Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3
(1881)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 157]
| |||||||||||
BoekbeoordeelingenGa naar voetnoot1.
1. ‘La crainte du Moyen-age’ en de schrik voor het Pausdom schijnen in Utrecht erg huisgehouden te hebben, althands de Heer Mr S. Muller Fz. zegt in de voorrede van dezen catalogus van het aan zijne zorgen toevertrouwde, eerst in deze eeuw opgerichte Museum van Oudheden dier stad: ‘dat men naar het schijnt, systematisch, al wat op het oudheidkundig gedeelte betrekking had, heeft opgeruimd,’ zoo is veel van wat aan het glanspunt van Utrechts grootheid, macht en heerlijkheid, zoowel op politiesch, kerkelijk als burgerlijk gebied herinnerde, weggekomen. Niet het minst had dit plaats in het eerste vierde dezer eeuw, | |||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||
toen er evenmin als in de vorige, het (steeds ongeldig) exkuus bestond, dat de aandacht der liefhebbers door de groote waarde dier voorwerpen getrokken werd, zoodat men het des te meer bejammeren moet, dat bekrompenheid en kleingeestigheid oorzaak waren, dat de zeer zeker ontelbare schatten van Neerlands oudste en doorluchtigste stad, op eene treurige, laat ons niet hopen geheel onherstelbare wijze verloren gingen. Wellicht is er nog veel in handen van partikulieren, op afgelegen erven, op donkere zolders, in hoeken, kisten en kasten verborgen, waardoor men binnen een niet al te lange tijdsruimte in staat gesteld wordt, de geschiedenis van het hoog roemrijk aâloud, deftig Utrecht plastiesch te rekonstrueren. Hoe zeer dit vooral ook met het oog op de kunstwaarde dier voorwerpen en de kunstgeschiedenis van het Sticht gewenscht zoude zijn, be hoeft wel geen nader betoog. Men haaste zich dan het voetspoor te drukken van den niet genoeg te prijzen, ontslapen burgemeester Mr H.M.A.J. van Asch van Wrjck, den grondlegger der huidige kollektie, en dat van den tegenwoordigen ijverigen en naauwgezetten archivaris Mr S. Muller Fz.; men make vooral dezen laatsten de taak gemakkelijk, een schat te verzamelen, een museum te helpen stichten, waarop ons land en ons historisch Utrecht trotsch mogen zijn. Voorzien van een voor de bestudering gemakkelijk register en een dito lijst van munten op de stad Utrecht geen betrekking hebbende, bestaat de katalogus reeds uit 2144 nummers, over verschillende voorwerpen, hoofdzakelijk munten en penningen verdeeld. Versierd met de afbeeldingen van een grafsteen van een ridder uit de familie Drakenborch en van verschillende typen van middeneeuwsche aarden kruiken en Jakoba kannetjens brengt de Heer Muller in de volgende XIII hoofdrubrieken op hun beurt in verschillende kategoriën gescheiden, reeds eene groote verscheidenheid van belangrijke overblijfselen onder de aandacht van het publiek en aan den oudheidkundige ter bestudering. I. Architektuur. II. Kerkmeubelen. III. Huisraad. IV. Het ‘Poppenhuys.’ V. Schoorsteenen en muurtegels. VI. Aardewerk. VII. Pijpaarden beeldjes. VIII. Volksleven. IX. Stedelijk bestuur. X. Munt, maat, gewicht, enz. XI. Zegels en zegelstempels. XII. Penningen, enz. XIII. Supplement. Met het oog op de onder deze rubrieken gerangschikte voor- | |||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||
werpen, houde ZEd. mij echter de volgende bemerkingen ten goede: Waarom niet de Architektuur in twee onderafdeelingen gesplitst: kerkelijke en burgerlijke, en, op hunne beurt, de beeldhouwwerken weer in onderafdeelingen gerangschikt: als altaren, grafmonumenten, beelden, enz. ter eenre en schoorsteenen en mantels, gevelsteenen, friezen, tegels, enz. ter andere zijde? Kerkglazen behooren bij de architektuur vermeld te staan. Onder do kategorie: Misgewaden en miskelken bevindt zich geen een zoodanig voorwerp. De eenige, wassen, in een doodkist gevonden, kelk, waarmede nu nog, dikwijls priesters begraven worden, kan men toch wel niet onder de kerkmeubelen rangschikken, wel onder ‘begrafenis-attributen’, evenmin als de kategorie ‘kleedingstukken’ onder ‘huisraad’ op hare plaats is, al rekent Viollet-le-duc ze tot ‘le mobilier’. Hoogst interessant is vooral de kollektie afdrukken in was van oude grafelijke zegels; insgelijks, de teekeningen door P. Saenredam, H. Saftleven, A. Rademaker, enz. op en in de grootendeels afgebroken kerken, kloosters en andere partikuliere gebouwen, niet het minst van de steeds betreurde, in 1814 afgebroken Mariekerk, een der weinige, oudste en prachtigste specimens van romaansche bouwkunst in onze gewesten. Onder de vele munten en penningen ontbreken altijd nog representanten van den bisschoppelijken en grafelijken tijd.
2. 3. In andere opzichten merkwaardige katalogi zijn de insgelijks nog niet lang verschenen bewijzen van naauwgezet onderzoek en ijverige studie der Heeren Mr J.H. de Stoppelaar en M.J. Nanninga Uitterdijk, respektievelijk archivarissen der steden Middelburg en Kampen. De eerste geeft in 2700 met het archief korresponderende nummers, verspreid over 5 afleveringen, een zeer verdienstelijke, beknopte beschrijving van den inhoud der authentieke keuren, charters, ordonnantiën, sententiën, publikatiën, plakkaten, deklaratiën, certifikaten, instruktiën, adviezen, leeningen, rekeningen, enz. enz. van het overrijke archief der aaloude stad Middelburg. Deze zoowel voor de genealogie, de geschiedenis en de wetgeving dezer stad als van ons land hoogst belangrijke inventaris, | |||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||
loopt onafgebroken door van het oudste stuk: de keur van Middelburg van 1217 tot 1576, en wordt daardoor onder het gemakkelijk bereik van het wetenschappelijk publiek gebracht, dat zeker met niet minder graagte het door den Heer de Stoppelaar op den omslag geannonceerde vervolg er van zal ontvangen. Het geheele werk is in III deelen kompleet en behelst:
Hierbij is gevoegd eene naauwkeurige beschrijving van de soort en den staat der verschillende stukken, al of niet van zegels voorzien, en eene beschrijving van het oudarchief als inleiding.
De andere katalogus, Mr J. Nanninga Uitterdijk's ‘De Kameraars- en Rentmeesters-rekeningen der stad Kampen van 1515-1540’ is hoofdzakelijk interessant voor de kennis van het huishoudelijk bestier, de zeden, gewoonten, godsdienstige en andere gebruiken van dien tijd, waarvan eenige citaten tot aanbeveling voor de kennismaking mogen strekken. ‘Item. des Castelleyns diener vander Cuyenre die den rade iii swanen presenteerden, gegeuen to drincgelt een heren . Item. den schoelljongen van Sancter Nicolaeskercke, die een comedie in latyn spoelden, tot twee reysen | |||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||
gegeuen tosamen drie heren . Item den dienaers des greuen van Bentems die den rade twee reeden (reeën) presenteerden gegeuen twee onses gen. heeren gulden. Item den smedeknechten die metten zweerden dansten gegeuen een heren . Item den pipers van Deuenter ende den pipers van Swoll gegeuen tot oren nyen jair, elcx een heren . Item den schoelkynderen van buten gegeuen j. heeren fac. tosamen van den vorsz. drinckgelden x . xxxix pl. Voords een naauwkeurig bewerkt alfabetisch register en een dito verklarende woordenlijst. Nog hebben wij voor ons de VIIe aflevering van het ‘Archief’ vroegere en latere mededeelingen, voornamelijk in betrekking tot Zeeland, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1869), behelzende:
| |||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||
Waarvan voornamelijk de eerste verhandelingen voor de kennis der Nederlandsche papierindustrie en hare geschiedenis en die van den gezondheidstoestand van Zeeland, met betrekking vooral tot de zoogenaamde Walcherensche koortzen, de meeste aandacht verdienen. Immers geeft de Heer Stoppelaar daarin niet alleen een getrouw verhaal van den oorsprong en den gang dezer nijverheid, tot in de minste bizonderheden, maar hij licht dit feitelijk toe, door de zeer merkwaardige beschrijving der ontwikkelingsgeschiedenis van de papiermerken tot op onze dagen, met afbeeldingen tusschen den text gevoegd, een zeker niet gering werk van opzoeken, uitpluizen en vergelijken. De Heer Fokker toont duidelijk aan dat zoowel de zeelucht als het gehalte van den Zeeuwschen grond gevoegd bij de schadelijke miasmen en uitwasemingen en het vermengen van het rivier met het zeewater in het algemeen, die schadelijke koortsen veroorzaken, zonder dat men daarom te wanhopen hebbe, om door de hygienische toepassing van de resultaten, die een zorgvuldig onderzoek van die gesteldheid belooft, de voorwaarden te vinden om de overigens gezonde Zeeuwsche lucht tot eene blijvende en dankbare voor inboorling en vreemden te maken. De beide rekeningen der stad Hulst van 1326 en 1341, door den Heer Caland van bijlagen en aanteekeningen voorzien, zijn daarom belangrijk, omdat zij uit den tijd overgebleven zijn, dat de Vlaamsche gemeenten het hoofd meer en meer begonnen op te steken en hunne rijkdommen zich vermeerderden, terwijl de oorlog hunnen moed meer en meer aanwakkerde om hunne vrijheden en nationale instellingen tegen hunne onderdrukkers te verdedigen en te handhaven. Het proces eindelijk, der burgemeesters en schepenen van Goes, tegen de predikanten Lansbergen, vader en zoon, is merkwaardig om het onder de bijlagen er aan toegevoegde advies van den grooten rechtsgeleerde, en adv. fiscael Hugo de Groot, | |||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||
's Gravenhage 13 Augustus 1613, waarin hij de rechten der magistratuur handhaaft en de predikanten tot christelijke liefde aanspoort, terwijl hij, het door hen gepleegd misbruiken van Gods woord op den kansel tot politieke en personele doeleinden, ten sterkste afkeurt. Hoe zeer deze predikanten in plaats van christelijke liefde en verdraagzaamheid te prediken, in hun doen konsekwent bleven, zoo is dit advies nochtans, als de sanctie van hun vonnis, ‘verbanning onder ontzetting van hunne kerkelijke betrekkingen’ te beschouwen, als zijnde zij schuldig aan ‘moedtwillige insolentie jegens de ordonnantie van de Magistraat, ‘injurien de Magistraet opentlyck aengedaen, en usurpatie van ‘jurisdictie.’ Moge de ruime verspreiding dezer werken, welker bearbeiding niet genoeg te waardeeren is, meer en meer den zin voor historie, oudheid en kunst bevorderlijk zijn. A.S.
Acta et decreta sacrorum conciliorum recentiorum collectio Lacensis, auctoribus presbb. S.J. e domo B.M.V. sine labe conceptae ad Lacum. V. Act. et decr. q. ab epp. Germaniae, Hungariae et Hollandiae ab. a 1789 u.a. ann. 1869 celebrata sunt. Friburg. Brisgov. Sumt. Herder 1879; gr. 4o 1520 kol.
Wij hebben in dit tijdschrift reeds herhaaldelijk op de belangrijkheid der bovengenoemde verzameling gewezen. De kerkgeschiedenis is het middenpunt der beschavingsgeschiedenis; de verhandelingen en besluiten der Conciliën spiegelen den toestand van het christelijke volk in groote mate af: zij geven dus een beeld der beschavingsgeschiedenis. Zulk een werk dient niet alleen in elke openbare boekerij voorhanden te wezen, maar een ‘legger’ te zijn in elk vertrek waar de geschiedenis van de jongste eeuwen wordt bestudeerd. Des te meer dewijl niet slechts de inhoud, maar ook de bewerking onzen warmsten dank verdient en vooral de bijgevoegde tafels het gebruik des werks zelfs bij zeer bekrompen tijd mogelijk maken. Eindelijk verdient de arbeid nog alle aanmoediging, dewijl hij met groote offers, van de zijde des uitgevers, zoowel als van die des bewerkers gepaard gaat. | |||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||
Het jongste verschenen vijfde deel is daarenboven voor den Nederlander bijzonder belangrijk, dewijl de acten der synode van Utrecht (1865) en der bisschoppelijke vergadering van 's Hertogenbosch daarin voorkomen. Eindelijk bevinden zich daarin nog een aantal tot heden ongedrukt gebleven stukken. Het geheel omvat 24 Conciliën of andere bijeenkomsten van bisschoppen. Behalve dat vele leerstukken der H. kerk hier in verband met de nieuwere tijden klaar en omstandig worden toegelicht; behalve dat de beoefenaar van het kerkelijk recht hier eenen schat van wijsheid in vindt; behalve dat hier op nieuw rijke stof wordt geleverd tot stichtelijke lektuur voor geestelijken en leek en, vinden wij hier weder, gelijk in vroegere deelen, vele goede wenken voor de aanwending der schoone kunsten in de kerk: een onderwerp wat wij in dit tijdschrift bijzonder moeten aanroeren. Zoo vinden wij bij voorbeeld, op bl. 357, door het provinciaal concilie van Keulen, in 't jaar 1860, onder den titel ‘de cantu ecclesiastico’ zeer nuttige voorschriften gegeven omtrent de kerkelijke muziek. Eerst worden de hoofdbepalingen van het concilie van Trente in het geheugen teruggeroepen; daarna worden de hiermede overeenstemmende bepalingen van Paus Benedictus XIV aangevoerd, en eindelijk wordt hier nog aan toegevoegd: hoe groot het onderscheid is tusschen kerkelijke en wereldlijke muziek, en hoezeer men er zich voor hoeden moet operamelodiën in de kerk te spelen, begeleid door een gedruisch (strepitus) van allerlei instrumenten: een waar schandaal (scandalum). ‘De aloude gregoriaansche zang kon door niets beters vervangen worden’. Elk een die de zaak goed verstaat, elk deskundige (rerum periti) zal toegeven dat deze zang iets heiligers ademt (sanctius guid et sublimius spirare) dan alle andere soort van muziek.’ Op het provinciale concilie van ‘Weenen, in 1850 (bl. 83), werd hetzelfde met andere woorden gezegd, en daarbij voorgeschreven dat zangscholen voor knapen in dien geest moesten worden ingericht. Ook op het provinciale concilie van Utrecht, in het jaar 1864 (bl. 861, vlg.) werd de gronding van zangscholen met het bijzonder doel der oefening van den gregoriaanschen zang aanbevolen. Hier als elders wordt tegen de verbastering der kerkmuziek geprotesteerd, en aan de woorden van Benedictus XIV herinnerd. Eindelijk halen wij nog eene plaats aan uit het provinciaal | |||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||
concilie van Praag, des jaars 1860 (bl. 477), waar gezegd wordt dat de titel en namen der missen niet als eene uitnoodiging van te voren mogen bekend gemaakt worden. Neque certae missae musicales et multio munus cantantium nomina publice quasi ad invitandum populum annuntietur. Op bl. 179 vinden wij, onder den titel: ‘De festorum dierum sanctificatione’ door het provinciaal concilie van Weenen, in het jaar 1858, voorgeschreven dat beelden en versierselen, die door hunne oudheid versleten schijnen niet uit de kerk mogen weggenomen worden, zonder dat de raad van deskundigen daarbij eerst ingeroepen zij, opdat oude voorwerpen van kunstwaarde niet vervangen worden door andere die zich alleen door nieuwheid aanbevelen. ‘Imagines et ornamenta, quae vetustate deformatae esse videntur, absque virorum peritorum consiliis non removeantur, ne contingat, ut rebus arte et industria potioribus substituantur aliae, quae nullam quam novitatis commendationem habent.’ Bij de herstelling en de versiering der kerken moet gelet worden op den stijl die door het kerkgebouw vereischt wordt. ‘In ecclesiis exornandis sive reparandis artis generi, cujus rectionem constructia refert, diligenter attendatur.’ - Sapienti sat. Prof. Dr P.A.T.
EEN VLAAMSCH DICHTER. - Wij hebben het genoegen onze lezers op nieuw met eenen vlaamschen dichter bekend te maken, welke, door de gebrekkige verstandhouding in den boekhandel, tusschen België en het koninkrijk der Nederlanden voor velen een vreemdeling is, en dit toch niet verdient te zijn. De eerw. heer S. Daems, kanunnik regulier van de orde van S. Norbertus, in de aloude merkwaardige abdy van Tongerloo, niet verre van Turnhout, in de prov. Antwerpen, heeft zich reeds door een aantal liefelijke en schilderachtige gedichten, alsmede door zijne algemeene en belangelooze deelneming aan de bevordering van vlaamsche letteren bekend gemaakt. Voor scholen en andere gezelschappen schreef hij ter oefening in de dramatische voordracht een uitmuntend episch-lyrisch gedicht, getiteld: ‘S. Dimphna's marteldood’, waaraan lieve melodiën door den toonzetter Raes werden toegevoegd. In verschillende bundels, almanakken enz. verspreid, schreef hij een groot aantal bijdragen van ascetischen | |||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||
aard en van gezonden opwekkenden zin. Ter bevordering van de vlaamsche muziek en vlaamsche zanglust in 't bijzonder, schreef hij een aantal, jaar in jaar uit in muziek gezette, liederen voor één en meerdere stemmen. Ter eere van België's rijke overleveringen op het gebied van oude letteren gaf de begaafde dichter eenen anderen keer weder een bundeltje kleine verzen in den vorm der 15e eeuw. Enz. Thands ziet een nieuwe bundel van hem het licht: ‘Gedichten van Fr. S. Daems, enz. in den keurigen kleurendruk van Desclée, De Brouwere en Cie te Brugge uitgevoerd. Wij behoeven niet te zeggen dat, overeenstemmend met den stand welken de schrijver bekleedt, het grootste tal dezer gedichten van ascetischen aard is. Doch verre van daarom in eenen ongezonden sentimenteelen toon te vervallen, sterken zij den lezer van goeden wille in zijn zedelijk gevoel. Want de hope straalt bij den dichter ook in de regelen der diepste droef heid door; hetzij hij ‘Een traan bij het graf’ eens vriends storte, of zijn gestorven vader betreurt, of ‘Dat flickerende sterrekijn’, of ‘Een voghelkijn’ bezinge. Aangenaam zijn ook zijn vertalingen uit het zweedsch, het italiaansch en andere talen. Vloeiend eindelijk is zijne versificatie; als proeve daarvan het volgende:
Op den drempel eens kloosters (bl. 98):
Ginder woelt
En krioelt
Het zoo dwaas door elkaar;
Bloemen bont
Geuren rond,
Tot een kroon, om het haar;
't Kralend nat
Schuimt en spat
In het tintlend kristal,
Jaagt de smart.
Uit het hart
Voor het vreugde geschal: -
‘Leve jeugd!
Leve vreugd!
Zij verwelken zoo vroeg.
Zijn wij oud,
Dan berouwt
Het ons tijdig genoeg.’
Hierna volgt een afscheidsgroet aan de lusten der wereld, om iets beters aan te hangen. Dan gaat de dichter weder voort: | |||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||
Ginder woelt
En krioelt
Het zoo dwaas door elkaar,
En met list
En met twist
Hoopt men schatten te gaar.
In de borst
Brandt een dorst
Dien niets minderen kan,
En men voedt
Zich met bloed
Van den minderen man: -
‘Leve 't geld!
Haalt en telt!
Wal al heb ik vergaard?
Kist en kast
Het maar vast:
't Is de koning der aard.’ Enz.
Wij wenscheu den smaakvollen, leerrijken en opwekkenden bundel gedichten in aller handen; op alle tafels van christelijke gezinnen. Dr P.A.T. |
|