Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3
(1881)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adriaan Willem Baron van Renesse van Baar,
|
1765, 5 October. | Opene brieven van vaderlandschap ten voordeele van Adriaan-Willem van Renesse van Baar, pastor van Neerlanden, kloosterling der abdij van Sinte Geertruide, der orde van Sint Augustijn, te Leuven. | |
Zegel | 313 | |
Ontvangst | 250 | |
Afschrijving en vorming | 140 | |
_____ | ||
Aan de kas, | g. 703 |
Gasthuis | 14 | |
Schrift | 6 | |
Register | 6 | |
Deurwaarders | 8 | |
Perkament | 2 | |
Doos en koord | 4 | |
Deurwaarder der Secretarij | 7 | |
_____ | ||
g. 47 | ||
1765, 19 October. | Opene Brieven van abt van Sinte Geertruide te Leuven, ten voordeele van Adriaan-Willem van Renesse de Baar, die 2250 duitsche gulden heeft betaald te weten: | |
Ontvangst | 1680 | |
Aflevering | 470 | |
______ | ||
Aan de kas, | g. 2150 | |
Gasthuis | 60 | |
Schrift | 6 | |
Register | 6 | |
Deurwaarders | 16 | |
Doos en koord | 8 | |
Perkament | 4 | |
______ | ||
Alles g. 2250 |
Op den boord der bladzijde leest men de volgende aanteekening: ‘kwitantie afgeleverd aan den agent Urbain, den 15 October, van 3000 gulden als daarin begrepen zijnde de 750 gulden voor de brieven van vaderlandschap.’
Hieruit blijkt het ten zeerste dat het Staatsbestuur van Maria Theresia het middel kende om in de koffers der abdijen te putten. De benoeming van den nieuwen abt kostte aan Sinte Geertruide 3000 gulden.
Na door Johannes-Henricus de Frankenberg, aartsbisschop van Mechelen, gemijterd te zijn (de prelaat verkoos tot wapenspreuk de woorden: in fide fortis (onwrikbaar in het geloof),
nam Adriaan-Willem van Renesse van Baar bezit van zijne waardigheid. Gelijk zijn voorzaat werd hij tot den aanzienlijken post van bewaarder van de voorrechten der leuvensche Hoogeschool verheven. Als abt van Sinte Geertruide, was hij een van de dertien geestelijke leden der Staten van Brabant. In 1774 zetelde hij als afgevaardigde der Staten. Doch, de vrede des kloosters boven de beslommeringen der openbare zaken verkiezende, gaf hij, in de algemeene vergadering der Staten, den 21 Maart 1777, zijn ontslag van afgevaardigde. Ildephons van den Bruel, abt van Vlierbeek, werd in zijne plaats benoemd.
De betrekking waarin het vertrouwen der keizerin van Renesse had geplaatst, wist hij met lof te vervullen. Zijne zucht voor abdij, zijne gehechtheid aan hare belangen waren zoo vurig als standvastig. Zachtzinnig en gematigd van aard, maar onbuigzaam in het doorzetten van opgevatte voornemens, was hij de man om het leuvensch klooster, dat zeer vervallen was, eenigzins op te beuren. Hij had echter met groote moeilijkheden te worstelen. Het Staatsbestuur had, gelijk het overigens met de andere brabantsche abdijen het geval was, aan Sinte Geertruide de verplichting opgelegd mede te werken aan de verfraaiing van Brussel. Zulks was haar zeer nootlottig, want zij had gebrek aan geld. Het staatsbestuur vond zich derhalve verplicht aan onze kloosterlingen de toelating te verleenen tot het lichten van 100,000 gulden en tot het verkopen hunner Refugie, te Brussel. Dit geld werd gewijd aan het bouwen van twee groote woningen op eenen grond gelegen bij het Perk, in de huidige hoofdstad. De grond alleen kostte rond de 18000 gulden. Kostelijk was de bouwing dezer huizen, welke opgetrokken werden volgens de plans van den bekenden Montoyer. Reeds had men aan een dezer huizen, het kleinste namelijk, 100,000 gulden besteed, toen de bouwmeester liet weten dat er nog 200,000 gulden noodzakelijk waren om het te voltrekken. Ten jare 1782, vroeg van Renesse aan den keizer de toelating tot het verkopen van acht huizen der abdij, gelegen binnen Leuven, om de opbrengst er van te wijden aan het voltrekken der huizen van Brussel.
Zeven dezer huizen lagen in de nabijheid der abdij. Het achtste was het gebouw, thans nog bekend onder de benaming van Sinte Geertruides wijnpers, in de Donkerstraat.
Toen van Renesse het tijdelijke zijner abdij, zoo goed mogelijk had bezorgd, wijdde hij al zijnen vlijt aan de versiering zijner kerk. Minnaar der fraaie kunsten, gelastte hij den schilder P.-J. Verhaghen met het vervaardigen van een stuk vertoonende Magdalena bij den lijdenden Christus, 't welk hij in zijn abbatiaal vertrek deed plaatsenGa naar voetnoot1. Ook de jonge Jacquin, waarvan wij later zullen gewagen, vond in hem een edelmoedigen begunstiger.
In de 17oe eeuw hing er in den toren van Sinte Geertruide een kleine beiaard waarvan er tot in 1740 nog eenige overblijfsels bestonden. Groot liefhebber der toonkunst, besloot de Abt van Renesse den toren zijner kerk van een nieuw klokkenspel te doen voorzien. In het begin van 1778 gelastte hij den leuvenschen klokgieter Andreas-Joseph van den Gheyn met het vervaardigen van eenen beiaard van twee en een half octaven. De gieter stelde zich dadelijk aan het werk, bijgestaan van zijnen zoon Andreas-Lodewijk van den Gheyn. Toen al de klokken gegoten waren, deed de abt ze aan eene stelling hangen, opgericht onder een grooten kastanjenboom, die zich in het beluik van het klooster, voor het abbatiaal vertrek, verhief. Op die plaats werd de beiaard door verschillende toonkundigen onderzocht en bespeeld. De Abt, die voor het oogenblik onpasselijk was, zag van uit het venster van zijn vertrek de verrichtingen der toonkundigen en schepte een groot behagen in het hooren van het nieuw klokkenspel. Hij zelf schreef het ‘reglement voor den beyaerder der edele abdye ende parochie van Sinte Gertrudis, binnen Loven, waer naer hij zich punctuelyck zal moeten conformeren.’
De beiaard werd in den toren der kerk van Sinte Geertruide
geplaatst in het begin van October 1778Ga naar voetnoot1. Op Allerheiligen avond van dit jaar benoemde van Renesse tot beiaardspeler Frans-Marten-Joseph de Prins, geboortig van Leuven, organist der parochiale kerk van den H. Quintinus, een man die reeds door het uitgeven van musicale werken eene zekere faam had verworven, en die behoorde tot een geslacht van toonkunstenaars 't welk nog thans voor den roem des vaderlands wakker voortleeftGa naar voetnoot2.
Onze leuvensche kroniekschrijver Michiel-Fans Pelckmans heeft aangeteekend: ‘den eerw. Heere Baron de Renesse de Baar, prelaet dezer abdye, heeft, naer het overleyden van zynen edelen heere broeder, ongebouwd overleden, en geen ander maegtschap hebbende dan gereformeerden, uyt deze naerlaetenheyd, boven vele andere menschlievende en godvruchtige werken, eenen geheelen nieuwen bayaerd doen gieten, door den heer van den Gheyn, alhier, geoctroyeerden klok- en bayaerdgieter van zyne koninklyke hoogheyd Karel-Alexander van Lorreynen, gouverneur generaal dezer NederlandenGa naar voetnoot3.’
De beiaard van Sinte Geertruide bestaat nog. Ten jare 1851 werd hij vermeerderd met 8 klokken, gegoten door den heer A.-L.-J. van Aerschodt, oudsten, van Leuven. Hij bestaat thans uit 42 klokken of 3½ octavenGa naar voetnoot4.
Naast de kerkdeur van Sinte Geertruide zag men vroeger een beeld van den Zaligmaker aan het kruis, waaronder zich de beelden van Maria en Sint Jan bevonden. Onder dezen Calvarieberg las men de bekende rijmen:
Deze regelen waren aldus overgebracht:
‘Welke vertaelinge, zegt Pelckmans, den Eerw. Heere baron de Renesse, prelaet dezer abdje, in 't jaer 1782, heeft doen uytkappen, en heeft in de plaetse doen stellen dit volgende:
Abt van Sinte Geertruide, bewaarder van de voorrechten der hoogeschool, lid der Staten van Brabant, was Adriaan-Willem van Renesse een man van aanzien en vermogen. In plechtige omstandigheden zag men hem, in de straten van Leuven, in een prachtige koets, bespannen met vier paarden voorbij rijden. Doch, in liet midden van den luister zijner waardigheid, behield hij de nederigheid des harten, den hoogsten prijs hechtende aan de achting en de genegenheid zijner stadgenoten. In plaats van zich van het volk af te zonderen, ging hij tot het volk, leefde hij, zoo veel hij kon, met het volk. Zelfs vonden de goede uitspanningen voor de menigte in hem een warmen begunstiger.
Even als onze andere parochien telde degene van Sinte Geertruide een Gilde van den handboog naar de wip. De Abt van Renesse had den post van opperhoofd dier schuttersvereeniging aangenomen, en liet geene pogingen onaangewend om haar in bloei en aanzien te doen toenemen. Bij het afsterven van Antoon Joseph Laevens, koning van het Gilde, moest er worden overgegaan tot het schieten van den koningsvogel. Het was de begeerte van den Abt dat het feest voor Leuven een prachtig volksfeest zou wezen. Het werd bepaald op dijnsdag 12 Augusti 1777. Te dezer gelegenheid werd er een luisterrijke stoet ingericht, bestaande uit kinderen in historische kleederen. Hij was verdeeld in drie deelen. Staes liet ons, in zijn Lovensch Nieuws, de beschrijving dezes optogts. Wij laten zijn opstel hier volgen:
‘Vooruyt een Compagnie housaeren.
Eerste deel,
aengeleyd door de faem, hebbende aen haer trompet dit schrift
II. | Timballier en 4 trompetters. |
III. | Eenen looper. |
IV. | Den Capteyn der Cavalcade. |
V. | Zes Schutters. Dese, beneffens alle de andere schutters, dragen elk eenen boog en pyl, en zijn gekleed in lichtblauw couleur, met zilvere galonnen afgezet, de vest, broek en koussens wit; over de schouder een geel zijde lint, waer aen gehegt is eenen koker met pylen. |
VI. | Twee besondere schutters waer tusschen den standaerddrager der Cavalcade. |
VII. | Acht schutters. |
VIII. | Den lieutenant der Cavalcade. |
IX. | Zes Pagien van den hertog Pipinus. |
X. | Den wapendrager van den Hertog. |
XI. | Pipinus, eersten hertog van Braband, die deze adelijke Gilde heeft ingesteld, in 't jaer 1199Ga naar voetnoot1. |
XII. | Vier van des hertogs lyf-wagt. |
XIII. | Vier hand-peerden. |
Tweede deel.
I. Aengeleyd door eenen engel, aenwysende verscheyde deugden, waerin de H. Gertrudis besonderlyk heeft uytgemunt, met dit schrift:
II. Het Geloof, houdende in de regte hand eenen kelk ende in de slinke hand een kruys, met dit opschrift:
Fides.
III. De Hoop, sy houd de regte hand naer den hemel, en in de linke hand eenen Anker en is gekroont met bloemen, dragende dit schrift:
Spes.
IV. De Liefde, sy houd in de regte hand een vlammend hart, met dit schrift:
Charitas.
V. De Godts-dienst houd in de regte hand een kruys en eenen boek, in de slinke hand een vlamme vuer, met dit schrift:
Religio.
VI. De Suyverheyd, sy is gekroont met witte lelien, dragende in de regte hand eenen tak met deselve bloemen, en heeft op de borst een zon, met dit schrift:
Pudicitia.
VII. De Goedertierentheyd, sy houd de handen uytgerykt, en in den schoot eenen Pelicaen, die sijn borst open pikt, en aldus syn jongskens voed, met dit schrift:
Benignitas.
VIII. De Maetigheyd, sy houd in de regte hand eenen palmtak, en in de slinke hand eenen toom, met dit schrift:
Temperantia.
IX. De Heylige Gertrudis, in abdisselijk gewaed.
Den bescherm-engel van de Gilde, aen de regte zyde de H. Gertrudis met dit scl. rift:
Den bescherm-engel der parochie van de H. Gertrudis, aen haere slinke zijde, met dit schrift:
X. De Overwinninge; Sy houd in de rechte hand een lauwer-kroon, en in de slinke hand eenen Palm-tak, met dit schrift:
Victoria.
Derde deel.
I. Eenen ridder, aenleydende verscheyde verbeeldingen, raekende Gertrudis Gilde, die agter deselve volgt; hy draegt dit schrift:
II. De Maegd van Loven, draegende, onder het wapen der stad, dit schrift:
III. Twee Edellieden, den eersten aen de regte zijde, met dit schrift:
Den tweeden aen de slinke zijde, met dit schrift:
IV. De Geestelyke en werelyke Souvereyne magt, werd verbeeld op eenen Hert; sy hout de regte hand verheven, en in deselve twee goude sleutels, en inde slinke hand eenen scepter, met dit schrift:
Potestas majestatis.
V. Twee Edellieden, den eersten aen de regte zyde, met dit schrift:
Den tweeden, aan de slinke zijde met dit schrift:
VI. De Edelheyd, sy heeft op het hoofd een sterren en in de regte hand eenen scepter, met dit schrift:
Nobilitas.
VII. De Eers word verbeeld op eenen Pelicaen, met lauwer gekroont, met een lancie in de regte hand, en in de slinke hand eeneu horen van overvloed, vol vruchten en bloemen, met dit schrift:
Honor.
VIII. De Sterkte, word verbeeld op eenen kemel, sy draegt op het hoofd een helmet, en in de regte hand houd sy een lancie met eenen ykentak, en in de slinke hand, dit schrift:
Fortitudo.
IX. Bachus, God der Wynen, met dit schrift:
X. De Eendragtigheid, aenleydende Gertrudis-Gilde, word verbeeld op een zeepeerd; sy houd in de regte hand een bundelken pylen, boven gebonden met eenen rooden, en onder met eenen witten band, met dit schrift:
Concordia.
Op den bepaalden dag was de gandsche bevolking te been. Het weder was gunstig. Eene heldere Augustizon bestraalde de oude hoofdstad van Brabant. De stoet vormde zich in het klein Beggijnhof, gelegen over de abdij van Sinte Geertruide, terwijl de Gildebroeders zich op hunne kamer vereenigden. Kort na den middag begaven onze schutters, het is Staes die spreekt, zich naar de ‘adele abdye van S. Gertrudis alwaer de heeren Abt, Proost en andere heeren van de abtdye, benevens de heeren Pastors der parochie sig by het Gild vervoegden. In Sinte Geertruyde kerk wierd, door den heere Proost van het Gild den
konings-vogel gewijd; dan stelde sig den prael-treyn voor het Gild en trok, gelykelyk met het Gild na de pleyn van het oud kasteel op de Borgt; aldaer wierd den konings-vogel opgeregt, en door den heere Abt de dry banscheuten geschoten, als ook door den heere Proost; vervolgens werd den vogel met den handboge door heel het Gilde bestormt, tot dat hij is neergeveld.
‘Bij het afvallen van den vogel geschil opgeresen zijnde tusschen dry Gildebroeders, te weten Hollanders, Reniers en van Meerbeeck wie van hun den vogel waerlyk heeft afgeschoten, wierd deswegens proces-verbael gehouden in de kerk van S. Jan, op de Borgt, onder opsigt van den heere Abt, Proost ende de andere genooden; dog geen genoegsaem preuve van onderscheyding zijnde, heeft men de uytwyding des konings by lotinge, tusschen de pretendenten gedaen, zynde het koningslot gevallen op den persoon van Sr Petrus Hollanders, die als zoodanig door den heere Abt wierd gekroont in het huys van Jouffr de weduwe Noë, alwaer was opgeregt een schoone arke triomphael, met een aengenaem ende sierlyk verschiet, alwaer den koning seer kostelyk wierd onthaelt; gevolgentlyk den prael-treyn, gild en koning doorkruyssende de voornaemste straeten der stad, word den nieuwen koning aldus tot in syne wooninge vergeseld, wordende den dag geeyndigt in vreugden betrekkelyk tot deze feest, alles ende t'elkens onder het luyden der groote klokke van de parochiale en abbatiale kerke van de H. Gertrudis.’Ga naar voetnoot1
De Abt van Renesse had in dit feest zoo veel behagen gevonden dat hij besloot, ter gelegenheid van Leuven kermis, voor het Gilde van Sinte Geertruide eene prijsschieting in te richten. Deze wedstrijd had plaats, op het plein onzer oude Burgt, den 9 September 1777. Om het feest meer aantrekkelijk te maken had het Gilde, gelijk Staes zegt: ‘de kinderkens van hare cavalcade, voorafgaendelyk aengewesen, wederom te voet in treyn doen vooruitgaen’. De Abt was bij het feest aanwezig en schoot den eersten pijl. Vervolgens nam de wedstrijd aanvang. Al de prijzen waren door den Abt geschonken. De eerste prijs bestond
uit zes zilveren serviesen met een gelijk getal messen met zilveren handvatten; de tweede uit eene zilveren peperbus en mostaardpot, en de derde uit eene zilveren schenkschotel. De oppervogel werd afgeschoten door den gildebroeder de Laet; den tweeden door Paulus van Gobbelschroy, overdeken van het Beenhouwers en Visveikopers ambacht. De derde vogel door twee schutters getroffen zijnde, werd maar later toegewezen.Ga naar voetnoot1
Den 16 September daarna gaf de nieuwe koning van het Gilde, Pieter Hollanders, zijn koningsfeest, met het te winnen stellen van vijf prijzen in tinGa naar voetnoot2. Deze wedstrijd liep in de beste orde ten einde.
De Abt van Renesse leefde in de vriendschap van den aartsbisschop van Mechelen, die hem tot de waardigheid van rechter synodaal verhief. Vrij dikwyls kwam de kerkvoogd eenen dag in onze abdij doorbrengen. Nooit bezocht hij Leuven zonder te Sinte Geertruide te komen. De aartsbisschop werd, den 1 Juni 1778, tot het kardinalaat verheven. Na zijne verheffing tot die hooge waardigheid kwam hij voor de eerste maal te Leuven, op Maandag 27 Juli ‘omtrent den avond’, en nam zijnen intrek in de abdij van Sinte Geertruide. Het was aldaar dat onze Magistraat hem denzelfden avond ging gelukwenschen, met aanbieding van ‘den wyn van eer gedraegen door de mannen van de Streep, in 18 daertoe van ouds verschikte tinne kannen, ieder houdende omtrent vier potten Lovens, alles onder het spelen van onsen berichten bayaerd.’Ga naar voetnoot3
Den 21 Juni 1781 werd den Abt van Renesse door keizer Joseph II, in het gasthof de stad Keulen, binnen Leuven, in gehoor ontvangen. Den 9 Juli van hetzelfde jaar ontving hij in zijne abdij Albert Casemier, hertog van Saxen-Tesschen, en Maria Christina, aartshertogin van Oostenrijk, die, op genoemden dag, te Leuven, ingehaald werden als algemeene landvoogden der oostenrijksche Nederlanden. Het was te Sinte Geertruide dat
deze princen de Magistraat, de Hoogeschool en de andere Overheden ontvingen. Zij brachten er den nacht over.
De Abt van Renesse was vrij dikwijls onpasselijk. Pelckmans heeft aangeteekend: ‘Alzoo hij door eene langduerige ziekte van het borstwaeter gequollen was, voorzag hy syno aenstaende dood, en mits hy, volgens koyserlyk placcaet, niet meer mogte begraeven worden in de kercke, in den grafkelder der prelaeten, aen den voet van den hoogen antaer, heeft hy zelf eenen witten marmeren steen doen stellen waerop hy syn waepen heeft doen cappen, en in couleur setten, als ook dit volgende grafschrift, hetwelk hy zelf gemaekt had:
D.O.M.
viatorum in terris implobat
suffragium
et eorum in coelis sperat
consortium
A.G. Baro de Renesse Sanctae Gertrudis abbas
R.I.P.
‘Vermits het gemeyn kerckhof voor de vyf stadsparochien, zoo gaat Pelckmans voort, nog niet voor zeker aengewezen was buyten de stad, zoo mochte men hier en tusschen de doode lichaemen nog op de kerkhoven binnen de stad begraven; zoo heeft hy (de abt namelijk) buyten de kerckdeure van Sinte Geertruyde de welcke de mechelsche straete beziet, en ter lincker hand, van deszelfs ingang, alwaer hy al eenigen tyd syne grafplaetse verkozen hadde, viertien daegen voor zyne dood, in den muer doen metsen den voorseyden witten marmeren grafsteen, by de werklieden blyvende staen, wanneer zy daeraen bezig waeren, en heeft verscheyde mael op die viertien daegen op zyne toekomende grafplaetse gaen bidden’.Ga naar voetnoot1
Adriaan-Willem van Renesse van Baar overleed, in zijne
abdij, op dijnsdag 8 Maart 1785, het kwaart na den middag. Hij had den ouderdom van 76 jaren bereikt, en had 20 jaren den staf gedragen. De Prelaat werd algemeen betreurd. Staes noemt hem een ‘waeren minnaer tot troost der armen’Ga naar voetnoot1. Na gedurende drie dagen in pontificaal gewaad ten toon te hebben gelegen, werd zijn stoffelijk overschot, op Vrijdag 11on Maart, ten 4 ure des namiddags, aan den voet van den toren zijner abdijkerk begraven. Des anderen dags had zijn lijkdienst onder een grooten toeloop van gelovigen plaats.
Toen de Abt het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had, lieten zijne medebroeders, volgens het destijds bestaande gebruik, een doodsbericht drukken en in al de kerken, kloosters en kapellen aanplakken. Dit stuk bevat een kort levensbericht des overleden Prelaats. Wij laten het hier achter, als bijlage, volgen.
Op den door de zorgen van den Prelaat geplaatsten zerk werden de volgende woorden bijgekapt: Obiit 8 Martii 1785. Later werd de zerk, door de zorgen van den Eerw. Heer de Spittaell, binnen de kerk, in de kapel van het H. Sacrament, geplaatst, alwaar hij zich thans nog bevindt.
De abbatiale waardigheid bleef, uit hoofde der tijdsomstandigheden, gedurende drie jaren onvervuld. Den 25 Januari 1788 benoemde Joseph II tot abt van Sinte Geertruide Joseph-Frans baron de Woelmont, van Frocourt, land van Namen, prior der abdij. Na den 25 Februari van dit jaar van zijne waardigheid bezit te hebben genomen, werd hij den 11 Maart daarna, door den kardinaal de Frankenberg, gemijterd. Gelijk zijn voorzaat kreeg hij zitting in de Staten van Brabant. Het was een man van geboorte en voorkomen, doch die de noodige hoedanigheden miste, om aan het hoofd dezer instelling te staan. Onder zijn beheer liep alles in de war. Het ontbrak er aan gezag en regeltucht. Elk kloosterling was zijn eigen meester, en zoo de omwenteling de abdij niet had afgeschaft, ware zij vast door de onachtzaamheid harer leden verdwenen. De Baron de Woelmont
was de laatste Abt van Sinte Geertruide. Door de kommissarissen van het fransch gemeenebest verwittigd dat zijn abdij moest afgeschaft worden, verliet hij, met zijne medebroeders, Sinte Geertruide, den 12 Januari 1797, om er nimmer terug te keerenGa naar voetnoot1. De man overleefde niet lang de vernietiging zijner gemeente. Hij overleed, op het lusthof van Sinte Geertruide, te Lubbeek, bij Leuven, den 19 Juni 1798, oud 77 jarenGa naar voetnoot2.
Ons is het onbekend of hij bij het in-bezitnemen der abbatiale waardigheid, de afschaffing zijner abdij had voorzien; maar zonderling mag het heeten dat hij alsdan tot wapenspreuk de woorden verkoos: Respice finem!
Het portret van den abt van Renesse, thans berustend onder den heer J.-A. Alberdingk Thijm, is geschilderd door Frans Jacquin, den behendigsten Zuid-Brabantschen portretist van het einde der voorledene eeuwGa naar voetnoot3. Te Brussel in 1756 geboren was deze meester eerst leerling der academie van Antwerpen en vervolgens van Marten Geedts, te Leuven. Na zich als wildschilder eene zekere faam te hebben verworven, legde hij zich op het portret toe, en wist er uitmuntend in te gelukken. Den 20 Maart 1777, trad hij, in de kerk van Sinte Geertruide, in den echt met eene vrouw van eene buitengewoone schoonheid, Maria-Anna Simon, dochter van Hubert-Joseph Simon en van Maria-Josepha Gillain. Deze vrouw, geboren in gemelde parochie, den 19 November 1752, schonk hem veertien kinderen, waarvan er ettelijken in jeugdigen leeftijd stierven.
Jacquin bewoonde de parochie van Sinte Geertruide, en was een gunsteling van den abt van Renesse en dezes opvolger.
De man had een ongemeen talent in het portretschilderen. Niemand beter dan hij kon de gelijkenis van zijn model teruggeven. Zijne penseelbehandeling getuigt van een zeldzaam ge-
mak, en de toon zijner werken is helder en aangenaam. In die dagen vond hij ongemeenen bijval: hij schilderde de portretten der abten en der abdissen van al de kloosters der Oostenrijksche NederlandenGa naar voetnoot1. Na de fransche omwenteling vervaardigde hij een groot getal portretten van bijzondere personen niet alleen in Brabant, maar tevens in Henegouw, Vlaenderen en vooral in Holland.
De verdienstelijke man overleed te Leuven, in de parochie van Sinte Geertruide, den 1 November 1826, oud 70 jaren.
Het portret van den Abt van Renesse is een kniestuk, hoog 121 centim. breed 100 centim. Het stelt den Praelaat voor, links afgewend, zittend aan een marmeren tafel, gekleed in een zwarte toog met manteltje. Hij draagt aan den hals de blaauwe hemdsboorden der belgische geestelijken. Een kostbare ring prijkt aan de rechter hand, waarin hij een in rood gebonden boek houdt. Een gouden kruis hangt aan zijn halsketen. Hij heeft een eenvoudig gepoederd kapsel. Achter hem staat zijn mijter en staf. Op een graauw steenen postament is zijn wapen uitgehouwen: een met staande blokken bezaaid veld, met den klimmenden luipaart (lion léopardé) over alles heen. Boven het schild de mijter; achter het schild twee naar buiten gekeerde kromstaven.
Leuven, den 28 September 1879.
- voetnoot1
- Uitgegeven door den Heer A. Jacobs, L'abbaye noble de Sainte Gertrude, bl. 100.
- voetnoot1
- De schilder Verhaghen bewoonde een huis toebehoorende aan de abdij van Sinte Geertruide. Zie ons werk De schilder Verhaghen, zijn leven en zijne werken. Leuven, 1875, in-8o, bl. 114.
- voetnoot1
- J.-B. Staes, Wekelijks Nieuws uyt Loven, 12e Deel, bl. 271.
- voetnoot2
- Te weten Mr Gerard de Prins, thans organist der hoofdkerk van Sint Peeter. Zijn oudste zoon M. Prosper de Prins is kapelmeester der kathedraal van Limerick, en zijn tweede zoon M. Leopold de Prins, kapelmeester der kathedraal van Cork (Ierland).
- voetnoot3
- M.-F.-Pelckmans, Aenteekeningen op het Werk van W. Boonen.
- voetnoot4
- Louvain monumental, bl. 227.
- voetnoot1
- Deze plaats toont ons dat men, in die dagen, te Leuven, met de vaderlandsche geschiedenis weinig of niet bekend was. Pepijn van Landen overleed in 647 en het Gilde van Sinte Geertruide kwam slechts op het einde der XVe eeuw tot stand.
- voetnootl
- Staes, Lovensch Nieuws, 10 deel, bl. 81.
- voetnoot1
- Staes, 10 deel, bl. 166.
- voetnoot1
- Pelckmans, Lovensche Kronyke, 2e deel, aan 8 Maart 1785.
- voetnoot1
- Staes, 25 deel, bl. 180.
- voetnoot1
- ‘Item, den 12 Januari 1797, hebben de heeren van S. Gertrudis hunne abdye verlaten. Sy hebben de militaire magt niet afgewacht, gelyk de andere (kloosters). De commissarissen hebben het hun komen aenseggen.’ Hous, leuvensche Kronyk, 1e deel, ad 12 Jan. 1797.
- voetnoot2
- Een portret van den abt de Woelemont, geschilderd door Fr. Jacquin, bevindt zich in het klooster der Maricollen, in de Sluisstraat, te Leuven.
- voetnoot3
- Door Immerzeel noch Kramm vermeld.
- voetnoot1
- Wij bezitten het portret van Mev. Victoria Schlüter, laatste abdis van 's Hertogendale, geschilderd door Jacquin, in 1793. Dit portret, een kniestuk, is uitmuntend gedaan.