Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3
(1881)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
Onuitgegeven vaerzen
| |
[pagina 148]
| |
Dat hart, dat, steeds om hoog gericht,
Alleen voor liefde klopt en plicht;
In huis en echt besloten,
Geen wareld om zich viert of acht,
Maar met de dwaze woelzucht lacht,
Op 't aardrijk uitgegoten;
Dat, dwars door tegenheên en lust,
Op Gods beloftenis gerust,
De tijden heen ziet vlieten,
Dat vergde Hem geen weidaân af
Dan die Hy ongeweigerd gaf,
En dankbaar deed genieten.
Verbannen dan zij 't vroeger leed,
Hoe fel het ons de borst doorsneed;
Of kunnen we iets verlangen,
Wanneer we, om 't lieve Wicht geklemd
Wiens hart zich steeds naar 't onze stemt,
Elkaâr in de armen hangen?
Of, faalt er by dat heil nog iet;
De Algoedheid (neen) ontzegt het niet,
Zy, bron van heil en leven!
Genadig sloeg Zy de oogen neêr,
En de Echte koets herbloeide weêr
Om nieuwe vrucht te geven.
Mijn dierbre, ja, vertrouwen wy!
Die nieuwe zegen is naby,
En de uchtend lacht ons tegen,
‘Waarop zich 't afgesmeekte kind
Van uit uw zuivren schoot ontbindt;
De zegenrijkste zegen!
1821 | |
[pagina 149]
| |
Twee coupletten,
| |
Grafschrift van Boëtius
| |
Grafschrift,
| |
[pagina 150]
| |
Aan 't hoofd des Staats gevoerd, verstrekkende te gader
Uw Vaderland tot eer, tot voorbeeld, en tot Vader;
Spreidde op de wetenschap een' helderlichten glans;
Wist van geen onderdoen voor Griekens letterkrans;
Daar uw verheven geestGa naar voetnoot1 de onzichtbre Wareldtoomen
Als vastknelde in de vuist. Het Gottisch zwaard plengt stroomen,
Van bloed, de vrijheid sterft: gij van uw' staat ontbloot,
Ruilt, balling, 't eergestoelt' voor een' roemruchten dood.
Thands wilde 's Rijks sieraad, die de eêlste kunst doet zwichten,
Derde Otto, aan uw naam een eereteeken stichten,
En vestte in dit gesteent' een eeuwverdurend blijk,
Dat uw verdiensten eert, en eer doet aan zijn Rijk.
|