Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 2
(1879)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mengelingen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt van de historische gegevens dier dagen; toen Montezuma in Mexico regeerde en Cortes met zijne helden aanlandde om zich daar wederrechtelijk als meester op te werpen, zijn gouddorst bot te vieren en onder de vreedzame, schuchtere en zachtzinnige Indianen als een kudde jachtvee rond te woeden. Het rijk der Azteken met zijne beschaving, gebruiken, kleederdrachten, bouworde, kunsten uit enkele historische gegevens, maar het meest uit die der verbeelding opgebouwd; zie daar den inhoud van dit verhaal; want de inval van de Spanjaarden en hun verdrijving is slechts de slot-scène. Het karakter van Montezuma, den koning van dat rijk, is zeker voorgesteld, zooals de geschiedenis hem ons leerde kennen: zachtaardig, weifelmoedig, bijgeloovig; besluiteloos en toch vol vaderlandsliefde, en een zielenadel, waardigheid en goedheid, die ons voor hem inneemt en medelijden doet gevoelen met al de rampen, die hem treffen. Tegenover, of liever naast hem staat eene andere persoonlijkheid, die alles in zich vereenigt van moed, trouw, strijdlust en eerbiedige liefde voor de jonge, hem toegezegde koningsdochter, wat een christenridder van het zuiverste water slechts zou kunnen wenschen te bezitten. De christenhelden kunnen ten minste bij Guatazoma niet in de schaduw staan. Vol beleid, een groot veldoverste en onverschrokken krijgsman, die de wapenen goed hanteerde en plicht boven alles stelt, zelfs boven Tula, zijne bruid, is hij even edelmoedig als dapper, en koestert zelfs geen wraak, wanneer 's Konings ongenade hem treft en hem haar ontrooft, die hem dierbaarder is dan zijn leven. Dit is de man nu, die in dit boek als de bevrijder van zijn vaderland van het juk der spanjaarden optreedt; het volk tot den krijg samenroept, terwijl de zwakke Montezuma door een list der Spanjaarden hun speelbal geworden is en in zijne gevangenis sterft, - en de spaansche indringers met bebloede koppen doet aftrekken om ten slotte met Tula kroon en troon te deelen. Het karakter van dezen held blijft zich gelijk tot het einde toe; zoo als het van het begin is opgezet. Met flinke en heldere trekken staat hij voor onze oogen zonder zich ooit te verloochenen. Ook de rol, die Cortes speelt, dwingt onze bewondering af. De kalmte, het bedaard overleg, de ijzeren wilskracht, de volharding hem eigen, de koelbloedigheid, waarmede hij de grootste waagstukken uitvoert, heeft de schrijver zoo levendig voorgesteld en veraan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schouwelijkt, dat wij hem als 't ware zien voor oogen. Zijne makkers zijn allen zulk een veldheer waardig en al evenaren zij hem niet in zielenadel; zij komen hem toch nabij in veerkracht en heldenmoed. Een belangrijken invloed oefent op den loop der omstandigheden zekere paba of heidensche priester van den God Quetzal, Mualox genaamd. De dienst van dezen God van vrede en bloemen was door de Montezuma's afgeschaft. Mualox was nog de eenigste zijner dienaren, die was overgebleven en in de vaste hoop leefde, dat Quetzal zou terugkeeren om zich te wreken en Tenochlitan en het vorstenhuis ten gronde richten. Deze meening hield hij levendig onder het volk en in het hart des konings en versterkte haar door een soort van voorspellingen, welke hij aan een aangenomen kind ontlokte, dat hij innig lief had en dat in een onderaardschen, alleen voor Mualox toegankelijken lusthof woonde. Deze somnambule voorspelde de komst van den schoonen God en toen de blanke ridders landden op hun strijdrossen klonk zijn roep: Quetzal is gekomen. Wee u, Tenochlitan! Van daar de eerbied, het ontzag, de angst, die koning en volk voor de Spanjaarden koesterden. De priesters echter van den God, wiens hoogepriester Montezuma was, Huitzil, die menschenoffers eischte, oefenen minder invloed uit. De kracht van Mualox' overtuiging, de liefde tot zijn God en zijn vaderland, zijne vaderlijke genegenheid voor zijn aangenomen kind, zoowel als de warme kinderlijke liefde, gehechtheid en geheele overgeving aan hem van haren kant, zijn met een warmte en gloed van kleuren en eene fijnheid van lijnen geteekend, waarin men de meesterhand niet kan miskennen. Maar dit is nog niet alles, waaraan wij hier hulde moeten brengen. Aan liefelijke tooneelen, waar kinderlijke eenvoud en naiviteit haar rol vervullen; zoo als bij de avontuurlijke vlucht van den page Orteguilla voor het woedende volk in den tempel van Quetzal en zijne zonderlinge verschijning in de grot des paba's, waar de oude priester dood ligt en hij diens lievelinge het leven redt, om later door een pijlschot te sneven - ontbreekt het niet. Zij vormen eene aangename afwisseling onder al de krijgskreten en het krijgsrumoer. Doch ook op dit gebied is Lew Wallace geen vreemdeling. Het gewoel der duizenden, de wanhopige verdediging der kleine spaansche heldentroep, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de afwisseling van nederlaag en overwinning, het gedreun der kanonnen, de bloedkreten der Indianen; al de wanorde en razernij, al de angsten en weeklachten, de hoop en wanhoop, die een straatgevecht in eene groote stad meebrengt, wij zijn er getuigen van; wij bewegen er ons bijna in; wij deelen in al de aandoeningen die de strijdenden bezielen; zij rijzen en dalen in ons bewogen gemoed. Zoo ergens dan heeft hier ook Mevrouw Koorders-Boeke bewezen, dat zij hare taal meester is en dat zij diep gevoelde, wat de schrijver heeft willen uitdrukken. Te midden van al die akeligheden speelt een ander konings kind, de schoone Nenetzin, een verschillende rol. In een droom harer kindsheid had zij den man gezien, die alleen en niemand anders, haar hart zou bezitten; maar onder hare omgeving vond zij geenen, die op hem geleek; want hij was blank. Alleen onder de vreemdelingen zag zij haar ideaal in Alvaredo, den fieren, welgebouwden Spanjaard met zijne regelmatige trekken en blonde lokken. Voor hem versmaadt zij Hualpa, den krijgslustigen jagerszoon, die den koning het leven redde, de eer van zijn halsvriend verdedigde ten koste van zijn leven en in den adelstand verheven werd. Door hare genegenheid verblind verraadt zij, uit angst voor het leven van Alvaredo, de krijgsplannen haars vaders, die zich van de Spanjaarden wil ontdoen, en stelt zich onder hunne bescherming. Zoo doende wordt zij de onschuldige oorzaak van al de ellende haars vaders. Alles verliet zij voor haren bruidegom, ook haren godsdienst en blijft trouw ten einde toe. Geen Hualpa is in staat haar te doen wankelen. Bedreigingen, noch vleiende woorden baten; met Alvaredo trekt zij mede, toen Cortes met de zijnen moest vluchten, om met hem den dood te vinden. Aan huislijke en landelijke tafereelen is in dezen roman ook geen gebrek. En ook dit moeten wij ter eere des schrijvers zeggen, dat zijn boek geheel vreemd is aan de wellustige en zinnelijke liefdesgeschiedenissen van de Duitschers en Franschen. Hier triomfeert de misdaad niet. In een soort van restauratie mag men nu en dan eens te diep in het glaasje kijken, de maat wordt slechts even overschreden. Allerlei standen met hunne zeden en gebruiken krijgen wij tevens te zien. De winkeliers, de politie krijgen hun beurt; zoo wel als het huislijk leven, de meubels, de tuinen en de vermaken des vorsten. Het drukke verkeer op het uitgestrekte meer, waarin de hoofdstad lag, doet ons denken aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ander Venetie met zijn hooge paleizen en prachtige gondels; terwijl het aardig gekeuvel der jeugdige princessen niet behoeft onder te doen voor dat der jonge dochters van het beschaafd Europa. Maar Tula en Nenetzin, zij hadden ook onderricht genoten aan eene school van hooger onderwijs voor meisjes. Hooger onderwijs voor meisjes! Wat, in het jaar onzes Heeren 1519, toen Cortes landde in Mexico! Ja! Ja! Hooger onderwijs voor meisjes in Mexico in 1519, en reeds eerder. Ik zal nog meer zeggen: academies, canapees en huizen en paleizen, geweven zijden stoffen ‘beeldhouwwerken op de markt die de kunststukken der grieken en romeinen evenaarden, frescos en schilderstukken, die u verbaasd doen staan’, moderne politieregeling, met bont omzoomde kleeren - zeker voor de koude -; leesrook-speelzalen waren er; straatwegen en dijken als in Holland, en dat onder de Indianen van 1519. Jammer, dat iedereen weet, dat deze menschen wel eene zekere beschaving hadden; maar de voorstelling, dat zij voor drie eeuwen reeds bezaten, wat onze tijd haar eer, haar roem acht is onzes inziens wat kras. Tenochlitan was ‘een stad, waar het water begrensd werd door kunstig gemetselde muren; en somtijds geleidden steenen trappen naar een bordes; waar gezelschappen in veel kleurige, fladderende gewaden gekleed in het zachte licht schilderachtige groepen vormden en iemand den indruk gaven van eene venetiaansche maskerade.’ ‘In Quetzals onderaardsche gewelven waren, behalve veel goud en kunstige gewelven, kunststukken van snijen beeldhouwwerk, zoo welgevormd als de grieksche kunst ze maar scheppen kon’. ‘Op de markt waren geen uitstallingen zoo kostbaar, als die der schilders; noch was aan eenig bedrijf meer ruimte toegekend dan aan de beeldhouwers.’ Geen wonder, dat de Spanjaarden verbaasd rondkeken; ‘onder hunne voeten (zagen zij) breede schoone wegen, of krachtige bruggen, door geen stof bedekt, door geen paardenhoeven uitgesleten; ter rechter en ter linkerhand bevallige vensters, met snijwerk versierd, portalen, vooruitspringende balkons, gekanteelde kroonlijsten, voorgalerijen met pilaren enz. uit gehouwen marmer; en dan hier een paleis, daar een tempel’. Dat het koninklijk paleis het toppunt van schoonheid was, laat zich begrijpen. ‘De feestzaal rustte op kolommen, aan elke kolom was een afgodsbeeld, uit het voet stuk sprongen armkandelaars voor licht. Te midden der pilaren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hingen kroonluchters.’ Zou men niet meenen hier een katholieken tempel in renaissancestijl voor zich te hebben? Zou dit ernst zijn of kortswijl? Hierin is evenveel waarheid, als in de bewering ‘dat het bloed de keien verfde’ der straat en dat men een tijd had om ‘middagconfituren te gebruiken’. Daar waren ook ‘bureaux van staatsambtenaren, bergplaatsen voor archieven van het rijk, bestaande uit landkaarten, wetten enz.’ Te midden van dit alles ‘luchtten goochelaars hunne handbehendigheid’; trekt ‘de politie-agent aan het hoofd eener patrouille rond’ en heeft alle moeite om de orde te handhaven. Een volledig muziekkorps met ‘hoorns en fluiten’ op wier maatgeluid ‘balletdansen’ - zeker à la Orpheus! - uitgevoerd worden, ontbreekt er ook niet. En nog meer sraais vermeldt ons Lew Wallace, wat niemand bij de Mexicanen in 1500, toen nog gedeeltelijk in Adamskostuum rondloopende, zou zoeken: ‘verblindende uniformen’, ‘gewatteerde wapenrokken’, rood geverfd met cochenille; ‘gala bedienden in livrei’. Zij nemen met alle gratie een snuifje en noemen hun zoogenaamden adel ‘die met militaire orden prijkte’ en hun borst ‘met de hoogste militaire orde’ zien versieren, lord, mylord enz. Over de ‘politiek’ en ‘de publieke opinie’ redeneeren zij, als of zij bij Palmerston waren ter school geweest; maar ‘zij hebben ook in de academie gestudeerd’. Jammerlijk wordt men echter ontnuchterd; wanneer men weet, in welk een toestand zich land en volk in Mexico tijdens de landing van Cortes bevond en dan op dergelijke beschrijvingen onthaald wordt, en zoo de vertaalster het betreurt, dat het haar niet vergund was al de historische aanhalingen des schrijvers aan te geven, wij betreuren het nog meer, dat het ons niet vergund is ze na te slaan. Wat toch de schrijver verhaalt, konden wij nergens vinden. Hij had even goed de slavernij en menschenoffers kunnen weglaten; deze zijn een hors-d'oeuvre in eene op 19-eeuwsche leest geschoeide maatschappij, ‘waar de kunst van adverteeren even goed bekend was en gebruikt werd als in Madrid’. Dit alles gaat ons verstand te boven; evenzeer als dat Mualox uit de beschrijving der somnambule ‘de kanonnen der spanjaarden herkende’; terwijl de ‘naam en het wezen eens paards hem geheel onbekend waren.’ ‘Vol diepe geleerdheid was hij’: dit gelooven wij; doch het laatste kon hij, dunkt ons, eerder gekend hebben, dan de eersten. Doch heel het bestaan van dezen per- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soon is niet zeer duidelijk. Wat hij eigenlijk wil met zijn Quetzal, en of hij voor of tegen de Spanjaarden is, is moeilijk te onderscheiden. Om het in het midden te laten en den goeden man den lust eener keuze te besparen heeft men hem zeker maar bij tijds laten sterven. Een commentaar acht ik op dit alles overbodig. Ik vraag alleen of het beschermend woord der vertaalster zulk een zondigen tegen de historische waarheid rechtvaardigt, als zij zegt: ‘dat men het er niet voor houde dat men hier te doen heeft met niets dan een roman...... Juist omdat in deren aantrekkelijken romanvorm ons feiten geschilderd worden; omdat de schrijver ons geen ideale toestanden schetst, maar de beste bronnen heeft geraadpleegd om ons de Azteken zoo voor te stellen, in hun huitengewone ontwikkeling, hun liefde voor al wat rein, schoon, liefelijk is.... doet het ons zoo aangenaam aan in zulk een door en door fatsoenlijk gezelschap te verkeeren’. Zij behoefden echter niet geheel op zijn Europeesch 1876 geinstalleerd en geëquipeerd te worden. Ik zou ook wel eens willen weten, wat de vertaalster heeft bewogen immer van voyageurs te spreken, wanneer zij van heenen weer trekkenden gewaagt; of van ‘veel-eischendheid’; ‘Noord geborene’; ‘afgewonden’, voor bedaard; ‘handbehendigheid luchten’; ‘in de academie studeeren’; en wat dat beduidt; ‘zij verborg haar gelaat in haar boezem’; doch deze en meer dergelijke vreemde uitdrukkingen zullen hare aandacht ontsnapt zijn, even goed als ‘verreizen’ voor verder trekken. Ik heb echter andere grieven tegen dit werk van niet minder belang, die evenwel niet de vertaalster, maar den dichter raken. Wij hebben hier toch te doen met een kunstwerk, dat een zoogenaamden tendenz heeft, een treurig gebrek, waar op de vloek van het schoone rust. Theophile Gauthier heeft het gezegd en de ondervinding heeft het bewaarheid; niemand offert ongestraft aan de zucht om een kunstwerk tot verdediging of bestrijding van eenig beginsel aan te wenden. Velen zijn hierover gestruikeld, ook Lew Wallace heeft het geen goed gedaan. En een tendenz ligt er in dit boek. In het motto staat zij met gloeiende letteren te lezen. ‘Uit Mexico werd een beschaving, waarvan Europa had kunnen leeren, met geweld verdreven. Het is Spanje's noodlot geweest om twee beschavingen te verwoesten.... In America heeft zij rassen uitgeroeid meer beschaafd dan zij zelve’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thans hebben wij den sleutel van vele dingen: waarom b.v. de Indianen zoo worden opgehemeld, uitgedost en met zoo veel geleerdheid, doorzicht enz. worden voorgesteld. Nu kunnen wij ook begrijpen, hoe het komt, dat Wallace evenzeer onwaarheid verhaalt ten koste der Spanjaarden en der Katholieken. De een moest hoog verheven, de ander laag gedrukt worden. Zouteloozer taal en lafheid als Alvaredo tegenover den aalmoezenier der Spanjaarden, Olmedo, uit en aan den dag legt, is moeilijk denkbaar. Hij trekt den goeden man aan een koordje rond. De vertaalster zal ons wel gelooven, wanneer wij zeggen, dat wij iets meer van het katholicisme en zijne gebruiken weten, en dan verklaren wij, dat wij zelden een scheever, meer onware voorstelling van ons geloof en zijne gebruiken hebben gelezen, dan in het door haar vertaalde werk. Hoe flaauw zijn die hoofdstukken ook gesteld; hoe lamlendig is de dialoog! Zij zijn klaarblijkelijk niet uit het hart gevloeid. Wat een tegenspraak! Aan den eenen kant zijn de Spanjaarden door en door katholiek, en die zelfde lui behandelen de bedienaren van hunnen godsdienst als dwazen en speelballen. Dit schreeuwt tegen elkaar. Nu eens zijn de Spanjaards helden vol moed, en een oogenblik later staan ze bedremmeld en slaan kruisen en roepen amen, amen, als of zij niet wijs waren. Ook hier vernietigt het eene het andere. Er zal toch een weinig logica in de karakters dienen te zijn, wat hunne overtuiging aangaat? De Spanjaarden, wij weten het, hebben hunnen naam geschandvlekt door hun wreedheid bij de ontdekking van Amerika; doch om hun een haat tegen de heidenen toe te dichten, nog erger dan de Turken tegen de Kristenen ademen en hen elk oogenblik het woord van ‘hond, heidensche hond’ in den mond te leggen, ook dit gaat te ver; dit zou ons doen denken, dat Mevrouw K.B. zich vergiste, toen zij schreef ‘dat het ons zoo aangenaam aandoet om in zulk een fatsoenlijk gezelschap te verkeeren’; of de Indianen moeten alleen het fatsoenlijk gezelschap uitmaken. De historische bronnen, die op de gebruiken van het katholicisme, vooral dat der Spanjaarden, betrekking hebben, schijnen niet geraadpleegd te zijn, anders zouden wij die rare bezweringen ‘bij de mis’ en dergelijken, of benamingen, van ‘heilige, hoogheilige vader’ tot Olmedo niet aantreffen en Olmedo geen leerstellingen hooren verkondigen, die veel van ketterij hebben en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles behalve volgens de leer der kerk zijn. Wallace heeft zeker een of anderen ouden roman van Voltaire of iemand anders nagebladerd om te weten, hoe hij een kath. geestelijke moest laten spreken. Niet onduidelijk verlaagt de schrijver overal het christendom en stelt het, waar het tegenover de Indianen komt te staan, in de schaduw. Dit is eene eigenaardigheid, die men tegenwoordig veel bij de voorstanders eener moderne levensbeschouwing aantreft. Hij wil ook niet onduidelijk te kennen geven, wat de liberalen beweren, dat de invloed van geestelijken een verderf is voor den staat. Doch ook de verdediging van deze liberale stelling heeft zijn verhaal geen goed gedaan. Mualox werd daardoor een persoon, wiens rol moeilijk was te begrijpen; ten laatste tot overlast werd en eindelijk uit den weg moest geruimd worden. De koning had hem kunnen verbannen, zoo als de mannen van den vooruitgang in Duitschland doen; doch dit middel scheen toen, hoe negentiende-eeuwsch men ook was, daar nog niet bekend geweest te zijn. Enkele citaten zijn hier wellicht niet van onpas. Orteguilla de page roept den aalmoezenier: ‘En een kruis slaande - zegt hij - als de heilige vader mij in zijne gebeden wil herdenken, dan zal ik hem zeggen, dat Bernal Diaz naar hem. gevraagd heeft.’ Spreken zoo de katholieken? Onder de officieren van ons leger zijn katholieken, die even braaf en godsdienstig zijn, als trouw aan hun vaandel. Hun bloed hadden zij er voor veil. Heeft men goede hoofd- of onder-officieren ooit zoo laf, zoo kinderachtig tegen hun geestelijken hooren spreken en zich voor hen zien vernederen, of hen laag bespotten, als men dit in dezen en in vele andere romans ziet? Waarom doen de heeren en dames romanschrijvers en romanschrijfsters der werkelijkheid zoo veel geweld aan? Geschiedt dit ten wille der kunst? Waarom zou Wallace ook de heidenen van Mexico nog zedelijker voorstellen in hunne beginselen, dan de Spanjaarden? Leert dan de geschiedenis, dat de heidenen zoo zedelijk zijn? Het lust ons niet de bronnen te raadplegen.... maar anders.... Waar menschen-offers zijn, daar zal men het met het zesde gebod ook zoo naauw niet nemen. Maar dit weet Wallace ook wel. Zou deze geleerde ook niet weten, dat fratres minores (minderbroeders) in zulke sombere holen niet wonen, als de priesters van Quetzal? Hij heeft zeker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te weinig gereisd om het te kunnen opmerken, hoe veel smaak de monniken steeds aan den dag legden om schoone punten op bergen en in valleien voor hunne verblijven uit te kiezen.Ga naar voetnoot1 Wij zouden op nog meerdere onwaarheden van dezen aard kunnen wijzen; doch de plaatsruimte vergunt het ons niet. Dit alleen kunnen wij er ten slotte aan toevoegen, dat de leer, de gebruiken, en geheel de strekking van de Katholieke Kerk op eene vreeslijke wijze in dit boek mishandeld en verwrongen worden. En onder welke categorie zal men nu dit werk rangschikken? Is het een historische roman? Wie zal er dezen naam aan durven geven; daar de schrijver de geschiedenis onkenbaar gemaakt heeft? Is het eene zoogenaamde zedekundige roman? Ook dit huiver ik te beamen, want de zeden der 19 eeuw worden er in een Mexicaansch gewaad gestoken. Er ontbreekt maar aan, dat de Indianen van 1519 in frac en pantalon rondloopen. Is het wat men een maatschappelijken roman noemt, die de vraagstukken van onzen tijd behandelt en oplost? Wie zal hierop ja durven antwoorden ‘al bespreken die halve roodhuiden de questions brulantes van onzen tijd.’ Het best zou dit verhaal, onzes inziens, tot die klasse terug te brengen zijn, waartoe de ‘duizend en een nacht’, of de middeleeuwsche ridderverhalen behooren, die aan alles wat eene levendige verbeelding zich slechts voorstellen kon, vrij spel lieten en minder acht gaven op de bestaande feiten en geschiedkundige gebeurtenissen. Die weinig, of niets van de dagen van Montezuma afweet, zal zijn hart aan dezen roman kunnen ophalen; maar wee hem, zoo hem de lust bekruipt om eens zijne kennis van Mexicaansche toestanden in 1519 te luchten! Hij had ze allen niet gelijkelijk lief, de schrijver, die kinderen van zijn verstand en verbeelding. Zijn voorliefde voor de Indianen komt sterk uit tegen zijnen afkeer van de Spanjaarden. En dit mag niet, wanneer het er alleen op aankomt om een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoon geheel te leveren. Daar zwijgen vooroordeelen en neigingen; daar kent men geene bevoorrechting van den eenen boven den anderen; allen hebben wij ze lief, die scheppingen van onzen geest; wij dragen ze allen om in ons binnenste en drukken ze met dezelfde teederheid aan ons hart. Wat de vertaling aangaat, hiervoor komt Mevrouw Koorders-Boeke alle eer toe. Wel heeft zij hier en daar vreemde uitdrukkingen, zinwendingen en woorden; doch het ongewone van het behandelde onderwerp maakt dit begrijpelijk. Ook den Heer Pyttersen, den uitgever, komt alle lof toe; een sierlijk boekwerk, op best papier en net gedrukt heeft hij geleverd. Daar het lezend publiek van onze dagen toch eenmaal zijn tijd dooden wil met romans te lezen; wenschen wij dit verhaal succes toe. Men kon wel eens slechtere verhalen in handen krijgen, vooral wat moreele strekking aangaat. Hoe meer men daarbij abstractie maakt van de werkelijkheid in 1519; des te meer genot zal de lezing aanbieden. En enkele oogenblikken in zulk eene gedroomde wereld rond te zwerven, zal geen onherstelbare ramp wezen. Aan het einde beneemt de narede der kundige vertaalster toch de illusie. W. Wessels.
Doetinchem, Oct. 1877.
DE LEIDSCHE AKADEMIE. - Ik zoû vreezen geen goed vaderlander te zijn, indien ik in Den Haag de plans voor onze in Leiden te herbouwen universiteit niet was gaan bezichtigen, en geen rekenschap gaf van mijne schatting, in vergelijking met die van den raad van beoordeeling, uit Nederland, Belgiën, Frankrijk, Duitschland en Oostenrijk samengetreden. Ziehier de 36 ontwerpen, welke zijn ingekomen, zoo als ze (zonder in 't oog vallende voorkeur) genummerd zijn. Ik voeg er telkens de taxatie der vierschaar achter. Ik noem I, wat door haar voor de beste plannen gehouden worden, ook al voldoen zij niet aan al de eischen van het programma; II wat in waarde volgt, III wat verdienste heeft, IV wat beneden de genoemde staat, V wat buiten oenige aanmerking blijft. In de achterste kolom plaats ik mijne eigene taxatie, opgemaakt alvorens kennis te nemen van het uitgesproken raadsoordeel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het doet mij genoegen, dat de taxatie van den Raad van beoordeeling en de mijne nooit meer dan 2 punten verschillen; om dat, zoo als ik zeg, ik gemeend heb mij zijne voorlichting bij de opmaking van mijne schatting volstrekt te moeten ontzeggen. De ontdekking van samenftemming en verschil is mij zoo nieuw als den lezer. Op den voorgrond stel ik, dat bij het oordeel van den Raad meer gelet kan zijn op het programma dan door mij geschied is. Ik heb maar in 't algemeen gevraagd, welk plan beandwoordt, op een vrij terrein gebouwd, het meest aan de eischen eener Hoogeschool te Leiden. Van de cijfers, die ik tegenover den Raad meen te mogen handhaven, zal ik eenige rekenschap geven. In de Nos 4, 5, 6, 7, 15, 23, 27, 33, 34, en 36 komen wij over-een. Ook in de Nos 9 en 10: want 9 en 10 (en ook 2) komen mij voor zóo weinig ernstig gemeend te zijn, dat ik ze niet eens op éene lijn met 1, 13, 21, 22 en 28 heb kunnen stellen, die ik V heb gemerkt. Bij 31 is geene vergelijking mogelijk: want dit plan is mij ondanks een verblijf van bijna vijf uur op den steenen vloer van het onverwarmde ten-toon-stellingslokaal, niet voorgekomen, De plannen, waaromtrent ik twee punten met den Raad verschil, zijn de volgende: De Nos 3 en 35 vind ik twee punten minder goed; No 8, 20, 24, 25, 26, 29 en 32 vind ik twee punten beter. No 3 staat vrij laag bij mij aangeschreven, om dat ik mij, zelfs onder de leuze ‘Vivat Academia’, geen koud blok romeinsche Renaissance-architektuur met een weinig florentijnsche saus laat voorzetten; allerminst wanneer het door het bekende taartepandeksel bekroond wordt, dat de gereede toevlucht is van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
architekten, die geen toren of dôme willen maken. Het zoû wat moois wezen, als we zoo iets binnen Leidens muren zagen verrijzen! 't Is echter waar, dat de binnenstoffeering wel geschikt is ons gunstiger voor het ontwerp te stemmen. In No 35 vergaapt zich de gothiesch geftemde ontwerper aan het element torens, en geeft aan zijn spitsen Ausschweifungen, die van zeer bedenkelijke schoonheid zijn. Meer goeds wensch ik, van de volgende te zeggen. No 8 is ontworpen door een knap konstrukteur en uitmuntend teekenaar. Het heeft twee binnenplaatsen: er komen dus niet, zoo als in vele andere ontwerpen, gangen in voor, die haar eenig licht ontvangen uit de matglazen paneelen, waarmeê de kamerdeuren opgeschikt zullen zijn. Ik geef toe, dat No 8 koud van siloët is. No 20. Van bak- en bergsteen; aula in 't midden; 2 binnenplaatsen, koepel; maakt, in dien stijl, een gunstigen indruk. De stijl is veroordeeld door de noodzakelijkheid, waarin de ontwerper verkeerd heeft, ter breking eener vervelende bovenlijn, de attiek met talloze reukwerkbranders te stoffeeren. Niet te min is het een der beste plans. No 24. Zoowel de verdeeling als de stijl brengen er mij toe (als ik niet aan het hollandsche charakter gebonden ben) dit plan te distingeeren. No 26 is een ontzaglijk rijk en toch smaakvol ontwerp in den franschen Renaissance-stijl der XVIIe Eeuw. De hoofdgevel is over de breedte genomen en bekroond met een fraayen koepeltoren, die over het cirkelvormig groot Auditorie in het midden van den bouw is uitgespannen. De kleine binnenplaatsen doen veel nut. No 29. De aula is ook hier in het midden aangebracht. Het ontwerp is voorzien van zichtbare daken; en rekent op het gebruik van berg- en baksteen. In de geheele binnenverlichting wordt (zeer gebrekkig) door eene lange lantaarn voorzien. Dit had mij bijna het ontwerp met III doen merken. Want inderdaad, het doet mij leed, dat bijv. No 16 ‘Leiden’ er nu niet boven uitblinkt. Dat is een kordaat ontwerp, waar de burgerlijke opvatting van den spitsboog met kennis en talent in is aangebracht; met binnenplaatsen en de aula in 't centrum. 't Is jammer, dat het hoofdfront van het gebouw gemist is; de dakhelling in de breedte was daar onbruikbaar. Toch stel ik dit goth. ontwerp boven No 35, dat door den Raad onder de 5 uitgelezenen geplaatst is. No 32 is met veel studie door een Fransch architekt gemaakt in XVIIe-eeuwsche parijzer Renaissance. Hij heeft, voor de maat der vensterruiten, de gebouwen der XVIIIe Eeuw geraadpleegd. 't Is jammer dat zulk een knap plan ontcierd wordt door het onbeduidend venster in den hoofdgevel. Ten slotte verwondert mij niet, dat de Raad No 12, een fransch ontwerp in XVIe-eeuwschen stijl, No 1 merkt. De architekt heeft naar een fraai siloët gestreefd en schijnt zich op luchtverversching en verwarming goed te verstaan. De smakeloos zware bekrooning der bovenvensters maakt het mij echter onmogelijk me ten dezen aanzien geheel bij den Raad van beoordeeling aan te sluiten. 15 Dec. -77. A.Th. |
|