, en, Starpoint, zijnde schoone groene bergen op de Engelschen kust, alsmede de toren op kaap la Hogue zagen. - Zaterdag 14 gingen wij het kanaal uit, en zagen de Lisbon packet. - Maandag 16 zagen wij in de verte een schip. Dingsdag 14 kregen wij bij kaap Finisterre Z.Z.O. en O.Z.O. wind, die tot Vrijdag met stormen aanhield, wanneer de wind weder N. ten O. liep. Zondag 22 's morgens ten negen uur zagen wij kaap Rocsint, zijnde zeer groote steile rotsen in welkers valeien kloosters, dorpen en een vuurtoren gebouwd zijn, en om twaalf uur zagen wij het waterkasteel St. Jiaô, een zeer groot, schoon, rond gebouw op eene rots aan den ingang van de Taag, op eenen kleinen afstand gelegen. Om vier uur kwamen wij voor Belem, een groot, schoon, vierkant kasteel (zeer vervallen) en eene voorstad van Lisbon, dat is de plaats waar de schepen inklaren, en kwalijk waren wij hier of de wind werd geheel tegen, wij klaarden nog Zondag in, maar de dokter vergat zijn certificaat te geven, zoodanig dat wij verpligt waren tot Maandag den 23en alhier te blijven liggen, toen wij 's morgens het certificaat kregen. Om zes uur 's morgens lieten wij ons aan land zetten (de captein en ik) terwijl het schip tot Lisbon opvoer. - Hiergekomen kreeg ik grooten lust om te gaan ontbijten, daar ik van 28 Maart tot 21 April geen versch eten had geproefd, en mij de scheepskost verschrikkelijk tegen stond. Ik deed mij zoo goed verstaan, maar helaas! wat was het ontbijt: een stuk droog brood, een glas koffij met een weinig brandewijn. Hierna ging ik mijne papieren in order maken, waartoe men mij van zeven uur tot tien uur liet loopen, en mij nog te kennen gaf mij spoedig geholpen te hebben, waarvoor men mij dan ook ordentelijk liet betalen; hierna namen wij den weg naar Lisbon, zijnde 2 uur gaans, maar Hollandsche reinheid werd door mij dadelijk gemist, daar ik in de eerste straat de beste eenige krengen van honden en katten vond, en ja zelfs die van een gevild paard, waarop ik zoo mismoedig werd, dat mij de tranen over de oogen rolden, zoo iets had ik nog nooit gezienGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelijk kwamen wij om half twee in Lisbon, waar wij nog een uur omzworven en mij eindelijk op de beurs door den Hollandschen Consul iemand werd aangewezen, die mij tot aan huis zoude geleiden, waar ik door ongewoonte van gaan en bergachtigen weg, meer dood dan levend aankwam, hebbende mij de veel te groote beweging eene hevige heete koorts veroorzaakt. Hier gekomen werd ik zeer wel ontvangen, middagmaalde en begaf mij dadelijk naar bed. Den volgenden dag was ik hersteld en maakte kennis met den boekhouder op 't kantoor, die mij sedert de allergrootste blijken van oprechte vriendschap heeft gegeven. 's Woensdags haalde ik mijn goed van boord, maakte mijne papieren in order, liet mij een vreemdelingspas geven (waarvoor ik rijkelijk betaalde) en hiermede was ik in Lisbon als gevestigd. Lisbon is eene der grootste steden van Europa, gelegen op zeven bergen (Santa Clara, Monte do Castello, Nossa Senhora do monte, Painha de França, Sta. Catharina, Chagas, Graça) maar zeer onregelmatig gebouwd, met zeer groote pleinen, o.a.: Praça de Commerçio, aan drie kanten van gaanderijen voorzien en aan den anderen kant aan het water gelegen, boven de gaanderijen zijn de verschillende gerechtshoven, en de twee gebouwen aan den waterkant zijn tot beurzen ingerigt; op het midden staat een standbeeld van Jose I, van brons in een gietsel gemaakt, verheven op een voetstuk van heerlijk gebeeldhouwd marmer en door een ijzeren hek omringd; de Rocio, ander zeer groot plein, waarop het voormalig paleis van de inquisitie staat; het plein der Poulerinho, waarop de bank van Lisbon staat, alsmede de galg der edelen, eene pilaar van arduinsteen, voorstellende drie ineengestrengelde slangen; de Carmo, waarop de overblijfsels van het klooster (der Carmelieten) staan, hetgeen door de aardbeving is omvergeworpen, alsmede eene schoone fontein. Er zijn nog verscheiden andere pleinen, waarop niets merkwaardigs te vinden is. De Passeio publico is eene tuin in den vorm van ons park, doch | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met minder smaak aangelegd, dit is de wandeling van Zondag na den middag, de toegang hiervan wordt alleen aan fatsoenlijke lieden toegelaten. De stad is zeer slecht bestraat en ellendig 's avonds verlicht met lantaarns, waarvan op de hoeken der straat eene hangt. De kerken en kloosters zijn zeer schoone gebouwen, bijzonder het klooster van St. Vincent de forâ, de kerk is een overblijfsel der Mooren, en bijna geheel en al met mozaïk versierd; de kerk van St. Rocque, waarin de kapel van St. Jan bijzonder uitmunt, deze kapel heeft drie schilderijen, gemaakt van kleine gekleurde steentjes, op de wijze van mozaïk ingelegd, echter is in de verte niet te zien of het zijn schilderijen, de rest van de muren enz. zijn van ingelegd marmer en in paneelen verdeeld, die door jaspissteen afgedeeld zijn; de kandelaars zijn van zilver en goud, zoo schoon gedreven, dat ik nog nimmer in dit genre iets schooners gezien heb; deze kapel is slechts één dag in het jaar open, echter kunnen vreemdelingen dezelve genoegzaam alle dagen zien. Verder de kerk van St. Antonio da Sé, overblijfsel der Mooren. Estrelle, de gevangenis, is een groot gebouw en zeer schoon. Die hier zonder geld inkomt, kan er zijn leventje slijten, maar hij die geld heeft is er dadelijk uit. De poorten der stad zijn houten hekken; buiten een der poorten vindt men het schoonste bouwstuk mogelijk der wereld, zijnde de waterbogen: het water in Lisbon al rivierwater zijnde, en de rivier zeven mijlen afgelegen van de stad, werd het noodzakelijk eene leiding te maken, deze dan is zeven mijlen lang, en over de valleien, die tusschen de hooge bergen liggen, is eene soort van brug gelegd, geheel van arduinsteen, hebbende verscheiden bogen, die vreeselijk hoog zijn, waarboven eene overdekte doorgang voor het water is, terwijl aan beide zijden eene wandelweg is, deze doorloop brengt het water in eene vergaarbak, waaruit hetzelve naar alle de fonteinen in de stad, door onderaardsche gangen geleid wordt; eenige dezer fonteinen zijn aardig, echter heeft men geene die sierlijk of grootsch zijn. Het kerkhof der Engelschen en Hollanders is zeer schoon, geheel met alciprestes beplant, de Engelschen hebben hierop eene zeer aardige kleine kerk. Het paleis van Ajuda is een schoon gebouw, maar op de Portugeesche manier half voltooid, de tuin er achter is overheerlijk, hebbende eene allerschoonste plaats voor eene diergaarde, echter is er slechts een beer, een rendier en twee of drie apen en eenige vogels, dit is dan de Lisbonsche Koninklijke menagerie. De opera is excellent, en een schoon gebouw. Het vondelinghuis (caza pia) is een schoon, groot gebouw, echter komen daar niet als meisjes in, die er niet weder uitgaan als wanneer zij trouwen of non wor- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
den willenGa naar voetnoot1), en nooit komt hier iemand in die er niet noodig heeft of geen vrouw wil zoeken, dus dat deze schoonheden voor het oog verloren zijn. De processie op Sacramentsdag is eene schoone vertooning, ik zal dus hierover eenigzins uitbreiden. Des morgens om zes uur waren alle militairen op het plein der Rocio bijeen, en formeerden twee liniën rondom het plein ten einde de processie door te laten gaan; om tien uren hoorde men het geschut tot sein dat de processie zoude uitgaan en ging in de volgende orde:
Deze St. George was legeroverste en werd heilig verklaard, en is nog in groote veneratie bij 't leger, zoodanig dat voor dit beeld dat niet dan bij deze gelegenheid uitgaat het geweer wordt gepresenteerd, de kleeding van dit beeld is een generaalshoed, bezet met diamanten, welke een der hertogen bij die gelegenheid verpligt is te leenen, men zegt deze f180000 waardig zijn en ik twijfel daaraan geensints daar de hoed één diamant schijnt, - blauwe rok met diverse orders, witte broek met geele ridderlaarzen, hebbende de generaalstaf in de hand. Dit beeld heeft dezelfde soldij als een generaal tot onderhoud der kapel waarin hetzelve bewaard wordt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Om vier uren gingen zij de kerk wederom in, en was de processie afgeloopen. De processie der passie (dos Passos) is de processie van den eersten vrijdag in de vasten, en is ook even als alle andere processies, die dikwijls voorvallen met veel statie; de bediening der zieken is even zoo en gelijkt eene processie.Ga naar voetnoot1) De processie der bulle op den 26en November is dan iets merkwaardiger, zijnde deze bulle die der vasten. Genoemde bulle dan wordt met veel statie van de eene kerk naar de andere gebragt, hetgeen om de 7 jaren geschiedt, en gedurende dien tijd krijgt de kerk waar de bulle is 12000 crusadas, hetgeen bijna zooveel guldens uitmaakt, een ieder is dan ook verplicht om de copy dezer bulle te koopen.Ga naar voetnoot2) De nunciale missen zijn zeer plechtig en duren gewoonlijk meer dan drie uren, dus maken weinig menschen daarvan gebruik. Zijne Excellentie de nuntius rijdt in eene koets met vier en de Patriarch van Lisbon met zes paarden. De Engelsche troepen zijn in de maand Maart ll. (1828) vertrokken hetgeen mij regt spijt, daar zij van tijd tot tijd evolutiën maakten buiten de stad; zij verdeelden zich dan in twee legers en maakten een zeer geregeld slagtveld, hetgeen een allerschoonst en vermakelijk gezicht opleverde, bestaande het leger uit paarden en voetvolk en stukken geschut. Het was nog een vermaak, daar er anders geen hier zijn. De kleederen der vrouwenGa naar voetnoot3) in de mindere | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
klasse is in den zomer als in den winter eene groote mantel en doekje over het hoofd. De rijtuigen zijn over 't algemeen soorten van coupékoetsen op twee wielen, de vrachtkarren zijn in den vorm van onze molenkarren en worden door twee of meer ossen getrokken, ook we door rammen, en meest alle koopwaren worden in twee houten bakken op de rugGa naar voetnoot1) van een paard of ezel die met schellen voorzien zijn, omgereden. Varkens en geiten en schapen loopen door de straten en zijn ook met schellenGa naar voetnoot2) omhangen, de honden loopen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
meest alle zonder eigenaars te hebben. De melk wordt met koeijen en geiten ook al met schellen en bellen versierd gelijk getapt en gekocht, hetgeen zeer schadelijk voor de koeijen moet zijn, daar zij niet in eens gemolken worden. Kermissen en dorpsfeesten zijn hier allerellendigst, daar er niets op te zien is. De koffijhuizen gelijken alle naar hetgeen men bij ons een wijnhuis zoude noemen. De collecten of ophaling van geld om feesten te vieren worden ordinair geaccompagneerd door een doedelzak en eene trom, muziek om dol te worden, hierbij hoort men dan nog het onaangenaam kloosterklokkengelui elk oogenblik, en al die gerazen te zamen genomen lijkt dit eene algemeene verwarring. De manier van bouwen verschilt hier veel van de onze, wordende de muren hier drie of vier voet dik gemaakt en hebbende alle huizen van voren aan alle ramen van een of meer en soms van alle verdiepingen balcons; van buiten zijn zij wit - of geel gekalkt.
Tot zoover het dagboek, dat de schrijver, indien de dood hem niet had verhinderd, verder had voortgezet en ook voor de pers gereed gemaakt, gelijk ik reden heb om te veronderstellen, daar de titel, door mij aan het hoofd van deze bijdrage geschreven, letterlijk, met den naam des schrijvers er bij, zich aan het begin van het journaal bevindt. Daarenboven is de naam van een in 1828 nog levend persoon, den boekhouder, met wien hij op het kantoor was, later met inkt doorgehaald, wat niet noodig ware geweest, zoo de schrijver het journaal slechts als herinnering voor zich had willen bewaren. |
|