Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 4
(1884)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 541]
| |
Het tooneel te Amsterdam,
| |
[pagina 542]
| |
schim van Dumas in de gelegenheid gesteld nogmaals te bewijzen, dat men een denker van den tweeden rang kan zijn, en nochtans een voortreflijk drama leveren. Ook de Rotterd. Afd. van het Nederl. Tooneel heeft den grooten schouwburg nog een enkelen maal bespeeld en de beide Heeren Haspels, de Heer Le Gras, de Heer E. Faassen en Mevr. Cath. Beersmans hebben den lof geoogst, dien zij verdienden. In de Plantage heeft vooral het aandoenlijk Marcel van J. Sandeau en A. Decourcelle veel sensatie gemaakt. De Heeren L. Bouwmeester, Spoor en De Jong, Mev. De Vries, Mev. Stoetz en de Jongejufv. M. Spoor geven het treffend komedietjen met een pectus, die den grootsten theatrofoob met de dramatische kunst verzoenen zoû. Ook het Drama Heloïse Paranquet, uitmuntend door den Heer J.H. Rössing vertaald, is zeer verdienstelijk in de Plantage gespeeld. Maar wat zal men er een paar maanden na dato van zeggen? - Als ge wel eens het Andwerpsche Muzeüm bezocht hebt, ondergingt ge zeker den indruk, dat eenmaal bevangen door den kunstroes, dien Rubens en Van Dijck over u uitstorten, geen e andere figuurschilderijen der XVIIe Eeuw u meer behagen kunnen. Zoo gaat het ook met wie gemeenzaam is met de werken van Alex. Dumas fils en van Victorien Sardou, - ik ben de laatste om de verdiensten van Augier, Feuillet en dan ook van Durantin te miskennen - maar ik voel toch, dat zij verbleeken, naast de eerstgenoemde meesters. Intusschen Mev. de Vries als Heloïse en Mev. Rössing-Sablairolles als Camille te zien, is een ongewoon kunstgenot. In zonderheid heeft, dunkt mij, de laatstgemelde dezer kunstenaressen, in hare vlijtige en scherpzinnige natuurstudie, den waarborg voor een groote toekomst. Ik keur het niet af, dat men Menschenhaat en Berouw nog eens heeft durven spelen. Het was een aardige proef voor den Heer L. Bouwmeester, om eens te bewijzen, wat hij ook in deze school vermag, en onze komikus, de Heer Jacq. de Boer, verdient een bizonder kompliment voor het kunstenaarsgewe- | |
[pagina 543]
| |
ten, dat hem de figuur van Bitterraan heeft doen opsporen in de tradities door den patriarch Roseveld gevestigd. De Wedren met hindernissen van Alexander Mugge is niet veel ordinairder dan de meeste stukken der nieuwere duitsche school, die meer uitmunten door het voortreflijk streven der auteurs om zich voor de blaam van onzedelijkheid te hoeden en geen onfatsoenlijke verhoudingen op het tooneel te brengen dan door iets wat naar genie gelijkt. Ik heb den Heer Tourniaire nooit met meer meesterschap een goed bestudeerd charakter zien boetseeren dan hij het den ‘Slotenmaker Fritz Weiland’ gedaan heeft. Hij was daarin alleen in zoo verre Tourniaire gebleven, als hij voor deze kreatie noodig had een voortreffelijk akteur te zijn. Den Heer Schulze, den pittigen en pittoresken jongen komiek (die ook oude rollen soms meesterlijk speelt), heb ik beklaagd wegends den onmogelijken Ernst Vlieg. Men heeft ook Fijne Beschuiten nog weêr opgevoerd; even goed als vroeger: de Heer Van Dommelen (als Mr Henri van Balen), de Hr Morin (als Willem Bosch), de Heer Schulze (als Nicodemus), de Heer Tourniaire (als Jonker van Bergen), de Dames De Vries en Van Sluyters (als de Freules Hagenbeek van Stamvoort) en Mej. S. van Biene (als Mathilde) lieten niets te wenschen. De Heer Spoor heeft waarschijnlijk aan de bizonderheid, dat het zomerdag was en de lieden gaarne lachen willen, de vrijheid ontleend Klingelman een weinig met zichzelf den spot te doen drijven: door met zijn hoofd een deur open te stooten, en allerlei lachwekkende prikken met zijn lange pijp op de borst van zijn zoon te geven. Deze te-gemoetkoming van de domste helft des publieks verdient echter geene aanbeveling. De Heer Jacq. de Boer neme de opmerking voor lief, dat het nadoen der vrouwenstemmen in de rol van Blom door niets gemotiveerd wordt dan de zelfde zucht om het publiek aan 't lachen te maken. Dit streven is niet absoluut af te keuren, maar gezond verstand en smaak moeten er niet aan worden opgeofferd. Wat het stuk betreft, ben ik bevestigd in mijn oordeel, dat de charakters meestal goed getee- | |
[pagina 544]
| |
kend zijn (Fritz is echter niets); dat de leiding der gebeurtenissen den toeschouwer vrij wel bezighoudt, dat de ontknoping vrij voldoende mag heeten: maar de Cléanthe, te midden van deze Tartuffen, ontbreekt, en het onderscheid niet duidelijk is, tusschen de losheid van het verleden des Heeren Bosch (waarop een gunstig licht valt) en de losheid van Jonker van Bergen, die den toorn van gemelden Bosch er door gaande maakt. Een warme huidebetuiging aan den Heer A. van Lier voor hetgeen hij ter eere van Huyg de Groot heeft willen doen. Het ‘Nederlandsen Tooneel’ bleef te-rug; maar de wakkere Direkteur van het Grand Théâtre zag ook dit-maal weêr tot alles kans; en al heeft Heeren- en Keizersgracht, Frederiksplein en Vondelstraat (op eenige loffelijke uitzonderingen na) goedgevonden bij eene tooneelvoorstelling, die gegeven werd op aansporing en bijna op gezach van het Amsterdamsche Grotius-komitee, de briller par son absence, - de Heer van Lier en zijn gezelschap hebben de hoogste eer van eene onderneming, die, van achteren vooral, gebleken heeft stouter te zijn, dan het publiek geneigd was te rechtvaardigen. Al de beste leden van 's Heeren van Liers gezelschap hebben met den grootsten ijver hun talent dienstbaar gesteld aan de ‘Gala-Voorstelling’ van 10 April, - de qualiteit der gespeelde stukken is geen genoegzame vorschooning voor de geringe deelneming van het publiek: het krediet van het Komitee had eene waardiger erkenning verdiend. Maar wat wil men beginnen met lieden, die, in vaderlandsche zaken, maar al te dikwijls bewijzen, misschien wel karnemelk, maar geen bloed in hun aders te hebbenGa naar voetnoot1. Tot de belangrijkste avonden hebben ongetwijfeld die behoord, waarop Faust, in de vertaling van den Heer Ten Kate, en Fedora, in eene vertaling van den Heer Bigot, ten tooneele gebracht zijn. Het monteeren dezer werken van groote | |
[pagina 545]
| |
meesters was eene stoute, maar wel geslaagde onderneming. Ik ben niet van de genen, die gevonden hebben, dat de Heer van Kuyk zoo ver beneden zijne taak in den Faust gebleven is. Belangrijk voor de studie van het kunstvermogen van 's Heeren Van Liers eerste Comédienne is de vergelijking van het blonde, naïeve, teêrgevoelige Gretchen met de hartstochtelijke vrouw van de waereld Fedora Romanoff. Ook de Heer Veltman heeft zich, als Mephistopheles, nieuwe lauweren gewonnen. In de maand Mei heeft de troep van het Brusselsche Alcazar, onder leiding van Madame Olga Léaut, het Grand Théâtre bespeeld. Ofschoon dit gezelschap over eenige goede elementen beschikt, waren de gezongen zangspelen niet van zeer kunstrijk gehalte. ‘Le plus grand succès de l'année de Paris’ Le coeur et la main, ‘opéra comique’ van Nuitter en de Beaumont, muziek van den maëstro Ch. Lecocq, heeft, ondanks den ijver der costumières de Dames Landolff et Goite en Rottier, de (tooneel)zwaardvegerstalenten van den Heer Leblanc- Granges, de bloemen van den Heer Martineau en de kapsels van Goyens, niet veel opgang gemaakt. Toch was de kompozitie, als kunstwerk, nog beter dan die van La cour d'amour, onuitgegeven ‘opéra comique’ van Ch. Hubans. De muzikale verdiensten zal ik niet loochenen; maar aan het onderwerp was, uit de verste verte, geen recht gedaan. Men hoeft maar een enkelen blik in de middeleeuwsche kunst- en letterwaereld geslagen te hebben, om zich door een titel als La cour d'amour te voelen aangetrokken. Wat fijnheid van gevoel, vernuftspelingen op het punt van eer, wat elegantie van maatschappelijke formen roept hij ons niet voor den geest; en in dit zangspel niets van dat al. Indien het publiek zich niet te-leur-gesteld gevoeld heeft, pleit dit weinig voor zijn kennis en beschaving. In den Stadsschouwburg is een Fransch gezelschap opgetreden, grootendeels uit artiesten van den Parijzer Vaudeville te-zamen-gesteld, dat eenige fraaye grootere en kleinere komedies van de nieuwere tijd met veel entrain voor het voetlicht | |
[pagina 546]
| |
gebracht heeft. Maar vooral moeten wij hier met een woord aanteekening houden van de zeer belangrijke uitvoeringen van het Théâtre de l'Odéon. Het is wel jammer, dat men hier (de juiste aanmerking is van den Heer Thannois, die, anders, op het artikel Amsterdam geen vertrouwen verdient), zoo weinig Fransch verstaat, anders ware de schouwburg zeker beter bezocht en de ondernemende impresario, de Heer Schürmann, beter voor zijn moed en zijne moeite beloond. Om het zeerst werden stukken als La Maîtresse légitime, Formosa, Le mariage de Figaro, Tartuffe, Le marquis de Villemer, L' école des femmes, Le dépit amoureux en de kleinigheden Pendant le bal (van Pailleron), Rival pour rire uitmuntend gespeeld, en de Heeren Porel, Rebel, Amaury, Brémont, Barral, en Bourgeois, de Dames Crosnier, Malvau, E. Petit, en Raucourt, zullen lang in de herinnering blijven dier weinige Amsterdammers, welke, gemeenzaam met de fransche taal, van de aangenaamste zomeravonden onder het gehoor van die uitmuntende artiesten zijn gaan slijten. Men zegt, dat de Heer Schürmann, die waarschijnlijk op den toevloed der vreemdelingen bij de Ten-toon-stelling had gerekend, dezen winter te-rug-komt. Hij heeft dan kans op eenige goed bezette zalen: want onze beau monde heeft de gewoonte niet 's zomers den schouwburg te bezoeken, en zij hebben wel meer aan een opera dan aan een komedie, om dat de eerste de waereldtaal der muziek spreekt; maar zij zullen toch wel komen om de waarschijnlijkheid kracht bij te zetten, dat zij wél Fransch verstaan. Ik bezoek geen schouwburg, waar beurtelings vreemde stukken, aan het Fransche en Duitsche répertoire ontleend, voor onzen landgenoot door vertaling taegankelijk worden gemaakt, of meer en meer vestigt zich de jaren lang gekweekte overtuiging, dat de Franschen tooneelstukken kunnen schrijven, en de Duitschers niet. Neem bijv. het nu weêr avond aan avond vertoonde Mensch, erger je niet. Het is het grootste prul, dat men zich voor kan stellen. De repr˦zentatie wordt alleen gered door het alleraardigste spel van den Heer Bigot en de | |
[pagina 547]
| |
lieve oogen van Jufv. Grader. Deze beide tooneelisten zingen en springen, wel is waar, zonder aanleiding, maar zoo vermakelijk, en, in zijn soort, zoo verdienstelijk, dat het publiek meer dan voldaan is, en ook de deskundige zijn glimlach aan die onderdeden niet onthoudt. Maar vergelijk bij dit ‘kermisstuk’ bijv. een komedie van Gondinet (óok om te lachen, en waarin het onderwerp even-min goed doorwerkt is), als De Nieuwe Prefekt, en tot in de laatste akte, kan men den uitroep ‘meesterlijk’ wat het daaraan ten koste gelegde vernuft, wat l'entente de la scène betreft, niet te-rug-houden. Van al die Heeren Von Moser, L'arronge, Treptow en tutti quanti is.... Rod. Benedix nog de beste, en nog kost het mij moeite, als ik mij met lieve duitsche vrienden tot het genieten der Zärtliche Verwandten zet, door een welwillend woordtjen te bewijzen, dat ik erken: ‘de man heeft talent’. Bijna alle duitsche schouwspelen zijn hazepepers zonder haas. Men zoû allicht uit de omstandigheid, dat er bijna nooit schuine verhoudingen, gewaagde toestanden, in die duitsche stukken voorkomen en deze in de fransche dikwerf gevonden worden, afleiden, dat hierin het verschil van kunstwaarde zoû moeten gezocht worden, en dus óf, naar de regelen der aesthetika, dat element niet gemist zoû kunnen worden (hetgeen allicht de orthodoxie mijner kunstleer in gevaar zoû kunnen brengen), of (erger nog), dat het opwekken eener schuldige belangstelling door mij verward zoû worden met het streelen van den aesthetischen zin. Maar men vergist zich. Het aantrekkelijke der fransche stukken zit in een je ne sais quoi, dat moeilijk theoretiesch te formuleeren is. Ik heb het meermalen gezegd: wanneer men voor een goed kunstwerk staat, kan een geoefend theorist de voortreflijke hoedanigheden hier zeker van aanwijzen en dus - aesthetika professeeren: maar het geval is denkbaar, dat gij hem met de zelfde theoretische uit-een-zetting en bewijsvoering voor een onbeduidend kunstwerk plaatst, en dat de toeschouwer geen flagranten strijd tusschen de uitlegging en het voorwerp zal opmerken. Dit moge nu getuigen tegen het afdoende en | |
[pagina 548]
| |
vruchtbare van aesthetische beschouwingen, het bewijst niets tegen de wezenlijkheid der schoonheid, niets tegen de thezis, dat wel deugdelijk over de smaak kan gestreden worden: want in het tweede geval, zal de ongeoefende toeschouwer wel niet merken, dat de uitlegging en het uitgelegde niet in over-een-stemming zijn; maar in het eerste, zal deze toeschouwer getroffen worden door de juistheid der aanwijzingen en zal hij zeggen: dat is zoo. Daarom ook is het vaak tijdverlies, zonder de stukken vóor zich te hebben, zonder den indruk te ondergaan of op te merken, dat, al wordt er vertoond, men géen indruk ontvangt, - om dan in beschouwingen en vergelijkingen over de beide kunstopenbaringen te treden. Per slot van rekening komt alles aan op de vingerwijzing, en de daarbij beoogde erkenning van hem die leeren wil: dat 's waar! ik zie het. Men kan intusschen niet ontkennen, dat er vaak, in mindere of meerdere mate onheilig vuur op het kunstaltaar gebracht wordt en dat, even als domme grappen het domme publiek vaak doen lachen, invita Minerva, ook het wulpsche, vooral wanneer het, door eene komieke zijde, zich bijna schadeloos voordoet, in de plaats treedt van het zuiver aesthetische, en dan het publiek behaagt en een succes behaalt. Met vele operetten is dit het geval. Skabreuze toestanden, die tevens komiek zijn, zijn een gereed middel om te vermaken; l'esprit gaulois vindt er behagen in en schept ze lichtelijk: zoo dan is het geen wonder, wanneer er van deze vaardigheid misbruik gemaakt wordt. Men moet óok erkennen, dat de schuld dikwijls aan den toeschouwer ligt. Voor menschen zonder erg, of van een rein gemoed, of die niet zoo zwaarmoedig de dingen opnemen, zullen tooneelen zonder het minste gevaar kunnen vertoond worden, bedenkelijke kwinkslagen, zonder eenig ernstig gevolg kunnen worden gedebiteerd, die bij anderen verkeerd werken: ‘'t En is niet aan de saeck, maer aen de man ghelegen.’ Het zoû natuurlijk onmogelijk zijn alle aanleidingen tot erger- | |
[pagina 549]
| |
nis te voorkomen. Daar zijn lieden, die het beste en heiligste misbruiken. 't Gaat moeilijk den wijn af te schaffen, om dat er lieden zijn, die er zich aan dronken drinken. Het zal wel altijd een onmogelijke zaak blijven om den juisten maatstaf aan te geven, waarmeê, in de stof, die ons bezighoudt, het geoorloofde en ongeoorloofde van elkander onderscheiden wordt. Dingen, die in zich-zelf slecht zijn, en niet door het daarvan vrijelijk gemaakte misbruik, verdienen een onvoorwaardelijke veroordeeling: maar van dien aard zijn de operetten in 't algemeen niet; en de rechtvaardigheid vordert ook te getuigen, dat de wijze, waarop die gallische zangspelletjens onder de leiding van de Heeren Prot en Zoon worden uitgevoerd, doorgaands den regel in toepassing brengt: glissez, n'appuyez pas. Met veel smaak en ruimte van middelen, zoo wat dekoratief als kostuum betreft, brengen de Heeren Prot, in hun nette Frascati-lokaal, de aardigste operetten en kleine opéras comiques ten tooneele. De vertaling moge niet altijd aan even bekwame handen zijn toevertrouwd, het talent van den Heer Prot Jr als dekoratieschilder en zijn onvermoeide ijver in dat belangrijk kunstvak, verdienen veel lof. Een aardige gedachte, verdienstelijk uitgevoerd, was nog weêr aan 't begin van dit saizoen de schildering van een entr'acte-scherm, waarop, door verschillende groepen, met smaak geordonneerd, de voornaamste operetten der laatste jaren in beeld zijn gebracht; en zelden verzuimt deze kunstenaar de gelegenheid, wanneer het zangspel ons in een vreemd land of verwijderd tijdperk der geschiedenis voert, dit dekoratief aanschouwelijk te maken. De moeite, die de Heeren Prot zich voor het kostuum geven, verdient te meer waardeering, sints het veldwinnen van de smaak in ‘salonstukken’ op de andere tooneelen der hoofdstad de kunstenaars veelal van de moeite ontslaat het uiterlijk voorkomen van vroegere maatschappelijke toestanden met ernst te beoefenen. Het repertoire der zomermaanden van de Heeren Prot was samengesteld als volgt: | |
[pagina 550]
| |
Van 1 Mei tot en met 9 Mei: Het waschmeisje van Bergen op Zoom, van Duru en Chivot, vert. door Huart; operette in drie bedrijven, muziek van Léon Vasseur; 9 laatste opvoer. v. eene série v. 20. 10 en 11 Mei: Gesloten, wegens generale Repetitie. Van 12 Mei tot en met 19 Juni: Fanfan la Tulipe, v. Paul Ferrier en Jules Grével, door G.H. Félix; operette in 3 bedrijven, 4 tafereelen, muziek v. Louis Varnay, nieuw. Van 20 Juni tot en met 3 Juli: De jonge Hertog, v. H. Meilhac en L. Halévy, door Bigot; opéra comique, in 3 bedrijven, muziek v. Charles Lecocq; reprise m. Mevr. Buderman in de titelrol. Van 4 tot en met 13 Juli: Mazeppa, v. Chabrillat en Dupin, door G.H. Félix, operette in 3 bedrijven, muziek v. Charles Pourny; Reprise. Van 14 tot en met 16 Juli: De dochter van den Tamboer Majoor, v. Duru en Chivot, door G.H. Félix, operette in 3 bedrijven, 4 tafereelen, muziek v J. Offenbach; Reprise met Mev. Buderman in de titelrol. Van 17 tot en met 19 Juli: Neef Siegel, v. Roderich Benedix, door J. Both, Blijspel in 3 bedrijven, Lischen en Fritzchen, v. Paul Boisselot, door J. Both, operette in 1 bedrijf, muziek v. J. Offenbach. Reprises. 20 Juli gesloten, wegens generale repetitie. Van 21 Juli tot ulto Aug.: De Canarische Prinses, van Duru en Chivot, door Sam, operette in 3 bedrijven, 4 tafereelen, muziek van Ch. Lecocq. Nieuw. Van de reprises bereikte tot heden De jonge Hertog 145 opvoeringen, Mazeppa 64 opvoeringen, De dochter van den Tamboer Majoor 168 opvoeringen. De Heeren Prot verheugen zich in een personeel, dat al deze eigenaardige dramatische kompozities met veel entrain speelt (ook al een gevolg van de herhaling der voorstellingen), en waarbij meer dan gewone talenten als die van den komiek, den Heer Kreeft (altijd op zijn plaats, altijd vol schakeering, nooit behaagziek), van de zangeres Mev. Buderman (altijd | |
[pagina 551]
| |
levendig, graciëus, bedeeld met een aangenaam geluid en veel roetine), van den baryton Doré en den jongen tenoor Van Beem, het verdiende succes van den avond verzekeren. Een seriëns (jong?) dichter heeft onlangs in het weekblad De PortefeuilleGa naar voetnoot1 zich zeer ongeduldig gemaakt over het Ballet Jocko, dat sints eenigen tijd (na den opgang, die A terrible Night was ten deel gevallen) in de schoone ‘Parkschouwburg’- zaal gespeeld wordt. Jocko is, namelijk, een aap. En hiervoor speelt een mensch, wat meer is - een zeer geestig en vlug kunstenaar. De veroordeeling heeft ongetwijfeld een hoogst achtenswaardige moeder: de waardeering van den mensch boven het dier, vooral boven - den aap; maar de vader is van minder qualiteit: hij heet het misverstand. De hekelaar, die zich ‘De schim van Braga’ teekent (hij heeft méer zeer goede vaerzen gemaakt), verkeert in de dwaling, dat een aap een onwaardig kunstvoorwerp zoû wezen. ‘Costers Academie’ of wat daarvoor in de plaats kwam, mag niet ‘bewondrend opzien’ naar een aap. Waarom niet? Daar hebben zich schilders, ook in de Eeuw van Samuel Coster, een grooten naam gemaakt door het schilderen van insekten, wormen, apen. Een aap was het lievelingsbeest van Rembrandt. Waarom zoû men de natuur niet mogen trachten op de daad te betrappen ook in de gebaren, de blikken, het doen en laten van een aap? Het ‘Parkspektakel’, waar de schim van Braga zoo heftig tegen uitvaart, heeft mij en vele verstandigen zeer aangenaam beziggehouden. Het is exkluzivisme den leeuw van Androkles en den Hond uit het woud van Bondy en ik weet niet welke elefanten te bewonderen en in fraaye verhalen de jeugd te genieten geven, en den schalken, overvluggen, ondeugenden en toch zoo menschlievenden Jocko zoo bijster hard te vallen. De Droom van den Klokkenluider is een schitterend en met vernuft en kennis gemonteerd ballet. Jammer dat er niet een weinig kunstgenie aan het libretto besteed is. Wat de dansen betreft, - zij zijn zoo als men ze op alle | |
[pagina 552]
| |
groote tooneelen van Europa ziet. Kon men nog eens wat meer geschiedstudie er in brengen - de beschaving en de zedigheid beide zouden er bij winnen. Daar is echter - ook bij de vreemdelingen - maar éen stem over de fraaye Indiesch-Moorsche schouwburgzaal, en de artiesten, die er de pantomime uitvoeren en de kunst van Terpsichoree oefenen, zijn meest alle zeer goed, elk in zijn genre. Alb. Th. 21 S. 83. |