Hoe onafhankelijk hij het recht handhaafde bewees hij ook in het optreden tegen zijnen eigenen neef bisschop Hinkmar van Laon.
Hij zette hem af wegens zijne ongerechtigheden. De jonge Hinkmar meende zich achter de pseudo-Isidorische decretalen te kunnen verschuilen, die het recht der afzetting eens bisschops uitsluitend aan den paus toekennen. Het baatte hem echter niet. Hij werd zelfs gevangen gezet; korten tijd later werden hem op bevel des konings als landverrader de oogen uitgestoken en de paus bevestigde de door den aartsbisschop uitgesproken afzetting.
De aartsbisschop liet hem later weder vrij, doch den bisschoppelijken stoel bekleedde hij niet weder.
Energisch was Hinkmar van Reims ook opgetreden tegen de geestelijken welke zich door den afgezetten bisschop Ebo hadden laten wijden, Hij suspendeerde hen. Doch, toen hij hen, na verloop van dertien jaren weder in genade wilde aannemen, achtten zij die toelating niet, wendden zich tot den paus, wiens rechtbank door de pseudo-isidorische decretalen in aanzien verhoogd was.
Eene andere nederlaag onderging Hinkmar door bisschop Rothad van Soissons, welke door hem afgezet, maar door paus Nicolaas I in zijn bisdom werd hersteld.
Eene groote onafhankelijkheid, ja ruwheid zelfs tegenover den paus (Adriaan II) bewees Hinkmar bij gelegenheid van koning Karels opwellende lust de hand naar Lotharingen uit te strekken. Paus Adriaan had namelijk tegen dit onrecht gewaarschuwd. Hinkmar schreef daarop aan den paus over deze zaak op eenen toon die meer dan onwaardig kan heeten; Adriaan liet zich echter door Hinkmars beweegredenen niet overhalen.
De pseudo-Isidorische decretalen zijn (hoe onwaarschijnlijk het ook zij) gelijk men weet wel eens aan den aartsbisschop Hinkmar van Reims toegeschreven geworden.
De mitropolieten ontvingen door de daarin verzamelde kerkelijke, of minder authentieke uitspraken wel eene vermeerde.