Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3
(1881)– [tijdschrift] Dietsche Warande– AuteursrechtvrijDrie coupletten,
| |
[pagina 151]
| |
Bij uw ouderen verplaatst!
Derde pand van 's Hemels zegen,
Waar ons bed in juichen mag!
Hoe vervult ge op 't heilrijk beden
Onze beden!
Hoe verheerlijkt gy dees dag!
Voer, ô voer, beminlijk wichtjen!
Voer ons echtgeluk ten top!
Groei met uw geliefden broeder
Onder 't oog van d' Albehoeder,
Tot ons beider wellust op!
Zalig, die U aan mocht schouwen
In des levens prille kracht;
Maar, o spruitjen zoo lieftalig!
Maar ook zalig,
Wien gy heden tegenlacht!
(1801) | |
Aanteekeningen
| |
[pagina 152]
| |
Het goede Trijntje heeft gelijk,
Dit attesteer ik,
Bilderdijk.
Bij gelegenheid dat de Heer H.H. Klijn, die my een hem toebehoorend Huis een jaar lang, zonder betaling van huur, had laten bewonen, my op nieuw een jaar het gebruik dier woning, op dezelfde voorwaarde aanbood, mits ik daarvoor dadelijk een berijmd Huurcontract opmaakte. Met de onderlinge trouw van echte welgezinden,
Wordt de oude huur vernieuwd door Klijn en Bilderdijk,
Die op denzelfden voet zich wederzijds verbinden,
Als by in 't vorig jaar daarvan geteekend blijk.
Uit eerbied voor 't gebruik, en 't wettig Staatsgezag,
Geboekstaafd te Amsterdam op Grasmaands laatsten dag.
| |
‘Voor 't reine zoengeloof’.Voor 't reine Zoengeloos, Oranjes Erfgezag,
't Herstel des Vaderlands, en 't Feest van dezen dag!
1821.
| |
Aan den heer mr Jeronimo de vries,
| |
[pagina 153]
| |
In 't album
| |
Mofsch en duitsch.Die Siegenbeek of Geysbeek zeit,
Wat maakt dat toch voor onderscheid?
Het een is Mofsch, het ander Duitsch,
Maar geen van beiden hoort hier thuis;
En wilt gy Wantaal - Onverstand,
't Is weerzijds: Broeder, geef me eeu hand.
Anders.
Het zij men Geis of Ziege zeit,
Wat maakt dat toch voor onderscheid?
Het een is Mofsch, het andre Duitsch,
Maar geen van beiden hoort hier thuis;
En schoon gy ze ook in 't water plascht,
Geen beek, die 't pinkbeest zuiver wascht.
| |
Voor het 2e deel der krekelzangen,
| |
[pagina 154]
| |
Doch troost' hy zich, die 't schuilplaats geeft!
Welhaast is 't piepertj' uitgeleefd.
| |
Voor het 1e deel der rotsgalmen,
| |
Den hooggeleerden heer Bennet,
| |
Gods voorbestemming.Heeft God heel 't menschdom niet tot zaligheid verkoren,
Geloovig Christen! juich in 't U verzekerd lot!
Wie meer behouden word', wie anders ga verloren,
Blijve aan d' alwijzen wil van d' onberispbren God.
Wat tracht ge in 't diep geheim van Zijn besluit te boren?
'k Heb deernis, zegt gy. - Ook met duivlen en hun benden?
Zoo hangt ge uw God niet aan, die anders wilt dan Hy;
Zoo treedt ge in 't eedgespan, bestemd voor hun ellenden.
| |
[pagina 155]
| |
Rampzaalge, zwijg en eer Gods vrije heerschappy,
En beef, de onwrikbaarheid door tegenspraak te schenden.
1826.
[Zie eene andere lezing in de N. Vermaking, bl. 124.]
| |
Aan den weleerwaarden heer
| |
De opstand der Belgen
| |
Grafschrift voor my.Eens Christens lijk rast hier in 't zand,
Die Christen was door 't overtuigd verstand;
Ach! waar hy 't ook in 't hart geweest
Door heiliging van Christus geest,
En had geen aardsche trek of lust
Het Hemellicht weêr telkens uitgeblust!
1821.
| |
[pagina 156]
| |
Grafschrift voor my.Geen star aan 't luchtgewelf, die in het duister lichtte,
Maar luchtverheveling, en, spoedig uitgebrand,
Doch die zijn korten loop naar 's Hemels noordstar richtte,
Zonk, stof, in 't dompig stof, verhuld in dit gestichte,
Maar scheen zoo lang hy mocht voor Kerk en Vaderland.
1825.
| |
Op Bilderdijks graf,
|