Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3
(1881)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 433]
| |
Mededeelingen
| |
I.Korte levensschets van den beroemden Gerard Brandt, uitstekend Dichter en Geschiedschrijver, getrokken uit de eigenhandig geschreven aanteekeningen zijner zonen Caspar, Joannes en Gerard, door L.C.P.T.E.M.A.S. [Vertaald uit het Latijn.]
Gerard Brandt werd den 25n Juli 1626 te Amsterdam geboren. Zijn grootvader, Gerard B., den 14n October 1570 te Antwerpen geboren, trok, na zijn huwelijk met Bayken Jaspers, naar Amsterdam en werd hier den 2n November 1593, na aflegging van den poorterseed, onder de burgerij opgenomen. Het jaar daarop, 1594, werd hem een zoon, Gerard, geschonken, de vader van onzen GerardGa naar voetnoot2. In zijn eerste jongelingsjaren legde onze Gerard zich op de | |
[pagina 434]
| |
werktuigkunde en vooral op het vervaardigen van uurwerken toe, welk bedrijf ook door zijn vader werd uitgeoefend. In zijn snipperuren vond hij zijn grootste genoegen in het lezen van dichters en, hierdoor opgewekt, begon hij zelf met goed gevolg de dichtkunst te beoefenen. Toen hij zeventien jaar oud was, schreef hij een fraai treurspel, ‘de veinzende Torquatus’ geheeten. Dit werd onder luide toejuiching publiek in den stadsschouwburg opgevoerd en door de gevierdste dichters van dien tijd, waaronder vooral do vermaarde Van Baerlc, zeer gunstig beoordeeldGa naar voetnoot1. Een en twintig jaar oud, herdacht hij den beroemden Muider Drost, Pieter Cornelisz. Hooft, den grootsten Nederlandschen dichter en historieschrijver van zijn tijd, in eene lijkrede, die om den zuiveren stijl en de zeggingskracht, welke er in uitblonk, bij den landgenoot grooten bijval vond. Zij werd, onder opdracht aan Ridder Constantijn Huygens, met eenige andere gedichten uit zijn jeugd tot een bundel vereenigd, in 1648, te Amsterdam, uitgegevenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 435]
| |
Vervolgens legde hij zich toe op de studie van taal- en letterkunde, en vooral van de godgeleerdheid, en wel op verzoek en raad van Susanna, de dochter van Van BaerleGa naar voetnoot1. Deze toch gaf hem, toen hij haar ten huwelijk verlangde, ten antwoord, dat dit nimmer geschieden zou, ten zij hij de werktuigkunde liet varen en zich geheel wijdde aan de studie der Theologie. Dit deed hij dan ook, en wel met zooveel bekwaamheid en vlijt, dat hij onder toezicht van een knappen en bedreven leermeester, binnen het jaar Virgilius verstond en verklaarde. In het jaar 1652, werd hij, bij het openvallen dier betrekking, door de Remonstranten van het dorp Nieuwkoop tot predikant gekozen. In 1660 nam hij te Hoorn dezelsde bediening waar, en na eenige jaren, vroeg hem de Remonstrantsche gemeente van Amsterdam, om in haar midden het kerkelijk ambt te komen bekleeden. In deze stad gaf hij uitnemende blijken van hechte wetenschap en vroomheid, zoo dat hij, schoon afgeleid door de bezigheden zijner openbare bediening, de privaatstudie nimmer verzuimde. Hij hield zich voornamelijk onledig met het lezen en doorbladeren der vaderlandsche geschiedenis-schrijvers, om hierdoor zijn stijl te vormen en den luister der Nederlandsche taal van alle smet te zuiveren. Dit gelukte hem zoowel, dat hij telt onder onze keurigste schrijvers in de moedertaal. De werken van den grooten Hooft versierde hij met eene schoone voorrede. Zij kwamen onder zijn toezicht uit en hij plaatste er het Leven voor van den onsterfelijken Drost. Hij schreef ook de Geschiedenis der Reformatie in netten stijl, met de grootste nauwkeurigheid en waarheidszin, daar hij | |
[pagina 436]
| |
slechts putte uit waarheidlievende, authentieke en het-meestegezaghebbende schrijvers. Hierom pleegt bij ook den lezer de bronnen zelve aan te wijzen, waar hij alles uit getrokken heeft, en wordt hij in dit opzicht door een ieder geprezen, die niet door partijzucht vervoerd is. Ook heeft hem misschien niemand behalve Honricus Ruleus, predikant te Amsterdam, van kwade trouw durven beschuldigen; maar Brandt heeft dezen beschuldiger schitterend weerlegd. De twee eerste deelen zijner Geschiedenis zijn verschenen, voorzien van het Privilegie der Staten. Maar Calvinistische godgeleerden, vreezend, dat hij in de volgende, waarin de voornaamste oorzaken van hun twist met de Remonstranten en ook de handelingen der Dordsche Synode aan het licht moesten komen, hun partij afbreuk zou doen, klaagden hem bij de Staten aan en bewerkten door hun aandringen en kuipen, dat men Brandt aanzegging deed van in de volgende deelen zijner Historie niets te schrijven wat in strijd was met de staatkundige of kerkelijke belangen. Later kreeg Brandt's Geschiedenis der Reformatie een allerbittersten tegenstander in Jacob Leydekker, in diens verdediging der handelingen van de Dordsche Synode. Maar inderdaad, allen, die de historische waarheid liefhebben en niet door partijgeest zijn verblind, worden bij het lezen van Leydekkers geschrift met afkeer en walging vervuld voor een streven, dat niets dan bitterheid, onverzoenlijken haat en opgewondenheid ademt. Onze Brandt heeft ook de daden van onzen grootsten zeeheld, Michiel de Ruyter beschrevenGa naar voetnoot1: een werk der lezing overwaardig, eenstemmig als uitmuntend geprezen en een waardig model van den waren geschiedschrijver! Ook schreef hij over het vonnis tegen Oldenbarnevelt, Hogerbeets en de Groot, onder den nederlandschen titel: ‘Rechtspleging gehouden in de jaren 1618 en 1619, tegens Mr Joan van Oldenbarneveld, Mr Rombout Hogerbeets eu Mr Hugo de Groot. Ook: Daghwyzer der Geschiedenissen (Amsterdam, 1689), volgens de orde van | |
[pagina 437]
| |
den kalender, in dagen en maanden verdeeld, aangevende al wat er, sedert de schepping der wereld, iederen dag gedenkwaardigs is voorgevallen, alsmede den geboorte- en sterfdag van doorluchtige en geleerde mannen; zoo ook het Leven van zijn jongsten zoon Gerard. Voeg hierbij zijn Jaarboek, waarin men kort vindt uiteengezet, wat er, vooral met betrekking op de staatkundige en kerkelijke geschiedenis van ons vaderland, van het jaar 1600 tot 1658 voorviel, onder den hollandschen titel: ‘Onpartydig Chronyxken der voornaamste Nederlandsche Geschiedenissen, zo kerkelyk, als Polityck, zedert den Jaare 1600.’ Al zijne Gedichten zijn in éen bundel vereenigd en hebben den lof verdiend van Nederlands grootste dichters, Vondel, Antonides, Monen enz. Brandt stierf den 11n OctoberGa naar voetnoot1 1685. Hij had zich [8 Sept. 1652] in eersten echt verbonden met Susanna van Baerle, de dochter van den befaamden dichter en redenaar, die destijds de wijsbegeerte onderwees aan de doorluchtige hoogeschool te Amsterdam. [Zij † 11 Juli 1674.]Ga naar voetnoot2 Ten tweeden male trad hij [14 Juli 1675] in het huwelijk met Catharina van Zorgen, dochter van den uitmuntenden rechtsgeleerde N. van Zorgen. Uit dit huwelijk had hij geene kinderen, maar uit het eerste vijf, twee dochters en drie zoons, de uitstekende godgeleerden Caspar, Gerard en Joannes. Zijn oudsten Zoon Caspar, die de anderen niet slechts in jaren, maar ook in geleerdheid scheen te overtreffen, uitmuntend dichter, wegslepend redenaar, buitengewoon oordeelkundig schrijver, gaf twee en dertig Preken uit. Hij verklaarde ook van den kansel het Gebed des Heeren. Zijne Gedichten zijn drïemaal uitgegeven. Hij schreef in het latijn het ‘Leven van den godgeleerde Arminicus’ (Arminii Theologi vita), maar dit bleef, hoewel het later uitkwam, lang in de macht eens onrechtmatigen bezitters. Hij schreef bovendien nog in het hollandsch een ‘Leven van Hugo de Groot’, in sierlijken en zuiveren stijl, maar heeft dit, door den dood voorkomen, niet ten einde kunnen brengen. | |
[pagina 438]
| |
Hij was geboren den 25n Juni 1653 en stierf den 5n October 1696, te Amsterdam, waar hij zijns vaders plaats bekleedde. Zijn tweede zoon, Gerard, [geb. 6 Ap. 1657] een voortreffelijk redenaar, wijdde zich in zijn jeugd geheel aan de studie van wetenschap en talen. Op zijn twintigste jaar zette hij de Historia quinque articulorum (Geschiedenis der vijf artikelen) van Petrus Heilin in het Hollandsch over, en, als stijloefening, stelde hij zijne Historia biennalis (Geschiedenis van twee jaren) op van hetgeen er in Europa in de jaren 1674 en 1675 gebeurd is; want, hoewel zij de verdichte letters V.T.V. op den titel draagt, is hij er toch zeker de schrijver van. Op zijn drie en twintigste jaar te Rotterdam tot gewoon predikant bij de Remonstranten bevorderd, nam hij deze bediening nog geen volle vier jaar en met den meesten lof waar, toen hij, door een ziekte overvallen, welke zijne al te groote werkzaamheid hem op den hals haalden, te Rotterdam in 1683 overleed, nog geen zeven en twintig jaar oud. Allen die hem gehoord hebben, getuigen, dat de Remonstranten nimmer een welsprekender redenaar hebben bezeten. Twee en dertig Preken zijn, onder meer, van hem te Rotterdam verschenen. Joannes, de jongste [geb. 6 Jul. 1660], een zeer goed dichter en geen gewoon redenaar, behandelde in zeven en twintig leerredenen het Leven van den H. Paulus en droeg dit op aan Koningin Maria. Op de reis naar Engeland, welke hij bij deze gelegenheid ondernam, heeft hij Th. Burnet, den bisschop van Salisbury, eenige keeren ontmoet. Hij maakte ook eene Lijkrede op Koningin Maria. Te Hoorn, 's Gravenhage en Amsterdam stond hij als gewoon predikant bij de Remonstranten, [† te Amst. 13 Jan. 1708.] Tot zoo ver het latijnsche stuk. Laat mij, betrekkelijk Brandts zonen, hier dit, ten slotte, aanteekenen:
Hun ‘Oomzegger’ de Rotterdamsche koopman en dichter Frans de Haes Jr heeft een vaers gemaakt op ‘de schets van Gerard Brand, den jongen, in de kist leggenden geteekent, my vereert door mynen Oom Arnout Leers’. | |
[pagina 439]
| |
‘'t Is waer, zy stelt ons slechts een zielloos Lyk voor oogen,
Een halve borst, een' hals, een onbeweegbaer hoofd,
Met doodsch en aklig sneeuw van lynwaed half omtogen,
Twee oogen, zonder licht, een' mond van spraek' berooft...
Van spraek berooft? neen, neen, die mond, hoe vast besloten
Door 't godgehoorzaem slot van 't lyfverzeglend graf,
Roept my nog daeglyks toe en all' myn' huisgenooten:
Uw levensbloem, o mensch! valt als een veldbloem af.’
Deze De Haes schijnt tot rijmspreuk gevoerd te hebben: ‘Ieder heeft zyn tyd en uur:
Nu de Dichtkunst, dan Mercuur.’
A.Th.
|
|