Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 4
(1884)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
Bijdragen, van A.J. Servaas van Rooyen.Testament van Pieter Cornsz. Hooft.Wij meenen gerechtigd te zijn in dit tijdschrift, dat reeds zoo veel uit Hoofts leven heeft gegeven, de onderstaande copie van een, uit oude papieren opgediept afschrift, mede te deelen. Reeds 2 dagen nadat de acte was gepasseerd stierf de Drossaart, ten huize van zijn vrouws schoonzoon Johan vander Meyden, met wien Constantia Bartelotti (Susannaas zuster) sedert 1644 gehuwd was. Zijn lijk werd den 27n Mei te Amsterdam in het choor der Nieuwe Kerk bijgezet. De Advocaat Caspar Barlaeus, die hier als getuige voorkomt, is waarschijnlijk de oudste zoon van den Professor, later Consul in Portugal. De tweede getuige Hendrick Clever is, te oordeelen naar de onderteekening, een bijgebracht persoon. Den Haag.
‘In den naeme des Heeren. Amen. ‘Op huyden den xixen May anno xvie seven ende veertigh Is door my Garbrandt van Warmenhuysen notaris publycq byden Ed Hove Provintiael in Hollandt geadmitteert residerende in 's Gravenhage ende den getuygen naergenoemt gecompt den Ed Heere Pieter Hooft Ridder Drosfart tot Muyden ende Bailliuw van Goylandt jegenw. alhier sieck te bedde leggende doch zynne redenen ende verstandt noch volcomentlick machtich soo uytwendich bleeck. Te kennen gevende dat nadien zyn comparants eerste huysvrouw Joffr Christina van Erp zalr hem by Testamente gemaeckt ende besproocken heeft het innecomen ende usufruct van seecker werckelicke Capitael zyn leven langhe geduyrende breeder by den vsz Testamente geexpresseert Dat mede by huwelixse | |
[pagina 346]
| |
voorwaerden tusfchen hem comparant ende zyne tegenwoordighe huysvrouwe Joffr Heleonora Hellemans opgerecht is bedongen onder anderen dat winst en verlies staende huwelicke opcommende ofte vallende gemeen sall zyn. Alsnu dvoornoemde Hre Comparant verclaerde zynne begeerte ende intentio te zyn, dat soo wel het bovengemelte usufruct van het geene hem by dvoorn. zyne eerste huysvrouwe zalr is gemaeckt als mede de jaerlixe Innecomen ende vruchten des bedieninge zynes voorsz. drost ampt ende Bailliuwagie respective sullen gereeckent ende gehouden werden voor winste staend. huwel. gevallen, sonder eenige contradictie van yemanden, Begeerende dat dese zyne verclaringe ende wille sal hebben zyn volcomen effect tsy als codicille donatie inter vivos ofte andersints soo tselve alderbest sall mogen bestaan Versoeckende hier van acte in forma een off meer gemaeckt ende gelevert te werden als naer behooren. Aldus gedaen ende gepasfeert In s Gravenhage ter presentie van Mr Caspar Barlaeus advocaat voor den hove van Hollandt ende Hendrick Clever als getuygen van goeden geloove hier toe specialicken versocht’ Volgen de handteekeningen. | |
Gedichten uit het album van Johan van Hoogstraten (geb. 1743 †?).Ga naar voetnoot1De meeste der, hier volgende, 13 stuks albumdichtjes worden niet in het licht gebracht om hunne kunstwaarde, - maar om dat het ons belangrijk schijnt ons rekenschap te geven van de groepen, in de verschillende tijdperken door de letterkundigen uitgemaakt. Geen bliksemstraalen van Jupijn, geen donderklooten,
Geen bulderende orkaan, geen woên der holle zeën,
Geen vrees voor afgunst, ja geen magt van werreld-grooten,
Geen wreedaarts dreigend oog, geen driften van 't gemeen
Zal een standvaste ziel ligtveerdigheid doen minnen.
| |
[pagina 347]
| |
Dus zal geen valsche schijn, o vriendschap, Heemeldeugd!
Geen vuile lastertaal het reine hart verwinnen
Van eenen, die zig vaak in uw genot verheugdt.
Geen laffe vleierij, 't kenmerk der hovelingen,
Geen wrokkende eigenbaat bezoedelt zijn gemoedt.
Ja zelvs de vijandin van alle stervelingen
De scherpe nijd, verbandt hij als een helsch gebroedt.
Ten nutte van zijn' vriend zal hij geen rampen vreezen,
Maar zelvs de bleeke dood gewillig ondergaan.
Hem wordt door 't godendom eene eind'loose eer beweezen,
En om zijn blanke trouw gekroondt met lauwerblaên.
Dit zien we, o Ledaas kroost! wen wij uw starrekroonen
Met ligten rijk omzet, vol schitterende glans,
En 't flonkerend gewaad (daar meê ge, o Tijndaarszoonen!
Praalt aan 't lazuur gewelf van s'Heemels hoogen trans)
Beschouwen; daar u kan geen eigenbaat beweegen,
Noch schamp're lastertaal, noch gifte tong der nijd;
Dies hebt gij tot uw loon d'onsterflijkheid verkreegen,
En uw standvaste trouw zij de Eeuwen toegewijd.
Ja de oudheid heeft er, die Saturnus zullen tarten,
Patroclus en Achil; Orest en Pijlades,
En and'ren, welkers aan elkaar verbonden harten
Al 't laate nageslagt verstrekken tot een les.
Hoogstraaten! laat ons dan op 't voetspoor van die Helden,
Die staag verfoeiden, 't geen de vriendschap immer schondt,
Die voor elkanders heil en goed, en leeven stelden,
Ook vriendschap kweeken uit een zelve liefdegrond.
Dan zal onz' heusch gemoed niets, dan die hoofddeugd voeden;
Dan zal de vaale nijd, dat schrik- dat monsterdier,
'T uitvaagsel deezer aard', steeds vrugtloos op ons woeden;
Dan kroone ons de 'eedle deugd aan 't eind met Eerlauwrier.
Sijmb. Pieter Leonard van de Kasteele J.U.S. Semper amicus amat. Haga Batavus Utrecht den 18 der Lentemaand, 1765. | |
Aan de vriendschap.ô Vriendschap, die ik hoog waardeer!
Magneet der Braaven, die in waare kunstmin blaaken!
| |
[pagina 348]
| |
Hoe streelend weet ge u steeds aan hen bekend te maaken,
Opdat zij vordren naar het hooge Choor der Eer!
ô Band van 't Menschdom! Hartversterkster!
Raadgeefster! eedle Heilbewerkster!
Blijf, blijf mij tot mijn uiteind bij!
Maar hoe! zoud gij me aan 't graf begeeven!
Gij zijt de wellust ook der Hemelburgerij:
Verzel mij dan, o Schoone! in 't altoosduurend leven!
Lucas Pater
Onder de Zinspreuk Oefening beschaaft de Kunsten. Amsterdam den 26sten Februarij 1767. Een wijze wenscht slechts dat zijn werk tot heil gedij',
En acht hen 't meest, die 't minst zijn feilen voor hem heelen.
Maar 't hart eens Dwaazen is gezet op vleijerij,
Schoon hem dit slangezaad durft wonden onder 't streelen.
De Deugd versmaad nochtans geen zedig eerbewijs:
De Waarheid is haar lief, hetzij die laake of prijz'.
Bernardus de Bosch.
Amsterdam 21 Maart 1767. Het goud moog' 't vlammend oog eens Gierigaarts verblinden;
Het streele een trotsche ziel als hem belangzucht vleit;
De Jeugd moog' haar vermaak in weelde en wellust vinden,
't Is niets, hoe schoon 't elk schijn', dan loutere ijdelheid:
Maar die zijn glori stelt in waare deugdbetrachting,
Verwerft des Hoogsten liefde en aller Braaven achting.
Harmanus Asschenbergh
Onder de Zinspreuk: Oefening beschaaft de Kunsten. Amsterdam den 7den April 1767. De opregte vriendschap kan de ziel verkwikking geven,
Gelijk de zilvren dauw aan 't lieflijk zomergroen,
Zij kweekt een edle drift, om 't menschlijk hart te voên;
En doet, op nieuw, Orest en Palades herleven.
Hoogstraten, uwe kunst, die nijdigaarts doet beven,
Daar ze u, langs gloriepaên, den zangberg op zien spoên,
| |
[pagina 349]
| |
Verpligt mij deze hulde aan uwe deugd te doen.
Gun dat ik naar uw gunst en vriendenheil moog' streven.
De scherpe tand des tijds, die zelf metalen schendt,
Den mensch der kunste ontvoert, de kunst van 't menschdom wendt
Zal u geen lauwerkroon, zo wel verdiend, ontrooven
Minerva heeft, daar zij voor kunstenaren zwoegt,
Op eeuwig perkament uw' braven naam gevoegt,
Wat mag haar kroost zich van uw' ijver niet beloven!
K.V. Hardenbergh.
Onder de zinspreuk: Studium Scientiarum Genitrix. Rotterdam, den 23e van Juli 1774. ô Sterfelijke CELIVS!
Hoe zwaar de tegenspoed u drukke,
Hoe streelende u de voorspoed kusch',
Dat rouw noch vreugd u ooit van 't spoor der reden rukke.
Behou, daar 't lot onbuigzaam is,
Steeds, in vermaak gelijk in smarte,
Dezelfde geestgesteltenis,
Dezelfde kalmte en moed, hetzelfde heldenharte.
Erander moet zijn' waardsten vrind,
Zijn' Liris, door het sterflot derven:
De wanhoop maakt hem als ontzind;
Hij schreit! - wat baat het hem? wij moeten allen sterven.
Quirijn, door 't wuft fortuin gevleid,
Ziet zich ten top van eer verheven;
Ja, zelfs ten rijkstrone opgeleid:
Hij juigcht! - wat baat het hem? 't vergif beneemt hem 't leven.
Verlangt ge, ô CELIVS! naar vreugd?
Wilt gij uw waar geluk volmaken?
Bemin met allen ernst de deugd;
Volbreng getrouw uw' pligt: laat GOD voor 't ovrig' waken.
Pieter Johannes Uijlenbroek.
1777 Amsteldam, 10 October 1781. | |
[pagina 350]
| |
Aan den heer J. van Hoogstraaten.
Ik vind mijn Zangeres niet altoos bij der hand,
Te zeldzaam als ik 't wensch voldoet ze aan mijn begeeren.
Maar om verdienste en deugd, vernuft en vrindschap te eeren,
Gevoel ik 't allen tijd dat al mijn iever brand.
Hoogstraaten, denk dan zelf hoe zeer het mij vernoege,
Dat ik mijn' naam bij die van uwe vrinden voege.
Juliana Cornelia de Lannoy.
s'Graavenhaage den 15 Augustus 1781. ‘O!’ (sprak de vleijerij, met een geveinsden lach,
Daar zij de vriendschap zag
Haar oog slaan in een Boek, reeds bijna vol geschreven,)
Ik merk, dit is een Vriendenrol,
En veelligt ken ik die; want veeltijds word deez' tol
‘Door mij alleen verleent en door den waan geheeven.’ -
‘'t Is waar (zei Vriendschap:) ja, ik weet dat de ijdle waan
Door u zig op die wijze al dikwijls ziet voldaan:
Verdienste nochtans kan uw' gunst en bijstand derven.
Als ik de beeltnis schets' van eenen waaren vriend,
Die door zijn hart en geest den besten lof verdient,
Dan leent hiertoe, niet gij, maar Waarheid zelv', haar' verwen
“Zie! kent gij deeze Rol? - Gij moogt vrij nader treên.”’ -
De Vleijerij trad toe; zij keek, en zeide: ‘neen.’
‘HOOGSTRATEN is een naam, die, zonder mijn vermogen,
Op welverdienden lof mag boogen.’ -
‘Welnu, ontwijk mij dan, (hernam de Vriendschap toen,)
Uw' hulp kan hier geen voordeel doen.
Ik bied deez' Rol alleen aan waare oprechte vrinden,
“Wier leerlust en wier hart in hem behagen vinden.”’
HOOGSTRATEN! deeze taal der Vriendschap noopt mij aan,
Om in uw Vriendenroll' ook naar dien rang te staan.
s'Graavenhaage den 25e van Wijnmaand 1781. H. Riemsnijder, onder de zinspreuk: Kunstliefde spaart geen Vlijt. | |
[pagina 351]
| |
Aan den heere Joh. van Hoogstraaten.
ô Gij die harten eensgezind
Om deugd en wijsheid naar te spooren,
Op 't minzaamst aan elkaar verbind;
o Vrindschap, lust der hemelkooren!
Gij die mijn zinnen houdt verrukt
Uw gunst blijve in mijn ziel gedrukt!
Gij hebt mijn liefsten wensch verhoord
Aan mij een' kunstörest' geschonken
Wiens voorgang mij op 't hoogst bekoort
En 't vuur mijns ijvers weet te ontvonken,
Hoogstraaten, deugd- en dichtgezind!
Begroet ik nedrig als mijn vrind.
Doe mij zo lang ik adem haal
Hem om zijn teedre neiging roemen;
Dien lust van 't zangrig Leeuwendaal
Het voorwerp van mijn achting noemen;
Dan vind ik al wat ik begeer:
En streef vol moeds naar 't koor der eer.
Ferdinand Dobbrauski.
Amsteldam 31 May 1781. (Met eene teekening in kleuren van zijn hand). Indien de Kunst nog iets behield
Van 't overoud vermogen,
Dat Orfeus, Linus, heeft bezield,
Waar voor heel 't aardrijk nederknielt;
En zo de Deugd voor zich nog harten vindt en oogen;
Hoogstraten, 't is niet vreemd, dat ge al wat u genaakt
Tot vrienden, tot bewondraars maakt:
Gij hebt de borst der kunst gezogen;
De Deugd, uw lichaam aangetoogen.
Willem Bilderdijk.
Leyden den 7n Maart 1782. Semper idem. | |
[pagina 352]
| |
Aan den heere J. van Hoogstraten.
Mijn' naam vindt ge in deez' rei van vrinden;
Uw Naam is in mijn Hart te vinden.
Gerrit Paape.
Delft den 2 Mei 1782. 'k Heb van mijn teêrste jeugd de Poëzij bemind,
Zij was in vreugd en smart de wellust van mijn leven -
Zij heelt mijn minnend hart hier menig dierbaar vrind,
En onder hen ook u, begaafde Vrind! gegeven.
Dan welk een zoete vreugd de schoonste kunst bereidt,
Men kan uit haare hand geen Boezemvrind verwerven -
De Deugd, de Deugd alleen, schept voor de onsterflijkheid;
Een band, door haar gelegd, verduurt en nood en sterven.
Begaafdheid zonder deugd baart eindlijk zielsgekwel,
Kom, pogen wij der Deugd, hoe staamlend ook, te kronen!
't Wellustig Dichtrendom zingt Liedren voor de Hel,
De Lier, die Goël roemt, stemt in met de Englen toonen.
R. Feith.
s'Haage d. 5 Aug. 1782. Aan den heere J. van Hoogstraaten.
De liefde tot de Kunst kan waare Vriendschap kweeken.
Zij kan in 's Dichters hart, den eelsten gloed ontsteeken.
Zij heeft in 's Graavenhaag een heiligdom gebouwd,
En 't Opperpriesterschap der vriendschapp' toevertrouwd.
J. Bellami.
Onder de spreuk: Kunstliefde spaart geen vlijt. 's Graavenhaage den 2 van Herfstmaand 1783. |
|