Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3
(1881)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 326]
| ||||||||
Personaadjes in het overstaand blijspel.
| ||||||||
Zwijgenden:Laurens Reael (44 j.), Constantin Huygens (31 j.), Tesselschade (33 j.), Dirck Swelinck (21 j.), Francisca Duarte (31 j.), Vondel (40 j.), Barlaeus (43 j.) met huisvrouw, Gugleelmo Bartolotti Jr. (34 j.) en huisvrouw, Jacoba van Erp (31 j.), Gerard Vossius (50 j.) met huisvrouw (37 j.), Joost Baeck (22 j.), Jacob Verburgh (28 j.); kamerspelers, dienstboden, enz.
Het stuk speelt op het Slot te Muyden in den nazomer van 1627. | ||||||||
[pagina 327]
| ||||||||
Eerste tooneel.BROSTERHUYSEN, Dr COSTER.
Brosterhuysen, hij zit te teekenen in een priëeltjen links:
Ik doe het gaarne... Misschien had ik nog méer aanleg voor teekenen en graveeren gehad, dan voor taal- en letterstudies; vooral, waar ik hoornen en planten mag kopiëeren.
Coster:
En daarbij - de persoon, voor wie het bestemd is...
Br.
Ja, ik wil hem natuurlijk graâg verplichten...
Co.
Hem? - wien, hem? - Ik dacht, dat het voor de schoone weduwe bestemd was... B.
Ja wel; het landt eindelijk aan in de handen van Jufvrouw Hellemans, weduwe Bartelotti... maar het gaat door het kanaal van den Drost... Waarom lacht ge, Doctor? | ||||||||
[pagina 328]
| ||||||||
C.
Om de eeuwige spelingen van Moeder Natuur. Daar hebben we nu een wakker jonkman, en een jong meisjen, knap van uiterlijk en, met haar zuster, erfgename - als ma-Mère het tijdelijke met het eeuwige verwisselt - van een mooi fortuin. Oppervlakkig zoû men zeggen: die twee worden licht een paar. Maar neen! de jonkman heeft het meer op de moeder begrepen, die, ik beken het, mooye oogen heeft en er nog frisch uitziet... een min of meer sanguïnische complexie... Of, wil men misschien om de dochter de moeder aangenaam zijn? B.
Doctor, wat ben-je toch een dichter - altijd aan 't fantaizeeren! Inderdaad, ik wil je eerlijk bekennen (en geneesheeren kunnen geheimen bewaren!), dat ik smoorlijk verliefd ben op Suzeken, en in 't geheel niet op haar moeder. Heb-je ooit een aandoenlijker blik gezien dan die van de dochter? - Vraag-je me: heeft ze bruine of blaauwe oogen - ik weet het niet; maar zij toovert er meê... Ik weet dát beter dan iemant. - Maar, beste Doctor, dat heeft met deze teekening niets te maken... C.
Niet? B.
Wel neen! - 't Is de Drost, die er mij om gevraagd heeft, en die ze aan de schoone weduw vereeren wil. Zij schijnt te kennen gegeven te hebben, dat een herinnering van het slot, bij haar op-handen vertrek, haar aangenaam zoû zijn. C.
Dat geschenkjen zal dan óok zeker op haar verjaardag moeten dienen, dien we hier morgen vieren! - De Drost heeft in Amsterdam een kostelijke taart besteld, met toepasselijk beeld- en dichtwerk; we krijgen ook een half dozijn kamerspelers over, om op de Zaal een vertooning te geven; en mij heeft onze gastheer opgedragen met u en met Bart, den tuinman, te handelen over het noodige groen en de bloemen voor de verciering. Nu ik den man van de wetenschap gehoord heb, ga ik eens bij den man van de praktijk luisteren in den moestuin. | ||||||||
[pagina 329]
| ||||||||
Tweede tooneel.
brosterhuysen, alleen.
Br. Een aardige sinjeur, die Dr Coster - half geneesmeester en half komediant... hij slacht trouwens mij wat: botanicus, dichter, muzikant en graveur: twaalf ambachten (hij zucht) ... Als hij voor de feestviering zorgt, is ze in goede handen. Niet te onrechte voert 'i tot devies ‘Overal thuys’... (Pauze) . Hij is niemendal onbescheyen, die dokter! Hij vroeg me niet eens iets naders van me liefde... mocht ik maar zeggen van me liefste!... Me liefste is ze; maar je durft haar zoo niet noemen; ook niet in stilte; of ze moet 'et weten en goedvinden! - Anne sukkelaar - 31 jaar, en nog niets in de waereld: twaalf ambachten - dertien ongelukken. Vergelijk daar de voorspellingen eens bij, die Jacob Verburgh mij altoos gedaan heeft... Nu is die Jacob ook verblind in mij. Zoo'n warmen vrind hebben niet veel menschen. 't Is zoo kwaad als goed. Voor mij is het goed, want ik heb anders zoo geen mensch...
Komt daar iemant aan? - O geluk! mijn uitverkoren schepsel - mijn Suzeke, met Juffrouw Baeck - haar intieme. Zal ik wat van hun geheimen kunnen opvangen? | ||||||||
Derde tooneel.BROSTERHUYSEN, SUSANNE, DEBORA.
De beide laatste komen gearmd op. Susanne leunt haar hoofd aan Deboraas schouder. Zij zien Brosterhuysen niet.
Susanne:
Mijn koning, mijn dichter! - Hoe noode-beken ik mijzelve en u, mijn beste vrindin, dat ik alle moeite heb om, in zijn tegenwoordigheid, te verbergen, wat gevoel mijn hart voor hem vervult. O dát heb ik me, van der jeugd af aan, altijd voorgesteld: niet tot man te hebben een koopman, zoo als mijn vader, een die zich moet aftobben in stoffelijke belangen en moet droomen van cijfers; maar een dichter, een zanger, een kunstenaar: een die tooveren kan met pen of | ||||||||
[pagina 330]
| ||||||||
penceel, die spreken kan tot duizend zielen, gevoelig als de zijne; maar dan tot éene meer in het bizonder spreekt... Kun-je 't je begrijpen?
Debora:
O, ik begrijp het heel goed; maar ik vrees, dat er zich nog al bezwaren zullen voordoen.
Su.
Bezwaren? - Wat geeft de liefde om bezwaren! Liefde verwint het al. Liefde is een vuur, dat alles verslindt, een vloed, die alles overstelpt. Wat liefde besloten heeft, moet gebeuren; of men moet sterven... Nu, en als men sterft, dan staat men nog maar gelijk met wie niet bemint.
De.
Zoo? vin-je dat? Ik dank je voor dat compliment! S.
Was dat dan aan jou adres? Heb-jij niemant lief? D.
Dan zoû je 't immers weten! S.
(zacht):
Hoe vin-je me keus? D.
Een beetjen bedenkelijk... Voor-eerst - het verschil van leeftijd... S.
Ziet het hart daarnaar? Denk-je, dat de jongste harten altijd de warmste zijn? D.
Dat niet; maar over-een-komst van leeftijd brengt wel gelijkheid van smaak en neiging meê... S.
We zullen, alle-beî, liefhebben wat grootsch en mooi, en... wat teder en lieflijk is... D.
Heb-je er je moeder iets van laten blijken? S.
(schudt van neen, en sluit zich naauwer aan haar zijde):
Ik heb nog niet gedurfd. D.
Ik dacht, dat gij volkomen in elkanders zieleleven deelde... S.
Tot dus-verre ja, maar, in deze... ongewone zaak... Als zij uw bezwáren eens liet gelden, dan moest ik... o dan | ||||||||
[pagina 331]
| ||||||||
moest ik mijn ideaal als een begoocheling vaarwel zeggen,... en ik zoû de ongelukkigste van alle menschen zijn... Gij hebt aan mijn hart geluisterd, en ik wilde dat hart niet verloochenen... Bovendien - als ik éerst weet, of hij mij eenigszins genegen is... D.
Het schijnt wel, dat hij van je houdt... S.
Ik weet het niet; maar mij dunkt - ik durf het bijna niet zeggen... al ben ik hem niet waard, al sta ik zoo heel ver beneden hem: ze kunnen geen ongelijk hebben, die zeggen: ‘de éene min brengt de andere in...’ D.
Zoû de liefde altijd weêrkeerig wezen? - Wordt er niet vergéefs bemind? S.
Waar oprecht en innig en volhardend bemind wordt... neen! - Maar ik vind het niet lief van je, dat je 't me tégen schijnt te willen maken. D.
Ik, melieve, volstrekt niet! Je weet, hoe veel ik van je hoû... maar daarom ben ik maar te meer bang voor een te-leur-stelling... S.
Nu, laat ik me dan in ieder geval vleyen met een zoete hoop, zoo lang dat licht mijn pad beschijnt... (In de verte luidt een bengel.) Maar dat gelui brengt me tot de werklijkheid te-rug. Ga je nu soms meê naar de stad?... Je weet, ik woû iets koopen voor den verjaardag van mijn lieve moeder.
D.
Zeker, ik ga meê. Laten wij ons haasten.
D. en S. af, rechts.
| ||||||||
Vierde tooneel.
brosterhuysen, alleen.
Br.
Luistervinken deugen niet... maar wat ze toch hooren, is somtijds heel belangrijk... Zoû ze iemant anders dan mij kunnen bedoeld hebben? Ze sprak van een dichter... Te Zevenbergen ging ze met geen dichters om... De eenigen, | ||||||||
[pagina 332]
| ||||||||
die ze hier ontmoet heeft, zijn de Drost, Dr Coster en mij Een grappenmaker als die oude dokter kan niet in haar smaak vallen, en bovendien - de man is getrouwd - al tot twee maal toe. Nu - een weduwnaar als de deftige Drost, zal op haar 16-jarig gemoed toch wel zoo'n diepen indruk niet hebben gemaakt... Het klinkdichtjen, dat ik voor de beide meisjens geschreven heb, heeft zij heel vrindelijk aangenomen... O, hoe meer ik er over denk, hoe gelukkiger ik mij voel - ik mag voet geven aan de hoop... Wat praatte die Debora over verschil van leeftijd! - Nu ja, ik ben 31 en zij pas 16; maar Cats vindt dat 18 en 36 nog goed sámengaan... Neen, lieve, laat je daar niet door afschrikken!... Zij wandelen op naar het Veer; ik loop ze nog een eindtjen na, en maak een praatjen. Af. | ||||||||
Vijfde tooneel.HOOFT en COSTER, komen links op.
Hoofts:
Wat heeft dit huis voor aantrekkelijks, sints het door een kinderlozen weduwnaar bewoond wordt! Zoo gezellig en vrolijk het mij toescheen, bij het leven van vrouw en kroost, zoo leêg en eenzaam dunkt het mij nu. Als mijn ambt er mij niet heenroept, dan blijf ik in Stad; dan vermijd ik Muyden zoo veel mogelijk.
Coster:
Het Huis komt mij toch nog al bewoonbaar voor; en als gij omringd zijt zoo als nu, dan dunkt mij het verblijf er nog zoo onaardig niet...
Ho.
Gij zinspeelt op de doortocht van Juffrouw Hellemans en haar dochter... Dát is mij zeker heel aangenaam. Ofschoon, door Christine, zaliger gedachtenis, aan haar zwager verwant, heb ik pas onlangs te Zevenbergen haar nadere kennis gemaakt. Zij moest naar Amsterdam, om een rechtsgeleerde over een in de Spaansche Nederlanden te voeren proces te raadplegen; | ||||||||
[pagina 333]
| ||||||||
ik heb haar verzocht, met haar dochter, eenige dagen ten mijnent in waardschap te komen; en zij heeft dit aangenomen met een glimlach, die... schatten waard zoû zijn... C.
De Drost mag dus hoop koesteren, dat... H.
Meent ge, dat ik iets hóop? - Welnu, Doctor, ik zal het u bekennen: ik wénsch vurig. De schoone weduwe Bartelotti alleen kan mij het leven nog draaglijk maken... Ik lij veel, vriend (hij drukt hem de hand) , en meer dan ik, op mijne jaren, zoû mogelijk geacht hebben...
C.
Gij zijt toch wel niet iemant, die zulk lijden ongetroost zal behoeven dóor te staan... Mij dunkt, de Heer Drossaart Hooft - een man, dien de draai- en schaafbank der oude letteren en van het nieuw Italië gemaakt hebben zoo als wij hem kennen - zal zich toch maar hebben te vertoonen, om toegelaten te worden over alle drempels en - in alle harten! H.
Dat zult ge misschien denken, Doctor; maar de ondervinding weet van iets anders te spreken. Ik moet bekennen, ik ben van een tamelijk ontvlambare natuur. De nacht van drie jaren, die over mijn leven hangt, sedert de dood van mijne goede Christine, is dan ook, ik belij het in eenvoud, niet gebleven zonder heldere en verkwikkende sterren, wier glans ik getracht heb te genieten; maar de sterren bleken mij het heele halfrond te bestralen, en geen enkele lonk was voor mij-alleen bestemd... Ja toch, ik zeg geen enkele; dit is onjuist: zelfs heeft de fiere Leonoor mij zoo vriendelijk bejegend, dat het bijna niet te verklaren zoû zijn, als ze hare afgekeerdheid volhield. Dat ze hier eenige dagen toeft, verplicht, in hare schatting, tot niets. 't Is een van de zelfstandigste naturen, die ik ooit ontmoet heb... C.
(Hij trekt een blaadtjen van een heester):
En heb-je al eens een balletjen opgegooid van je stemming voor háar? H.
Ik heb méer gedaan dan poolshoogte van hare meening over mij genomen. Maar zij is iemant, met wie men niet | ||||||||
[pagina 334]
| ||||||||
vordert. Zij acht zich niet gebonden, door enkele stappen, die zij gezet heeft, noch uitzichten, door haar geopend... C.
Ook niet, zoo die stappen en uitzichten ontwijfelbaar een voor u gunstige beteekenis hadden? H.
Je bent een schalk, Doctor! Ge denkt, dat ik mij verlustig in verschijningen, door mijn verbeelding geschapen. Ik mag niet herhalen, wat ze tot mij gezeid heeft; het baat ons ook niet; ik kan er niet op voortbouwen: want zij verschuilt zich onophoudelijk achter excepties. C.
Is 't onbescheiden te vragen, wat, in dit oogenblik, haar scherm is? H.
't Is een beetjen moeilijk... 't was iets gezochts... zij gooide 't op mijn vrienden... C.
Wat haperde dan aan deze? H.
Ik wil u dat niet zeggen. Slaag ik er nog eenmaal in, haar vooroordeelen te overwinnen, en haar te brengen tot het voegen van de daad bij het woord, de verbintenis bij de bekentenis, - dan zoû ik niet willen, dat mijne vrienden zouden denken: dáarvoor en dáarvoor heeft zij ons aangezien; en ik zoû even-min willen zeggen als willen zwijgen, dat ik het den vrienden had meêgedeeld. C.
Dat is een kieschheid, Heer Drost, die zelfs een nieuwsgierige weet te waardeeren... Misschien vindt ge morgen, bij haar feest, gelegenheid om de zaken wat vooruit te brengen. H.
Zacht! - daar komt zij aangewandeld, met mijne huishoudster Juffrouw Quekels. | ||||||||
Zesde tooneel.COSTER, HOOFT, LEONORE HELLEMANS, Juffr. QUEKELS.
De vrouwen komen rechts op.
Leonore Hellemans, vriendelijk:
Ha, daar is juist mijn gastheer, met zijn vriend Dr Coster. (De Heeren buigen.) Wat een allerliefste aanleg - die tuinen
| ||||||||
[pagina 335]
| ||||||||
van u, Mijnheer Hooft! Wat een aangename afwisseling, aan de land- en aan de zeezijde! Ik vind het hier toch zóo prettig... De nabijheid van die kleine welvarende stad, met haar haven... de drukte daarvan... het genoegen van de wandeling langs de welonderhouden wegen en paden, het charakter van de bevolking, het varen op de Vecht, zoo als we gisteren deden... uw beroemde pruimenboomgaard... en het statig kasteel, dat zoo geschikt is om gezelligheid en vrolijkheid te herbergen... (Coster trekt een spotachtig gezicht).
Hooft:
Hoe gelukkig is de bewoner van zulk een huizing, als hij ze open mag zetten voor een vrouw, wier hart dergelijke dingen voelen kan... Gij weet, Mejoffrouw, ik heb hier, voor uw verblijf en dat genot, geen ander woord dan ‘hoe langer, hoe liever!’ Juff. Quekels:
De Juffrouw heeft niet veel tijd meer; zij moet naar Amsterdam en Den Haag. Uitstel zoû haar kunnen schaden. Niet waar, Juffrouw? L.
Ja, mijnheer Hooft! ik kwam u zeggen, dat ik eigenlijk dezen avond nog zoû behooren te vertrekken. H.
Dezen avond! zóo spoedig!... Dat hadt ge niet beloofd! L.
Mijn zwager in Amsterdam en zijne kinderen rekenen er op mij, morgen, den geheelen dag bij hen te hebben... H.
Juist morgen? L.
(Met eenige beteekenis):
Verwondert u dat? H.
Mág ik het begrijpen? Mag men zich te Muyden herinneren, welk uchtendrood, op dien datum, weleer over Antwerpen opging? L.
(Glimlachend):
Wat zijt gij, dichters, toch beminnelijk! | ||||||||
[pagina 336]
| ||||||||
H.
Wat zijt gij, vrouwen, toch wreed, die spot met onze gevoeligheid!... Maar van daag kunt gij niet vertrekken. L.
(Zij knikt langzaam met het hoofd en veinst ernst):
Zeker wél! - Ik ga Susanne waarschuwen... (Zij wil gaan).
H.
Geef u de moeite niet! - Als het dan zijn moet... Juffrouw Grietjen, wees zoo goed.. Juff. Q.
(Voor zich heen):
Als het is om háar te helpen verwijderen. (Tot Hooft:) Ik zal de jongejuffrouw gaan opzoeken.
Af. | ||||||||
Zevende tooneel.
De vorigen, behaloe Juff. QUEKELS.
Coster, schalk:
't Is, dat Juffrouw Quekels graâg een bewijs van haar dienstvaardigheid woû geven - want anders, de jonge Juffrouw is, met Deetjen Baeck, zoo even wechgegaan... Zij zijn de brug naar Muyen afgeloopen... Ik zal eens zien, of ik ze vind... Af. | ||||||||
Achtste tooneel.LEONORE, HOOFT.
Hooft:
Zet u een oogenblik in het priëel...
Leonore, neemt plaats:
Gij zijt wel goed.
Ho.
Helaas, goed ben ik in 't geheel niet: misschien zelfs niet eens te verontschuldigen... Vergeef mij, Leonore, dat ik, in schaduw van mijn huis, u over iets spreken ga, dat de hoflijkheid mij misschien verbieden moest hier te behandelen...
Le.
(Zij speelt met haar paauwenveêren waayer):
De Heer Hooft zal mij niets zeggen, wat ik niet óveral mag hooren... | ||||||||
[pagina 337]
| ||||||||
H.
Wat heb ik toch misdaan, dat gij mij uw gunst onttrekt? L.
Misdaan? Mijns wetens niets. Zoû ik anders hier zijn gekomen? Zoû ik uw waardschap aanvaard hebben, indien er, tusschen ons, sprake van een gunst kon zijn, die ik te weigeren of te bekrimpen had? H.
Weet gij dan niet, al te ontrefbaar hart, wat ge mij hebt doen hopen?... (zachter) Wat ge mij hebt betuigd?
L.
Verwijten?? - Wát heb ik doen hopen? (zachter:) Kan ik het helpen, dat gij u dingen in het hoofd hebt gezet, die niet in mijn levensplan kunnen opgenomen worden? - Dat ge aan woorden van achting en vriendschap, of ook wel van scherts... wijder strekking hebt toegeschreven, dan ze bestemd waren uit te drukken?
H.
Hoe kan schoonheid en hardheid, goedheid en wreedheid toch zóo te-zamen-gaan! Als ik dan tot dus-verre niet duidelijk genoeg heb gesproken... weet dan, gij die van de Princessennatuur ook dit hebt, dat men niet met u vooruit kan komen, - dat men dagelijks weer van meet af beginnen moet.. dat gij mij dierbaarder zijt dan het leven, oneindig dierbaarder!... En dat zegt nog weinig, want wat is mijn leven, sints de laatste jaren?... Maar oneindig, oneindig dierbaar!... Dat ik alles, wat ik ben en bezit, aan uwe voeten legg', al te gelukkig geheel de uwe te mogen zijn! Aan u, aan uwe kinderen, wil ik mij geheel toewijden... Gij zult nooit een zorg gezien hebben als de mijne, om u gelukkig, om u de gelukkigste der vrouwen te maken... L.
(Zij staat op. Ernstig):
Mijnheer Hooft, op zulk eene ontsluyering van uw hart was ik geheel niet voorbereid. Laat mij eerlijk zijn, en in plaats van mijn andwoord uit te stellen, u zeggen, dat ik wel nooit meer zal trouwen. Ik heb achting voor uw charakter en talenten; maar, gij zult de eerste zijn mij toe te geven - gij, die zoo vele allertederste liefdeliederen voor ándere vrouwen of meisjens gedicht hebt, dat dit niet genoeg is!... | ||||||||
[pagina 338]
| ||||||||
H.
(smeekend):
Neem het in overweging!... L.
Neen, ik behóef het niet in overweging te nemen. Ik wijd mij geheel aan de opvoeding van mijne twee dochters; ik heb tot dus-verre daarbij geen mannelijken raad behoefd, en kan mij, zoo er nood is, voor dezen, altijd tot mijn broeders wenden... H.
Ik dacht, dat wellicht verschil van zienswijze... L.
Ja, wat die zienswijze aangaat - zoudt gij en ik zoo goed sámengaan? - Als ik rondzie, naar uw vrienden: geneesheeren, die tooneelregenten zijn, theologen, die als medicijnmeesters en minnedichters optreden, de schilders, de zangers, de kunstenaars, die den drempel van den ouden Roemer sleten,... en dan die geleerde vrouwen, waar gij altijd zoo veel werk van hebt gemaakt... die nu wel getrouwd zijn, maar met wie daarom de vergelijking niet onmogelijk wordt!... Neen, mijnheer Hooft! Daar kan niets van instaan; en zelfs, gij voelt, na dit gesprek, kan ik geen oogenblik langer in uw huis meer toeven... H.
O, gij zijt wreed! gij zijt wreed! | ||||||||
Negende tooneel.
De oorigen, Dr COSTER.
Coster:
De Juffrouw zal nog wat geduld moeten oefenen. De jonge Dames zijn in Muyen overal gezien; maar niemant wist me te zeggen, welken weg zij ópgewandeld waren. Met Bart, den tuinman, hadden ze nog een kleine afspraak voor morgen gemaakt. Hij scheen zeer vereerd met hun vertrouwen, en had, zeide hij, een geheim te bewaren.
Leonore:
't Zal wat wezen!
Hooft, nederig:
Gij ziet, ieder-een rekent er op, dat gij blijft. | ||||||||
[pagina 339]
| ||||||||
L.
(ter zijde):
Wist ik maar waar ze zijn? - (hoorbaar) 't Is vervelend. Zij moest ook niet uitgaan zonder het te zeggen.
C.
Misschien bereidt men u een verrassing. H.
(bemoedigd):
Den eene zijn nood is den andere zijn brood. Fortuin is op mijne hand... O, daar komt Brosterhuysen van de wandeling: misschien kan hij ons inlichten. | ||||||||
Tiende tooneel.
De vongen, BROSTERHUYSEN.
Leonore:
Mijnheer Brosterhuysen, hebt gij de meisjens - Juffrouw Baeck en mijn dochter - ook gezien?
Brosterhuysen, hij buigt:
Mejuffrouw! - Ik kwam juist hierheen in het spoor van Dr Coster... niet twijfelende of dat zoû mij ten goede leiden... om u te zeggen, dat de jonge Dames met den marktschipper naar Amsterdam zijn gegaan, en u en den Heer Hooft hunne verontschuldiging aanbieden, dat zij niet vóor van avond te-rug zullen kunnen zijn. Zij hadden verscheiden boodschappen te doen... Zij zouden in de stad aan de Nieuwe Brug den Heer Joost Baeck ontmoeten, en die zoû zorgen voor de te-rug-reis. L.
Ik vind 'et in 't geheel niet aardig van de meisjens - dat ze zoo maar op hun eigen houtjen...
Coster:
Bij verrassingen waarschuwt men nooit! - Wat is prettiger als verrassingen!... Als ieder-een er over denkt zoo als ik - worden er, tusschen van daag en morgen, nog vele voorbereid... Maar bovendien, die u ooit met uw dochter samen gezien heeft, zoû denken, dat die dochter bij die moeder nooit misdoen kon. L.
Ja, ik beken, Suzeken mag een potjen bij mij breken... | ||||||||
[pagina 340]
| ||||||||
Hooft:
Gij zoudt u niet graâg van haar scheiden... L.
Láat mij er niet aan denken!... C.
Daar is anders ook voor de kinderen in een gezin ‘een tijd van komen en een tijd van gaan’... B.
(bedeesd):
En als ze dan gáan onder goed geleide... L.
Onder goed geleide... de goede leidslieden zijn zeldzaam... Maar buiten dat - bestaat er een teerder en heiliger band dan die van een moeder met een volwassen dochter? Is er een gelukkiger, vertrouwelijker denkbaar - als de moeder nog jong genoeg is om met haar dochter geheel meê te leven, en de dochter wijs genoeg, om het vertrouwen van haar moeder te verdienen? | ||||||||
Elfde tooneel.
De vorigen, Juff. QUEKELS.
Juff. Quekels, tot Hooft:
Drost, er is opgedragen! - Juffer Susanne is met Debora al een uur geleden gaan wandelen. Ze hebben een mand meêgenomen; en men weet niet, hoe laat ze te-rug-komen.
Hooft:
Ja, Mejoffrouw Hellemans is al op de hoogte. (Leonore, zijne hand aanbiedend:) Mag ik...? - Dokter, Heer Brosterhuysen!
Hooft geleidt Leonore naar het kasteel, Coster gaat aan de rechter hand van Leonore. Juff. Quekels houdt Brosterhuysen nog te-rug.
| ||||||||
Twaalfde tooneel.BROSTERHUYSEN, Juff. QUEKELS.
Juff. Quekels:
Merk-je niets?
Brosterhuysen:
Wat meent ge? | ||||||||
[pagina 341]
| ||||||||
Juff. Q.
Hoe geweldig de Drost is aangeschoten. B.
Waarmeê? Juff. Q.
Met de ‘pijlen der liefde’. B.
Ik heb den Drost met mooye vrouwen nooit anders gezien. Juff Q.
Nou, ik dan wel. B.
Neen! ik geloof, dat de Heer Hooft heel andere plannen heeft. Juff. Q.
Zoo! - Welke dan? B. Wel!
- Dat weet gij beter dan iemant! Juff. Q.
Ik? B.
Wel ja, dat zoudt gij niet wéten! Juff. Q.
Ik verzeker je van niet. Denk-je, dat ik zóo in den Drost zijn geheimen ben? B.
Misschien heeft hij het u nooit met ronde woorden gezeid: maar de heele waereld ziet toch wel, dat de Drost zeer ingenomen is met zijn huishoudster... met de Dame die de goedheid heeft zijn huis te bestieren. Juff. Q.
Zoo? - Zeît de heele waereld dat? B.
Wel zeker, daar is maar éen stem over. Ieder-een verwacht ook, dat het niet lang zal duren, of men hoort er méer van... Juff. Q.
Zóo waarlijk, verwacht ieder-éen dat? - En wat zoû dat dan wezen? B.
Wel, men denkt natuurlijk, dat gij op u nemen zult den Drost over zijn weduwnaarsrouw te troosten... dat gij hem hand en hart zult geven, en - Drostin van Muyen worden! | ||||||||
[pagina 342]
| ||||||||
Juff. Q.
(zeer verblijd):
Wat zeg-je, mijnheer Brosterhuysen! Denken de menschen dát?... En - zijn dat nog al verstandige menschen? B.
Heel verstandige, en die het goed met den Drost meenen óok. Wel zeker! Juff. Q.
Wel, mijn lieve Brosterhuysen, daar vertel-je me wat nieuws. Dan heeft de Drost zich zeker uitgelaten?... B.
O ja, natuurlijk, hij heeft er met zijn vrinden over gesproken... Juff. Q.
Is 'et waar, is 'et waar! - Met Dr Coster, bij voorbeeld? B.
O, heel zeker. Juff. Q.
Ja, nu je 't zeît, de Dokter was in de laatste dagen veel vrindelijker tegen me, als wel anders; niet zoo spotachtig. Van morgen nog, kwam 'i zoo vertrouwelijk onderhandelen over de verciering van de groote Zaal... morgen! Och, je begrijpt, de Drost, die, net als je zeît, altijd galant voor vrouwen is, moet wel wat doen voor zijn logeergasten... Máar, máar! daar hoor ik nieuw van op! En het komt me nu ook zoo waarschijnelijk voor... Me goeje Brosterhuysen! Ik woû, dat ik wat voor je doen kon! Ik woû je zoo gráâg een plezier doen: vraag me maar wat. B.
Zoudt ge, werkelijk, mij van dienst willen wezen? Juff. Q.
Zeker, gráâg! Als de eene hand de andere wascht... Gij zult toch ook wel niet tot mijn nadeel bij den Drost gesproken hebben... B.
Dat kunt ge wel begrijpen. - Wij, gasten, hebben trouwens reden genoeg van dankbaarheid. Gij verzorgt de tafel en het heele leven op het slot met zoo'n goede smaak... Maar wezenlijk, mag ik u iets vertrouwelijks zeggen? Juff. Q.
Met groot plezier. | ||||||||
[pagina 343]
| ||||||||
B.
Welnu, gij zoudt mij oneindig gelukkig kunnen maken. Juff. Q.
Ik? - Hoe dan? B.
Wel, ik heb u zoo dikwijls, deze twee dagen, een hartlijk praatjen zien voeren met Susanne Bartelotti, de dochter van (hij wijst naar 't slot) ... Mij dunkt, zij stort zich nog al eens voor u uit... ontvangt gaarne uw raad...
Juff. Q.
O ja, zij is heel aardig. B.
Welnu! Sta mijn zaak een beetjen voor! Juff. Q.
Uw zaak? Hebt ge uw oog op dat blanke brunettjen laten vallen? B.
O, ik ben smoorlijk... Juff. Q.
Heel goed, heel best! Ik zal het noodige van je vertellen. En als de Drost je vragen mocht... hoe je mijn vindt... B.
Begrepen, begrepen! Wij zijn een paar uitmuntende samenzweerders. Juff. Q.
Ja ja, uitmuntende samenzweerders! Leve de vrindschap! B.
En de liefde! Juff. Q.
Nu aan tafel! B.
Met alle genoegen.
Zij hebben, onder het laatste tooneel, elkaâr van tijd tot tijd de beide handen genomen; nu keeren zij zich van het publiek af, en huppelen hand aan hand slotwaards.
| ||||||||
[pagina 344]
| ||||||||
Tweede bedrijf.
De groote zaal in 't Slot te Muyden. Een gordijn scheidt een deel der zaal naar achter af. Rechts van den toeschouwer, een tafel met boeken en schrijfgereedschap; links, een tweede tafel; daarbij, een spinnewiel; verder, stoelen, enz.
| ||||||||
Eerste tooweel.BROSTERHUYSEN en Dr COSTER.
Brosterhuysen, hij zit bij de tafel links:
Ik ben rampzalig!
Coster:
Kom kom, het zal zoo erg niet wezen! B.
Niet erg? - Ik heb de overtuiging gekregen, dat Susanne mij niet liefheeft... C.
Wat niet is, kan komen... zij zal wel bijdraayen: Rome en Aken zijn niet op éen dag gebouwd... B.
(hoofdschuddend):
Neen! - alle kans is verkeken. C.
Maar hoe dan? B.
(hij zucht):
Zij bemint een ander... C.
Een vrind uit de kindsheid? B.
Neen, Dokter, je raadt het nooit. - Wie denk-je? C.
Ken ik 'em? B.
Van nabij. C.
Ik weet niets van haar betrekkingen. B.
Zet uw ooren op! Zij bemint... zij bemint den Drost van Muyen! Dat kind van zestien jaar heeft de dwaasheid dien ouwen Heer te beminnen. C.
Oooo, zoo oud is de Drost toch óok nog niet: op z'n best een zes-en-veertiger! | ||||||||
[pagina 345]
| ||||||||
B.
Nou, ga reis na - maar effentjens dertig jaar verschil! C.
Nu ja, ik heb je van 't begin af gezeid, dat ik Brósterhuysen en Suzeken een allerliefst paartjen zoû vinden; maar... zeg e'reis... hoe ben-je achter die meisjensgril gekomen? B.
Ik zal 't u bekennen. Ik heb gisteren geluisterd - en werd door den schijn volkomen bedrogen. Begeerig naar méer, heb ik de jonge vrindinnen daar zoo éven begluurd, en, helaas, mijn schoone dwaling werd maar al te wreedaardig de bodem ingeslagen. Zij zaten op een tuinbank naast elkander, weinig denkende, dat ik mij in de bosschaadje verscholen had. ‘Ach,’ zeî Susanne, ‘kon ik maar weten, of ik hoop mag hebben!’ - ‘Ondervraag het zand-orakel,’ andwoordde Debora half lachend.’ ‘Hoe gaat dat?’ vroeg Suzeke levendig. ‘O, je schrijft zjjn voorletters in het zand,’ zei Juff. Baeck, ‘en als binnen het vierde van een etmaal de letters niet zijn wechgeveegd, dan koestert de aangeduide persoon een liefde die standhoudt.’ Wat was ik gespannen! Wat was ik zeker, dat de J van (Jan) en de B (van Brosterhuysen) aan mijn liefde recht zouden doen!... Susanne raapt een doojen tak van den grond... Ik, tusschen het gebladert staande, rek mij uit, om de trekken te bespieden, die haar lieve hand ging neêrschrijven... En wat zie ik? in afmetingen van moorddadige grootte: een P, een C, en een H! - 't Is afschuwelijk! C.
Ja, beste vrind, dat zijn van die tijdelijke rampen; maar je moet maar goejen moed houwen: de Drost zal zich door de dochter niet van de moeder laten aftrekken; en de tijd baart rozen. Gij hebt in den Drost een bondgenoot. Gij en ieder-een hebt hier opgemerkt, hoe hoog Leonore bij hem staat aangeschreven. Maar ik mag u wel troosten met de verzekering, dat het een heel ernstig gemeende hartstocht is, al schijnt Juffrouw Hellemans nog niet te bewegen. De wijze man was letterlijk wanhopig dezen morgen... Ik heb 'em nog nooit zoo gezien | ||||||||
[pagina 346]
| ||||||||
B.
Dat moest Juffrouw Hellemans wéten: dan zoû ze misschien wel toegeven. C.
De moeilijkheid is - haar te bereiken. Van Suzekes bemiddeling kunnen we ons niet bedienen: die heeft ándere belangen. Gij zijt de moeder bijna vreemd; en uw leeftijd... B.
Neen, maar gij, Dokter: gij zijt zeer bevrind met den Heer Hooft, een tijdgenoot; bovendien, als medikus moet ge voor zijn gezondheid zorgen... dit alles zal u bij Juffrouw Hellemans tot ontschuldiging strekken. C.
Dat zoû 'et, als ze me eenigszins genegen was: maar ze kan me niet luchten of zien... B.
Zij ként u niet... C.
De faam, vrind, de faam! - De rederijkerij staat bij vrome lieden in een kwaad gerucht. B.
(nadenkend):
Juffrouw Baeck is te jong... C.
Ik weet er wel wat op... We zullen Juffrouw Quekels voor ons laten werken. B.
Dat is niet mogelijk. Ik heb, om Juffrouw Quekels voor mij te winnen - opdat ze, in haar snapzucht, zich niet ongunstig over mij bij de andere Dames uit zoû laten, - haar gevleid met de mogelijkheid dat zij nog wel eens Drostin zoû kunnen worden. C.
Uitmuntend! niets kon ons meer te stade komen. Laat mij maar begaan: ik geloof, dat ik den Drost en u te-gelijk een dienst kan doen... Ik hoor daar iemant. - Zij is het. Laat ons alleen. B.
(zacht):
Goed succes. Af. | ||||||||
Tweede tooneel.Juffrouw QUEKELS, COSTER.
Coster, hij zit aan de tafel rechts te schrijven, en zet
een zeer bedrukt gezicht. Voor zich heen:
Zie zoo! ik hoop dat dit recept het gevaar ten minste vooreerst wat bezweeren zal. - O, Juffrouw Quekels!... | ||||||||
[pagina 347]
| ||||||||
Juff. Q.
Wat praat je daar in je-zelf, Dokter! van ‘gevaar bezweeren zal’... Is er ergends gevaar? Ik ben in 't geheel geen heldin. Zeg het dan liever. C.
(somber):
Neen, mijn goeje Juffrouw, gevaar is er niet... wel neen! Heb ik dat gezeid?... Maar toch - uw liefderijke hulp zal wel noodig wezen. Juff. Q.
Waarvoor, Dokter? - Je doet me schrikken! C.
Ja, ziet ge, we willen hopen, dat het nog niets is... maar de latijnsche stokregel zegt: Principiis obsta... Juff. Q.
Ja wel, zoo veel als dat de Dokter óp zijn principes staat... C.
Zeker, en daaronder behoort vooral trouw aan mijn vrinden. Om u de waarheid te zeggen: het is met den Drost niet goed. Ik heb hem van morgen na het ontbijt gezien, pols gevoeld, etc.; maar (hij schudt met het hoofd) het is niet goed. De zenuwen zijn zeer ontsteld; er treedt eene complicatio in van leverlijden; zijn stem is dof, zijn oog staat somber.
Juff. Q.
Och, en daar kan hij anders zoo geestig meê kijken... C.
(vertrouwelijk):
Ik ben zeer ongerust moet ik u zeggen... Hij voelt ook drukking op de hersens, en, in een vlaag van ijlhoofdigheid... sta ik voor niets in. Juff. Q.
Wat zeg-je, Dokter! je maakt me vreeselijk bang... vlaag van ijlhoofdigheid!... Wát mag van dat alles de reden zijn? C.
Ja, mijn lieve mensch! het is een beetjen een kiesch onderwerp om met ú te behandelen... maar het is (hij zucht) eene ongelukkige liefde...
Juff. Q.
(een glans op het gelaat):
Zoû je 't denken, Dokter? - Zoû de Drost verliefd wezen?... C.
(hij knikt):
Tot over de ooren? Juff. Q.
En waarom deklareert hij dan zijn liefde niet? | ||||||||
[pagina 348]
| ||||||||
C.
Ja, Juffrouw, ziet ge - die vraag is nu juist aan u moeilijk te beandwoorden. Juff. Q.
(zeer geïnteresseerd):
Bizonder aan mij? C.
Ja, ziet ge, de persoon, die hart en hoofd van den Drost vervult, is geen gewoon mensch. Hij staat tot háar in zekere betrekking... Juff. Q.
Zoo! C.
En nu vreest hij, als de waereld zoû hooren (voorondersteld, dat zijn aanzoek gunstig werd beandwoord)... dat hij verloofd was met die persoon, dat die persoon dan misschien verdacht zoû worden van... van... Juff. Q.
Mij dunkt die bezorgdheid gaat wat ver. 't Is niet de vraag, wat de menschen zouden zeggen... de menschen zeggen zoo véel... 't is alleen maar de vraag... C.
Of alles in eer en deugd is toegegaan - concedo! Maar de Drost is zeer kiesch, en wil allerminst haar, die hij zoo vurig bemint, in opspraak brengen... Kortom, de Drost is ziek, en moet genezen worden... Ik heb hier een Recipe geschreven, en verzoek u dit ter-stond naar Muyen bij den apotheker te laten bezorgen, en dan reken ik op u om het poeder behendig twee maal daags in den drank van den Drost te schudden, dat hij 't niet merkt; dan zal hij bedaard worden, en over een dag of drie van zijn dolle verliefdheid radikaal genezen zijn. Juff. Q.
(ter zijde):
Dat kan 'i begrijpen! (overluid:) Best, Dokter, geef hier; ik zal 'et dadelijk laten bezorgen...
C.
Heel goed. Maar, Juffrouw Quekels, het spreekt van zelf, dat er aan geen ziel ter waereld een woord van deze zaak gerept mag worden. Juff. Q.
Neen, natuurlijk niet! Ik beloof je, Dokter, ik zal alle diskretie in acht nemen. Je begrijpt wel, ik méer dan ieder ander. C.
(met een veelbeteekenenden glimlach):
Ja zeker, Juffrouw Quekels: Nos kennimus nos! Adieu, beste Juffrouw. Af. | ||||||||
[pagina 349]
| ||||||||
Derde tooneel.Juffrouw QUEKELS, alleen.
Juff. Q.
Dat kun-je begrijpen! ik zal een recept laten klaarmaken, om den Drost van zijn zielsziekte te genezen. Dien lieven, braven man genezen - wie wil het liever dan ik? Maar niet met poeyers of likkepotjens... 't Is om te lachen. (Zij ligt haar rok op en steekt het recept in haar zak.) De Drost lijdt, om dat hij zijn liefde niet durft openbaren... Maar dat is een overdreven naauwgezetheid van geweten... Hij moest minder angstvallig zijn...
| ||||||||
Vierde tooneel.Juff. QUEKELS, LEONOEE HELLEMANS.
Leonore:
Ik kom u even vragen, of gij ook een hangslootjen voor mij te leen hebt. Ik ben aan 't pakken van mijn goed, en het gewone slot van mijn koffer is een beetjen wrak... Juffrouw Quekels, geveinsd:
Blijft ge er dan toch bij om ons al zoo spoedig te willen verlaten? L.
Ja, mijn lieve mensch, ik kan niet anders. Ik wil volstrekt voor twaalf uur vertrokken zijn. Ik wil u wel zeggen, wat mij drijft. Gij moet weten (maar zeg het vooral aan niemant): ik ben eigenlijk van daag jarig, en mijn zwager, Willem Bartelotti in Amsterdam, rekent er stellig op, dat ik bij hem den dag kom doorbrengen. Daarom had ik gisteren al willen vertrekken, toen het door de afwezigheid van Susanne verhinderd werd... Maar heden gáan wij toch zoo spoedig mogelijk. Juff. Q.
Het zal den Drost erg te-leur-stellen. Ik moet u ook in vertrouwen zeggen: van dien verjaardag... is hier bekend... De Drost wilde, van middag, dien heuglijken dag, met al de huisgenoten vieren... Ongelukkig is ZEd. in 't geheel niet wel... | ||||||||
[pagina 350]
| ||||||||
L.
Is Mijnheer Hooft niet wel? Juff. Q.
(beteekenisvol het hoofd schuddend):
Hij is in een bedenkelijken gezondheidstoestand... Zielelijden moet het wezen; dat drukt op de zenuwen en op de hersens... Hij heeft Dr Coster geraadpleegd... en deze heeft mij gezegd: dat hij niet gerust is: het ergste staat te vreezen... L.
(een weinig ontsteld):
Wat bedoelt ge? - Wat zoû de reden zijn? Juff. Q.
Tegen u gezeîd: een ongelukkige liefde... L.
(geschokt):
Een ongelukkige liefde!... Juff. Q.
Ja, Juffrouw, maar éen troost is er - dat de oorzaak van zijn droefheid en ongesteldheid wel zal kunnen worden wechgenomen. L.
Waardoor dan? Juff. Q.
(timide):
Men zal hem wel niet onverhoord laten zuchten. L.
Zoo? denkt gij dat? Juff. Q.
Ja; ik wéet het. L.
Hoe kúnt ge dat weten? Juff. Q.
(timide):
De Drost heeft zijn oog op iemant laten vallen,... die het mij gezeid heeft. L.
Zoo? iemant in wier geheimen gij zijt? Juff. Q.
(triomfeerend):
O ja! heel erg - mijne meest vertrouwde vrindin... (achter haar hand:) Ik hen het zelf... Dag, Juffrouw Hellemans, ik ga uw hangslootjen zoeken.
(Zij snelt bevallig wech.)
| ||||||||
Vijfde tooneel.
leonore, alleen.
L.
Dwaas schepsel! - Zij moest eens weten - indien haar bericht juist is - aan wiens adres de zuchten zijn van den Drost!... Ik kan het maar met mij-zelve niet eens wor- | ||||||||
[pagina 351]
| ||||||||
den. Hij is ontegenzeglijk een beminnelijk man; heeft groote talenten; - zoon van een Amsterdamsch Burgemeester; - goede relaties; - Guillaume Bartelotti, mijn zwager, is ook de zijne; - hij voert een geachten naam... het is alleen zijne omgeving... voor een gedeelte... Kerksch zijn ze in 't geheel niet; het tegendeel is waar... En dan vooral, - hóud ik genoeg van hem? - Mij dunkt de band, die mij aan Suzeken bindt, zoû er onder lijden. En dat wil ik om heel de waereld niet! Suzeke, mijn vrindin, mijn kind, mijn alles! Met wat een weelde heb ik de uitbotting en ontplooying van dien rozeknop gaâgeslagen! Ik heb mijn vroeger echtgeluk, sedert het opgroeven van dat kind, in het genot van haar volle vertrouwen, bijna niet meer betreurd. (Zij zet zich neder.) 't Is mij wel, of zij, den laatsten tijd, minder vrolijk is; zij heeft iets weemoedigs, iets van een gebogen bloem... Zoû zij misschien den toestand begrijpen, zoû zij, de oplettendheden van den Drost beter opmerkend dan Juffrouw Quekels, vreezen, dat ik toe zal geven, en dat daardoor verwijdering tusschen ons ontstaan zal?... 't Zoû kunnen zijn!... Daar is zij...
| ||||||||
Zesde tooneel.LEONORR, SUSANNE, zij vliegt haar moeder om den hals.
Susanne:
Moedertjen! wat hoor ik? Wil je toch heengaan? - Och, wat zal dit den Drost te-leur-stellen! Hij rekende er gisteren stellig op, dat hier uw verjaardag gevierd zoû worden. Iederéen weet dat hier, en men wil u van middag, bij wijze van verrassing, gelukwenschen.
Leonore:
Het kan niet, kind-lief! Oom Willem wacht ons in Amsterdam. S.
Neen, moedertjen! als dat het eenige bezwaar is... Ik ben, om u de waarheid te zeggen, gisteren bij hem aangegaan; en zij zullen hier heenkomen. | ||||||||
[pagina 352]
| ||||||||
L.
Daar heb-je niet wel aan gedaan... Als Oom en Tante komen, moeten ze maar ter-stond weêr meê te-rug-gaan. (ter zijde:) Ik mag hier geen uur langer blijven: vluchten is het wachtwoord, (overluid:) De Drost is ook ongesteld.
S.
Is de Drost ongesteld? - Wat scheelt hem? L.
Ik weet het niet; maar hij heeft Dr Coster geraadpleegd. S.
(ter zijde):
Wat zoû dat zijn? L.
Neen, wij gaan vertrekken. Mijnheer Hooft heeft hier goede oppassing. 't Zoû onbescheiden zijn hier overlast aan te doen... Kom-je, zoo met-een, voor je goed zorgen? S.
Ja, moeder. Leonore af. | ||||||||
Zevende tooneel.Juff. QUEKELS, SUSANNE.
Juff. Quekels:
Hier heb ik het hangslootjen. O Juffrouw Suzeken, zijt gij hier? - Ik dacht moeder te vinden... En hoe gaat het? Een beetjen bekomen van den schrik?
Susanne:
Van welken schrik? Juff. Q.
Wel, van de blaauwe scheen, die gij Brosterhuysen hebt laten loopen. S.
(ter zijde):
Heeft hij dan bemerkt, dat ik ongevoelig voor zijne zuchten was, en kon hij zijn eigen leed niet zwijgen? (luid:) Ik weet niet, wat je meent, Juffrouw Quekels?
Juff. Q.
Och, kind-lief, wind er nu maar geen doekjens om. 't Is heel mooi, dat je je triomfen niet uitbazuint - maar onder vrindinnen... | ||||||||
[pagina 353]
| ||||||||
S.
(half beschroomd, half te onvrede):
Ik weet niet, wat gij meent... Juff. Q.
Och, ik meen doodeenvoudig, dat ik dien armen Brosterhuysen gevonden heb... een amoureus klaaglied zingende, over te-leur-gestelde liefde bij het klavecimbel van Mevrouw Hooft zaliger; dat ik zijn liefde voor u kende, en dus nu vroeg, hoe hij gevaren was. Toen heeft hij mij bekend zéker te weten, dat gij een dichter bemindet, die veel met u in leeftijd scheelde; gij hadt hém, Brosterhuysen, afgewezen; en nu zijn wij tot het besluit gekomen, dat uw uitverkorene niemant anders is dan onze Drost-zelf... Maar ik moet je, in je eigen belang, raden, kind-lief, ga die neiging te keer; want de Drost, die buitendien je grootvader bijna kon wezen, heeft heel andere plannen!... S.
(zeer ontsteld):
Juffrouw Quekels, je bent niet menschlievend, met zoo ruw over zulke dingen te spreken. Ik heb géen onderhoud met den Heer Brosterhuysen gehad, en, in alle geval, u geen recht gegeven u in mijn vertrouwen te dringen... Ik zal niet dwaas genoeg zijn u op dat punt verder te woord te staan. Af. | ||||||||
Achtste tooneel.Juff. QUEKELS.
Juff. Q.
(zet zich aan het spinnewiel):
Ga maar, nuftjen! zet maar een hooge borst op! - Wat verbeeldt zich zoo'n wicht! Já, de Drost zal attenties voor háar hebben - zoo'n jong ding! zoo'n schoolkind!... Een oogenblik heb ik wel eens gemeend, dat de Drost over de moeder dacht!... Maar dat is óok onwaarschijnlijk! Een weduwe!... Hij zal toch niet graâg een weduwvrouw hebben!... 't Is aardig, dat ik vroeger nooit iets bespeurd heb van hetgeen hij voor mij voelt. En het schijnt nu, volgends het zeggen van Dr Coster, al heel erg ernst bij hem te worden. Nu Drostjen! (zachter:) nu Pieter Corneliszjen! hoû maar goejen moed! Men denkt gunstig, al te gunstig over u,
| ||||||||
[pagina 354]
| ||||||||
schalk! Als ik me ook nog herinner de minnedichtjens, die hij, in der tijd, aan mijn overledennichtjen Ida gegeven heeft, verwondert het mij niet, dat hij nu... zoo... is... Hij wil in de familie blijven: ‘Indien men poogt mijn hart van mijns liefs hart te scheiden,
Ik dacht, het niet zal zijn dan schadelijke moeit',
Want schéuren zoû men eer de harten van ons-beiden,
Als schéiden op de plaats daar zij zijn saamgegroeid.Ga naar voetnoot*)
Wat is dat lief gezeid! Dat de dood er tusschen-kwam, kon niemant helpen. Daarna is dat huwelijk gekomen met Stijntjen van Erp, met die vier ziekelijke kinderen... Dat was óok niet alles!... Wie had, wie had kunnen verwachten, dat hij... per slot van rekening weêr vrij man!... nú zijn oog zoû laten vallen... op het nichtjen van Ida Quekels!... Aardige keer van het lot! En dat het zoo'n hoogte bij hem bereikt heeft. - Zacht, daar is hij zelf. | ||||||||
Negende tooneel.Juffrouw QUEKELS, HOOFT, hij komt in diep gepeins binnen, en
zet zich aan de tafel rechts.
Hooft, ter zijde:
Wat gedaan? Mijn laatste hoop is bij den wortel afgesneden!... Zij zet haar vertrek door. Dat beteekent wat! Kon ik haar nog maar bewegen om hier haar verjaardag te vieren! Misschien dat ons-aller hulde haar fier gemoed wat week zoû maken. - Wien zal ik in den arm nemen? (Hij ziet om naar Juff. Quekels.) In sommige omstandigheden is alle hout timmerhout. De drenkeling klemt zich vast aan een stroohalm. - Grietjen!
Juff. Quekels:
Drost! (Zij gaat naar hem toe.) Wat blieft u?
H.
Zoudt ge me een pleizier willen doen? Juff. Q.
Twijfelt ge daaraan? - Heb ik niet altijd getracht uw minste wenken te voorkomen? | ||||||||
[pagina 355]
| ||||||||
H.
Zeker, gij zijt een goed mensch... Juff. Q.
En nog een weinig je nicht, niet waar? H.
Welzeker, door onze grootmoeders! Juff. Q.
Ik zoû ook alles willen doen om u gelukkig te maken!... Met schrik heb ik gehoord, dat ge niet heel wel zijt... Hoe gaat 'et? H.
O goed, vrij goed! Ik ben maar een beetjen uit het veld geslagen. Juff. Q.
Waarover, lieve Drost? H.
(ziet haar een oogenblik aan):
Grietjen! ga eens zitten; ik heb je wat meê te deelen. Juff. Q.
(gestreeld):
Och, Drost, maak geen komplimenten!
Hooft spoort haar aan om plaats te nemen en zet zijn
stoel bij den hare.
H.
Grietjen, is het nooit eens bij je opgekomen, dat het nu al drie jaar is, dat ik weduwnaar ben?... Juff. Q.
Zeker, Drost, ik heb al dikwijls gedacht: 't is toch vreemd, dat zoo'n flink en deftig Heer als de Drost nog niet hertrouwt. Het kan hem toch wel niet aan Dames ontbreken, die hem hart en hand willen schenken. Zonder nu een piepjong ding te nemen, zoû de Drost toch al licht zijn keus kunnen doen uit de vele deftige dochters van rijpe leeftijd, die hij kent. H.
Ja, beste Grietjen; je maakt me de meêdeeling gemakkelijk... Ik ben voornemens pogingen te doen, om mijn verloren geluk te herstellen. Juff. Q.
Zoo, Drost! Dat hoor ik met genoegen. Gij verdient een goeje, knappe, degelijke vrouw,... van onzen stand. H.
Ik ben blij, Grietjen, dat je zoo gunstig over mij denkt. Ik kom je dan ook vragen, om mij behulpzaam te wezen. Wil-je me helpen? (Hij biedt haar zijn hand.)
| ||||||||
[pagina 356]
| ||||||||
Juff. Q.
(neemt die):
Het is de gelukkigste dag van mijn leven! H.
Och, je hebt zeker wel begrepen wie het geldt. Juff. Q.
Ik durf naauwelijks... H.
Denk maar aan iemant, met wie je dezer dagen véel geweest bent, en bij wie je me zaak misschien met goeden uitslag zoudt kunnen bepleiten... Je hebt me al begrepen. Ja, beste Grietjen, ik heb mijn oog laten vallen op de schoone weduwe Bartelotti, Juffrouw Hellemans... Juff. Q.
(ontzet):
Wat zeg-je, Drost? H.
Ja, vin-je mijn keus niet goed? Juff. Q.
O, uitmuntend! Voortreffelijk! En je komt metéen in de dochters! Dat is prettig; dat is gezellig. H.
Inderdaad, goede vriendin! Maar het neemt toch niet wech, dat ik jou, bij dezen, verzoeken woû, om toch altijd bij ons te blijven wonen; jij bent hier in 't geheel niet te veel, als mijn aanzoek gehoor vindt. Maar, wat verkoop ik den beer zijn huid!... Eerst - moet je me helpen tot mijn oogmerk te komen. Ik woû je vragen het onmogelijke te beproeven, om Juffrouw Hellemans te bewegen hier haar verjaardag te vieren. Dan zullen wij haar straks feliciteeren. Dr Coster heeft mij gezegd dat hij eenige vrienden verzocht heeft voor het middagmaal, niet twijfelende of zij zoû, bij kennismaking, meer met onzen kring ingenomen raken... Dus, doe daar nu eens goed je best voor. Juff. Q.
Heel goed, heel goed, Mijnheer de Drost; ik heb u begrepen, en zal doen wat ik kan... Maar, mag ik u een raad geven? H.
Gaarne. Juff. Q.
Welnu, span er dan Juffer Suzeken voor! Die dochter vermag alles op die moeder... En zij is u zeer genegen... Dat heb-je zeker wel gemerkt... Drost! Je kunt geen betere voorspraak hebben. | ||||||||
[pagina 357]
| ||||||||
H.
Dat is geen kwaad denkbeeld! (Hij denkt na.)
Juff. Q.
Ze is nu bij haar moeder... Maar als je haar schréef!... Zij zal met den brief wel een goed heenkomen vinden. H.
't Was te beproeven. (Hij zet zich aan 't schrijven.)
Juff. Q.
(aan 't spinnen):
Mij dunkt, dat middel kan niet falen... De dochter mag u graâg lijen... De Moeder zal de dochter niets weigeren... Juffrouw Hellemans kan buitendien niet ongevoelig gebleven zijn voor uw ridderlijke zorgen... Wij zullen dus eerstdaags bruiloft hebben!... Ik houd me aanbevolen voor een dansjen, Drost... H.
Ach, goede vriendin! Geloof niet zoo licht wat gij om mijnentwille hoopt. (Bij vouwt den brief toe, ouwelt hem en adresseert hem.) Ik ga nu zien hem haar in handen te doen spelen.
Af. | ||||||||
Tiende tooneel.Juffrouw QUEKELS, alleen.
Juff. Q.
(zij lacht luide):
Zie zoo, voortreflijke Hoog-Baljuw en Dijkgraaf van Weesp en Weesper-Carspel, Baljuw van Naarden en Goyland en Drossaart van Muyden! Daar gaat gij den vos in het hoenderhok sluiten... Hahaha! Een uitmuntende middelares, die gij u daar hebt uitgelezen! - Onnoozele bloed, daar hij is! Ik heb er meê te doen. - Het zal u goed bekomen, dat gij een brabantsche weêuw boven een amsterdamsche maagd van goeden huize verkozen hebt! De verliefde Suze zal zich uitsloven, om haar moeder te bewegen den zuchtenden Drost te verhooren!... hahahaha! Gij hebt mij meermalen in kleine dingen raad gevraagd... Dit is de beste, dien ik u in mijn leven gegeven heb... Lang zult gij 't gedenken, dat ge mij niet vroeger begrepen hebt... | ||||||||
[pagina 358]
| ||||||||
Elfde tooneel.Juffrouw QUEKELS, DEBORA BAECK.
Debora:
Wat is dat jammer, dat wij 't feest van Juffrouw Hellemans niet hier zullen vieren: ieder had er zich op voorbereid. Susanne wist gisteren niet beter, of ze zouden hier heden een heel prettigen dag hebben. Juff. Quekels:
O, maar dat zullen zij nóg wel... Ik geloof, dat er een verloving op til is... D.
Zoo! tusschen wie en wie? Juff. Q.
Ja, daar moet je je vrindin Suzeken maar eens naar vragen. Af, rechts. | ||||||||
Twaalfde tooneel.DEBORA, SUSANNE, komt doodsbleek, met den brief in de hand, links
op en valt Debora schreyend om den hals.
Susanne:
Och, Bora, Bora! (zacht:) Hij heeft me niet lief!... Aan welk een heerlijk droombedrog had ik mij overgegeven!
Deboba:
Maar hoe is je dat gebleken? - Wat is u overkomen? S.
(geeft haar den brief):
Lees maar! D.
(leest overluid):
‘Mejoffrouw, Ik schaam mij voor uwe rijpe wijsheid, in zoo groene jeugd, dat een persoon van mijne jaren, kennis en ondervinding, zich laat vervoeren door de liefde tot doodlijk krank wordens toe. Helaas ja, Mejuffrouw, uw edelhartigheid gelieve te verschoonen, dat ik mijne genegenheid tot Mejuffrouw... Uwe moeder... zoo kwalijk heb weten te matigen, dat ik werklijk gevoele in doodsgevaar te verkeeren, ten zij een wenk van geruststelling mij troosten kome. Ik smeek u, met alle vurigheid, uwe gebeden bij de mijnen te voegen, | ||||||||
[pagina 359]
| ||||||||
opdat ik een woordtjen van de hand of uit den mond uwer moeder ontvange, dat mij den levensmoed te-rug-geve. Onder het aanroepen Gods, hoop ik dat Zijne wijsheid u leiden moge tot het steunen van het aanzoek van hem die uwe handen kust, met zijn eeuwigen dank- dienst- en eerbiedenis... P.C. Hooft.’Ga naar voetnoot*) Arme Suze! Waarom wordt ge zoo wreed te-leur-gesteld: - Kon ik de helft dragen in je lijden! S.
Ja, Bora, ik wist wel, dat ik bij jou geen verwijten wegends de dwaasheid van mijn hoop zoû vinden. Ach, verlaat me niet! Ik voel mij nu meer eenzaam dan ooit: want ik kan mijn moeder, die tot heden mijne liefste vrindin was, nu nooit meer een deelgenoot maken van mijn smart! D.
Zeker niet, Suzeken! Al wat de zusterlijke vriendschap van mij, die uw vertrouweling in dezen was, kan aanbrengen om u te troosten, zal niet ontbreken... Maar wat zult ge nu verder doen? S.
Ik weet 'et niet... ik weet 'et niet! Ik ben wél ongelukkig! - En hij, wat zal er van hém worden, als moeder blijft weigeren? - O die twee pijlen doorboren mij 't hart: mijn lijden, door hem; en het lijden ván hem, dien ik, na zoo veel slagen als hem troffen, zoo gaarne de gelukkigste der menschen had gezien. D.
Stil, daar komt uw moeder... S.
Ja; ik zal mij beheerschen; ik zal mij bezitten... Ik wil, vóor alles, vóor alles een goede dochter zijn... ga, Bora!... Laat ons alleen! (Suze herstelt zich, droogt haar tranen.)
Leonore, binnenkomende:
Waar blijf je toch, kind? - Wat zie-je er betrokken uit! - Scheelt er wat aan? D.
(heengaande):
Ja, Juffrouw, gij moet haar maar eens beknorren, dat zij zoo toegeeft aan haar zwaarmoedigheid. Af. | ||||||||
[pagina 360]
| ||||||||
Dertiende tooneel.LEONOBE, SUSANNE.
Leonore, zich neêrzettend:
Wat scheelt er aan, mijn lief? - Je maakt me ongerust... Wat is er? Je bent, in de laatste tijd, zoo vreemd...
Susanne, bij haar neêrgeknield, terwijl haar moeder
haar aangezicht en haren streelt:
Ja, je bent ook niets lief voor me, dezer dagen. L.
Ik niet? - Wat heb ik dan misdaan? S.
Wel, dat je nu zoo op stel en sprong vertrekken wilt! Je hebt toch wel gezien, dat ik gaarne bleef... En dat je nu, op je verjaardag, me zoo iets weigert! - Heb-je niets voor me over? L.
Hoe kun-je dat vragen? Weet je dan niet, dat je me grootste schat bent? S.
Zoo? - Wil je me dan van daag, op je verjaardag, eens recht gelukkig maken? L.
Met al mijn hart! spreek maar! Zeg het mij maar! S.
Nu - voor-eerst dan, dat we van daag hier blijven, om tegen twaalf uur de gelukwenschen van al de huisgenoten te ontvangen en van Oom en Tante, die uit Amsterdam komen, en daarna feestelijk met allen het middagmaal te gebruiken. - Stem-je toe? L.
Nu ja dan, stoute dwingster! S.
(zich geweld aandoende):
Haha, viktorie! Nu nog iets... L.
Ja, wat is dat? S.
Je zeî zoo straks, dat ik uw grootste schat was... welnu (met aandoening) , laat iemant anders in dat voorrecht van door u bemind te worden mogen deelen!... (zeer bewogen:) Ik vraag een beetjen liefde van u, voor dien goeden, dien edelen Drost, onzen gastheer!
| ||||||||
[pagina 361]
| ||||||||
L.
Wel kind! Gaat jou dat zoo ter harte? Hij is me in 't geheel niet onverschillig: maar ik kan niet besluiten. S.
(zij kust haar):
Nu, als je hem maar niet zoo hard bejegent...
(Het slaat twaalf uur.) 't Slaat twaalf uur. Ik ga
gaauw zeggen, dat je van daag hier blijft... (Zij wil gaan,
maar komt de andere personen tegen, en blijft wat achter hen.)
| ||||||||
Laatste tooneel.
De vorigen, HOOFT, COSTER, DEBORA, Juffrouw QUEKELS,
BROSTERHUYSEN.
Hooft:
Goede vriendin! ik zie al, dat een weldoende engel je bewogen heeft, om hier te Muyden je feest te vieren. God geve dat het niet voor het laatst moog zijn! (Hij geeft een bloemruiker.)
Leonore:
Hartelijk, hartelijk dank. (Zij neemt den ruiker aan.)
Coster:
Juffrouw Hellemans, de Fortuin dient me, dat ik mede u hier geluk mag wenschen! Deze amsterdamsche Sekretariskoek, die zoet en scherp is, moge een voorteeken zijn van het kamerspel, dat na den eten, u ter eere zal worden uitgevoerd. (Hij geeft een koek.)
L.
Dank u, dank u!
Debora:
Juffrouw, mag ik u dit speldewerk geven, dat ik-zelf gemaakt heb? L.
Dank-je, lieve! (Zij kust haar.)
Brosterhuysen:
Juffrouw, de Heer Hooft had mij een schetsjen voor u van het slot gevraagd... Hij wil er mij nu de eer van laten het u aan te bieden. Mag ik het u geven? | ||||||||
[pagina 362]
| ||||||||
Juffrouw QUEKELS:
Juffrouw Hellemans, wat ik u heb voor te zetten is de verzorging van de Drostelijke tafel. Ik hoop, dat gij te-vreden zult zijn... D.
Maar waar blijft Súzeke, met haar prezent? Suze!...
Susanna, zij is bleek en sterk aangedaan; zij neemt Hooft bij de hand,
trekt hem met kracht naar haar moeder toe en roept:
Ik geef mijn moeder den Drost van Muyden tot een waardig echtgenoot. (Debora ondersteunt haar.)
Juff. Q.
Is 't mogelijk! D.
Braaf! H.
(tot Susanne):
Je bent een engel! (tot Leonore:) Mag ik hopen?
L.
(opstaande):
Uit de hand van mijn kind, kan ik zoo'n waardig man niet langer weigeren! Luid bravo-geroep; de gordijnen gaan open: daar-achter vertoont zich de vercierde Zaal, met gedekte tafel en de naar voren tredende gasten: De Hr en Juff. Bartolotti-van Erp, Prof. Barlaeus, met huisvrouw, Gerardus Vossius, met huisvrouw, Joost Baeck, Vondel, Tesselschade, Dirck Swelinck, Francisca Duarte, Laurens Reael, Constantin Huygens, Jacob Verburgh. Op den achtergrond: bont gedoste kamerspelers, als Apollo, Venus, de Liefde (Kupido), de Nijd, een Vestaalsche Maagd, de Vrede, de Overvloed, enz. C.
Ik wist wel, dat de uitkomst mij niet zoû logenstraffen, als ik al deze vrinden noodigde op de verloving van Pieter Corneliszoon Hooft en Leonora Hellemans. Vrouw Leonore, laat mij u zeggen, wat ik van onzen gastheer aan uw adres zoo even onderschept heb (Een der omstanders reikt hem een gedicht, dat op Leonores plaats aan de tafel op haar bord lag.) :
| ||||||||
[pagina 363]
| ||||||||
Leonor, mijn lieve licht,
Voor uw oog de zonne zwicht
Met haar blonde stralen,
Die gansch niet (in mijn gezicht)
Bij die glorie halen.
Vonken soelie van die git,
Gitten met uw gouden pit,
Bliksemt niet zoo fellik,
Dat het hart dat u aanbidt
T' eenemaal verwellik
Lieve Leonor, gij moordt
't Harte, dat u toebehoort
Met die lieve lonken,
Zoo mij niet een troostig woord
Komt in 't oor geklonken.
Woordtjens kunt gij duizend smeên.
Die daar cierlijk, aardig heen
Vliên als Minnegoodtjens.
Maar tot troost en komt er geen
Uit d' ivoren slootjens.Ga naar voetnoot*)
Zoo was het een half uur geleden; maar nu heeft het ‘jawoord’ weêrklonken: en daarom, vrienden! leven de Drost en zijn schoone bruid! (Handgeklap en bravo.)
De gasten zetten zich in beweging, om het paar te gaan
komplimenteeren.
HET SCHERM VALT. |
|