Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 4
(1884)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 488]
| |
Aanteekening.Als ik mij niet vergis moet mijne poging om het lotgeval van Grotius ten Nederlandschen Tooneele te brengen met no12 worden gemerkt. Ik heb wel eens gedacht, dat Vondel, bij het opdragen van zijn tot ‘ballinghschap’ gedoemden ‘Gijsbreght’ aan ‘Huygh de Groot’, hoewel deze reeds Gezant van Zweden was, niet vreemd is geweest de herinnering van de ballingschap des Arminiaans en even min van de ‘oprechte trouw’ van ‘man en vrouw’ - waarvan Marie v. Reigersberch en Huyg de Groot zulk een stichtend voorbeeld gaven; maar de punten van over-een-komst zijn niet talrijk genoeg om te kunnen aannemen, dat we met een Gijsbreght-Hugo gelijk met een Palamedes-Barneveld te doen hebben. De mij bekende tooneelstukken, die in 't Nederl. de levensgevallen van den ‘grooten Huygen’ behandelen, zijn: van Fredrik Duim, ‘De Vlugt’, berijmd ‘blijspel’ in 5 bedrijven, en zijne trilogie, geschoeid op Vondels ‘Joseph’: ‘H. d. G. in 't Hof v. Zweden’, ‘te Rostok’ en ‘te Delft’, 3 maal 3 bedrijven, in alexandrijnen; dan het ‘Burger-spel’ de ‘Vlucht’, door Loosjes, insg. 6-voetig en 3-bedrijvig; dezes ‘Tooneelspel’, aan het echtpaar gewijd, en zijn ‘Vlugt uit Amsterdam’ - ‘Tooneelsp.’, 5 bed., alexandrijnen. Twee vertalingen: ‘Hugo de Groot’ naar Kotzebue, dat meer dramatiesch gekleurd is dan de anderen, maar historiesch verbazend onzinnig, en een melodrama, getiteld ‘Het slot van Loevestein’, door A. de Ferrières, - vertaler M. Westerman. Bij dezen tooneelspeler-boekhandelaar is ook uitgegeven ‘De ontkoming van Hugo de Groot’ een ‘Vadert. Tooneelspel’, 3 bed., alexandrijnen, van W.H. Warnsinck Bz. Dan eindelijk geeft Hilman een stuk op, onder den zelfden titel, zonder auteursnaam ‘voor kinderen’ geschreven. Omtrent een en ander worden wij zeker volledig bibliografiesch ingelicht door den geleerden boekbewaarder Dr H.C. Rogge, aan wien ik, voor mijne kleine komedie, groote verplichting heb. | |
[pagina 489]
| |
Hij toch vestigde mijn aandacht op de ‘consultatien en adviezen’, door Huyg de Groot, bij zijn verblijf in Amsterdam, van 9 Dec. 1631 tot 17 April 1632, met zijn naam onderteekend. Een van deze is van den volgenden inhoud: ‘Gesien by my Ondergeschreven seckere Conclusie aan den Gerechte van Amsterdam overgegeven by: Mr. Jan Victorinus, Advocaat, als Man ende Voogd van Aafge Dircx, Duyfge Dircx, Lucia Dircx, Jan Elisz. als Man ende Voogd van Fortina Dircx, mitsgaders de Voogden van haar-luyden onmondige Broeder ende Suster, alle t'samen Erfgenamen ab intestato van wijlen Dr. Martinus Soust, in zijn leven Opper-hoofd en Commandeur in Pehon, ende op de Kusten van China, in dienste van de vereenigde Oost-Indise Compagnie overleden, Eysschers ter eenre; op ende tegens de Bewindhebberen van de voorsz Compagnie, ter Kamere der voorsz Stede, Gedaagdens, ter anderer zijde. Gesien mede het 62. artijkel van den Artykel-brief, van den genen, die haar in de dienste begeven van de voorsz. Oost-Indise Compagnie; mitsgaders het derde Artijkel van den Eed die gedaan werd by de Commandeurs, Opper-Koopluyden, Capiteyns, Schippers, ende andere Officieren, gaande in dienst van de selve Compagnie. Ende onderrecht zijnde, dat de Gedaagdens weygeren aan de voorsz. Eysschers te laten volgen de goederen, die den voorsz. Dr. Martinus Soust in zijn leven hebben toegekomen, op dat fondament, dat zy seggen, dat den voorschreven Martinus Soust tegens het voorsz. Artijkel van den Artijkel-brief ende Eed, door particulieren handel, by hem in Oost-Indien, soude hebben gedelinqueert. Gelet op de vrage daar uyt resulterende. Uit dit advies van den beroemden rechtsgeleerde leidt de redakteur der Consultatiën de volgende beginselen af: ‘1. Delicten werden met de dood geëxtingueert, als die niet en zijn van dat getal, in quibus post mortem Memoria damnatur. | |
[pagina 490]
| |
2. Den Artykel-brief van de gene, die haar in dienst begeven van de Oost-Indise Compagnie, en brengt niet mede poenam ipso jure et sine facto Judicis incurrendam. Men ziet, uit mijn stuk, welk gebruik ik van dit geval gemaakt heb. Wij leeren er eenige bizonderheden omtrent den geheimzinnigen (lang voor roomsch gehouden) advokaat Victorijn uit kennenGa naar voetnoot1, dien Hooft reeds vroeg een reputatie bezorgd heeft en aan wiens bibliotheek Vondel groote verplichtingen had. Dat Huig de Groot den wensch te kennen heeft gegeven de ‘kist’ nog eens te-rug te zien, leeren mij de brieven van Marie v. Reigersberch. Het engagement van Duyfgen Dircx met een zoon van Joost Brasser is verdicht. Ik weet niet of J. Brasser kinderen gehad heeft. A. Th. | |
Naschrift.Het dunkt mij niet van goede smaak, ter gelegenheid der geringe waardeering mijner kleine komedie van Huyg de Groot, door ‘de (vaderlandsche) Pers’ de rol te gaan spelen van Molières beleedigden dichter, niet zijn
‘Et moi je vous soutiens que mes vers sont fort bons;’
voor later gelegenheid blijft dus het daaraan te verbinden lesjen in dramaturgie bewaard: maar dit ontslaat mij niet van de aangename verplichting den Heer Schouwburg-Direkteur A. van Lier mijn kompliment te maken en mijn dank te betuigen, wegends den ijver, den nationalen zin en kunstliefde, door hem aan den dag gelegd bij de aanvaarding en monteering van mijn stukjen. Hadden wij over een weinig meer tijd kunnen beschikken, dan zouden zekere détails van kostuum nog uitvoeriger verzorgd heb- | |
[pagina 491]
| |
ben ben kunnen worden: maar reeds nu moet ik in het kunstenaars-personeel, dat mijn stukjen vertoond heeft, de liefde erkennen, waarmeê het werd ingestudeerd en het historiesch charakter zoo trouw mogelijk nagestreefd. De fraaye schilderij van Sandvoort; voorstellend de familie Bas, heeft dit maal niet voor niet op het Trippenhuis gehangen, en ook het schoone portrettjen van Hooft, door Sandrart, is uit het donkere hoekjen, waarin men het verbannen heeft, te voorschijn gehaald, om door den Heer Veltman levendig gekopiëerd te worden. Ik kan verder in geene bizonderheden treden, maar wil niet eindigen zonder, met een dankbaar gevoel, de namen aan te teekenen der tooneelspelers, die met een edelen wedijver zich van hun taak hebben gekweten. Voor Huyg de Groot speelde de Heer van Kuyk, voor Hooft de Heer Veltman, voor Bas de Heer Hesselink, voor Victorijn de Heer Ruygrok, voor Joost Brasser de Heer Lageman, voor Cornelis de Heer Ruys, voor Vondel de Heer Vos, voor Huybert de Heer Bigot, voor Hillebrant de Heer Jurgens, voor den Substituyt de Heer Groebe, voor Uytenbogaert de Heer Hermans; voor Aefgen Mev. Coelingh-Vorderman, voor Duyfgen Mej. Fanny van Biene, voor Geertruyt, Mej. Anna Poolman, voor Lijsbet Mev. Huysers-Rozenveld, en als Voorredenaar trad op de Heer Potharst. |
|