staatsman, al was het alleen dáárom, dat Marnix meer nog fransch dan nederlandsch heeft geschreven.
Ondertusschen kan men wol toelaten dat een biograaf zijnen held uitsluitend van eene enkele zijde beschouwt, gelijk men eenen lierzang kan schrijven op den wereldberoemden steert van den hond van Alcibiades.
Op deze wijze zon men dan de verwonderlijke onvolledigheid van het boekje kunnen verontschuldigen. Doch de titel had dan ten minste moeten luiden:
‘Marnix in zijne nederl schriften,’ of eenvoudig ‘Marnix' nederlandsche schriften’.
Het boekje doet ons door uittreksels zeer wel de zuivere taal van den ‘Byencorff’ kennen, doch de Heer Fredericq schijnt te weinig geschiedkundige te wezen om in te zien aan welke kolossale vervalsching der geschiedenis Marnix zich heeft schuldig gemaakt, gelijk dit in ‘de vroolijke historie van Marnix’, door P. Alberdingk Thijm is aangetoond. De Heer Fredericq houdt misschien dien moedwil van Marnix voor niet gewichtig en herdenkt dien daarom evenmin als Marnix' politische loopbaan.
Ook schijnt de schrijver er geene waarde aan te hechten dat Marnix door zijnen ‘Byencorff’ vele millioenen Belgen hoont en in hunne dierbaarste gevoelens aanrandt. Marnix aan te bevelen voor zijne taal en stijl was Fredericqs streven!... Zijn eenigst doel?...
Wij kunnen onze verwondering niet terug houden, zoo dikwijls wij de belgische liberalen, die voorgeven de godsdienstige verdraagzaamheid te handhaven, en hun vaderland lief te hebben, eene lans zien breken voor eenen der meest dweepzieke bestrijders der vrijheid van godsdienst die misschien ooit geleefd heeft, Marnix van St. Aldegonde, die allen welke het Calvinisme niet boleden, zoo als hij, in den bodem wilde treden; eenen man van talent, doch die, door zijne verhouding tot Frederik van de Palts zich niet weinig aan landverraad heeft schuldig gemaakt....
Dat verbond tusschen het moderne liberalisme en de calvinistische dweperij van de 16e eeuw, schijnt ons uog gezochter en gedwongener dan de voorstelling van ‘Aballino’ zonder Aballino.
D.R.