Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 2
(1879)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 284]
| |
De Geboorte- en de Doopplaats van Petrus Paulus Rubens,
| |
[pagina 285]
| |
waarin met geen woord melding gemaakt wordt van zijne geboorteplaats, en die alleen bewijzen zou, dat hem eerst op jongelingsleeftijd de deur der Kerk geopend is. Ik kon toen nog volstrekt niet vermoeden, dat mijn voorgevoel aangaande de vele gissingen die over Rubens' geboorteplaats gewaagd zijn, zoo spoedig zou bewaarheid worden, door de ontdekking van nieuwe stukken, en nog minder dat de strijd zoo spoedig eene wending nemen zou, die hem der beslissing meer nabij moet brengen. Slechts weinige dagen naderhand viel mij een document in handen, dat de schaal doet overslaan ten voordeele van Keulen. De oudste overlevering, schijnt dus ook in de Rubens-kwestie weer de beste geweest te zijn. Het is een verzoekschrift, door Philippus Rubens, des schilders oudere broeder, in November 1606 der Staten van Brabant aangeboden, om gebrabantiseerd, dat is als geboren Brabander erkend te worden, en de voorrechten te mogen genieten daaraan verbonden. Zie hier de inhoud: | |
Aen mijn Eer. heeren, de dry Staeten des lants ende hertochdoms van Brabant.Gheeft oitmoedelijck te kennen Philippus Rubens, hoe dat zijn vader, wijlen mr. Jan Ruebens, is geweest een geboren Brabander ende poorter der stadt van Antwerpen; hebbende aldaer gepasseert den besten tijt van sijn leven, ende oick mede geweest van de weth aldaer. Dan al zoe ondertusschen zijn opgestaen de leste troublen, daer doire veel persoonen hunne wooninghen ende vaderlant hebben moeten verlaeten, soe is mede gebeurt dat des supplts. vader hem oick eenigen tijt heeft gehouden tot Ceulen, alwaer hij alnoch eenige kinderen bij zijne huijsvrouwe heeft gecregen, ende namentl. den suplt.; met intentie nochtans, om daeromme het lant van Brabant nijet te verlaeten; hebbende oversulcx, soe lange hij heeft geleeft, ende naer zijn doot zijne huijsvrouwe, de selve kinderen, als zij eenichssints bequaem zijn geweest, herwaerts over geschickt; ende naer de reconsiliatie van de steden van Antwerpen ende Brussele, is des suppliants | |
[pagina 286]
| |
moeder metter geheele woonstede binnen Antwerpen gekeert; alwaer den suppliant, geheel jonck wezende, heeft begonst zijn jerste studien, ende daernaer te Leuven onder wijlen den heer Lipsius, in wyens familie hij vier jaeren heeft gewoont; vanwaer hij is getrocken naer Roomen, ende zijne studiën aldaer soe vervolght, dat hij Gradum doctoratus utriusque juris daer heeft vercregen. Soe dat hij hoept (sonder jactantie gesproken) dat hij nyet teenemael onbequaem en sal worden bevonden, om den lande ende hunne Hoocheden, in toecommende tijden eenigen dienst te mogen doen. Ende hoewel de suppliant gehouden behoirt te worden al oft hij hier waere geboren, nyettegenstaende het casuweel inliggen sijns suplts. moeder buiten slants, dwelck, neffens de gratie die hij van uw. Eerw. hopt te vercrygen, hem nyet en behoirt te beletten ofte benemen den middel, om dlant van Brabant, daeruyt hij gesproten is, soe bequamelyck te mogen dienen gelijck hij wel den wil ende intentie heeft: soe keert hem den suppliant tot Uw. Eerw., biddende zeer oitmoedel. dat zij, aenschouw nemende opt gene voors. is, ende dat de vader ende moeder des supplts, soe van vaderl. als moederl. zijde, zijn originel. geboren Brabanders, bij appostille op den marge van desen oft anderssints, gelieve te vercleren: dat den supplt. mede voir sulcx te houden is, ende daeromme behoirt te genyeten, alle de privilegiën ende vrijdommen den innegeboren Brabanders competerende, nyettegenstaende hij te Ceulen geboren is; ende dat hij, voir zoe vele des noot is, worde genaturalizeert, ende daervan te doen depescheren Acte en behoirl. forme, soe ende gelijck aen andere persoonen, geduerende eenighen tijt herwaerts, vuijt gelijcke redene is gedaen.
Dwelck doende &ca.Ga naar voetnoot1
Het verzoekschrift is niet gedagteekend, maar het besluit dat de Staten van Brabant er op namen, vult het aan onder dit opzicht. Dat besluit volgt hier. | |
[pagina 287]
| |
daer inne hebben geconsenteert de heeren prelaeten ende edelen, voor hunne twee jerste Staeten, maer die gedeputeerde vande hooftsteden, voirden derden staet, hebben van alles begeert copye, om hunne committenten te consulteren.
Geextraheert vuijt het regre vande voirs. Staten van Brabant ende van hunne gedeputeerde, is daermede bevonden t'accorderen. Quod attestor als raedt ende greffier vande selve heeren
P. Masius.Ga naar voetnoot1
De twee eerste staten, de geestelijkheid en de adel, willigden het verzoek dus dadelijk in, de derde staat, uit de vier hoofdsteden, Leuven, Brussel, Antwerpen en den Bosch bestaande, wilden tijd van beraad. Het stuk werd rondgezonden om advies, en eerst bijna vijf maanden later kwam het te s-Hertogenbosch in behandeling. De volgende aanteekeningen vind ik in een der ‘kladboeken’ van de secretarissen. | |
‘Mercurij 18 Aprilis 1607.Requeste heer Philips Rubens om gebrabantiseerd te worden, met d'opinie van de ij staten daerop gemaect.’ En op een volgend blad dit besluit: ‘Opte requeste van Philips Rubens, versoekende gebrabantiseerd te worden, - conform mette twee jerste Staten, sonder dat sulcx werde getrocken tot achterdeele der Blijde inkompste of andere privilegiën van den lande van Brabant.’Ga naar voetnoot2
's-Hertogenbosch stemde dus ook toe. Ik deel deze besluiten mede, om hen die niet bekend zijn met de regeeringsvorm van het oude hertogdom Brabant, intelichten, hoe het verzoekschrift van Philips Rubens in het Bossche archief is gekomen. De verklaring van Justus Lipsius luidt aldus:
Omnis ordo quisquis hec leges. | |
[pagina 288]
| |
Ex fide et vero scies scripta, Philippum Rubenium, domo Antverpiâ (sic) annos p.m. quattuor in domo et contubernio meo agisse, mense participem, sermonis et discipline, probitatem a natura et modestiam attulisse, item semina aliqua doctrine, que immane quantum in spatio illo brevi auxit: latina et greca litteratura promptus, vtravis (sic) oratione sive scriptione disertus, solutâ et nexâ. Historias et antiquitatem addidit, et quicquid boni bonitate et celeritate ingenij hausit, judicio direxit. Adeo supra rem nihil adstruo, ut pro re non dicam. Vis fidem experire? et sub modestie illo velo sed paullatim retege que dixi et que non dixi. O vos quibus virtus et. honos cara, carum hunc habete, producite, appellate: ita utraque illa vos respiciant, et hunc fortuna, que pro meritis nondum risit, scripsi et signavi. Subsignat. Justus Lipsius, professor et historiographus Regius. Lovanij XV Kal. Octob. IƆCI.Ga naar voetnoot1
Dat het verzoekschrift van Philippus Rubens de grootste waarde heeft voor de bepaling der geboorteplaats van Petrus Paulus, behoeft bijna geen betoog; des schilders oudere broeder verklaart, ingevouwen maar duidelijk, dat Petrus Paulus, even als hij Philippus zelf, te Keulen geboren is; en zijne verklaring kan niet ligt ongeldig gemaakt worden, want zij is die van iemand die het volkomen goed weten kon, ook blijkens de andere omstandigheden, welke hij verhaalt, en tevens van een waarheidlievend man. Alleen betere getuigen zouden zijne woorden kunnen te niet doen, doch betere getuigen bestaan er tot heden niet. Philippus verklaart, dat zijn vader, Jan Rubens, na zijn vertrek uit de Nederlanden alnog eenige kinderen geboren zijn, waarvan hij er een is, en dat die kinderen zijn geboren te Keulen. Al dadelijk blijkt uit dat ‘alnog eenige kinderen’, dat Philippus goed was onderricht aangaande zijne broeders en zusters; want toen Jan Rubens in 1568 de Nederlanden ontvluchtte, uit vrees voor Alva, had hij reeds vier kinderen; dit is genoeg | |
[pagina 289]
| |
bekend, en blijkt overigens uit de raadsakten der stad Keulen van Augustus 1570, wanneer hem toegestaan werd, als vreemdeling daar verblijf te mogen houden, ‘met zijn vrouw en vier kinderen.’Ga naar voetnoot1 Die vier kinderen waren: Johan Baptist, Blandina, Clara en Henricus; dit is eveneens genoeg bekend; zij waren geboren in NederlandGa naar voetnoot2, en bij hun getal bleef het, tot in 1574. Kort na zijne nederzetting in Keulen, in Maart 1571, werd Jan Rubens gevangen genomen en opgesloten in den toren van Dillenburg, waar hij gekerkerd was tot Mei 1573. In de maand Maart van laatstgenoemd jaar, begaf zijne vrouw, Maria Pijpelincx, zich naar Dillenburg, omdat er vooruitzicht was gekomen op de bevrijding van haren man; maar eerst had zij de drie kinderen welke ten haren huize verbleven, (het vierde was waarschijnlijk bij de familie in BrabantGa naar voetnoot3,) tijdelijk bij vrienden besteld. Het gezin telde dus nog niet méér dan vier kinderen. Den 10 Mei 1573 waren Jan Rubens en zijne vrouw weder hereenigd te Siegen, welke plaats hem ten verblijve was aangewezen. Welke nu zijn die eenige kinderen waarvan Philippus spreekt, die Jan Rubens na zijn vertrek uit de Nederlanden geboren zijn? Vooreerst Philippus zelf, geb. 27 April 1574; verder Petrus Paulus, geb. 29 Junij 1577; eindelijk Bartholomeus, geb. 1581 en reeds in 1583 overleden; die kinderen verzekert Philippus zijn te Keulen geboren. Van Bartholomeus wordt dit erkend, want in Mei 1579 gingen Jan Rubens en Maria Pijpelincx te Keulen wonen, maar de twee andere, beweert men, zijn geboren in Siegen, omdat hun vader daar gedwongen verblijf hield. Philippus verklaart echter twéé maal dat hij te Keulen is geboren, even als de andere, en zóó ondubbelzinnig, dat aangaande zijne bedoeling geen twijfel kan bestaan. Het scherpzinnige en terecht geroemde betoog van Bakhuizen | |
[pagina 290]
| |
van den Brink, heeft ten doel te bewijzen dat Petrus Paulus en ook Philippus te Siegen zijn geboren. ‘Schijn noch schaduw is er, zoo zegt men, dat Maria Pijpelincx Siegen ooit voor 1578 verlaten heeft. De geldelijke omstandigheden der familie waren van dien aard, dat een tijdelijk verblijf van haar te Keulen, om dáár moeder te worden, eene weelde onderstelt, waartoe zij onmachtig was. En het motief, dat zij zóó haar kind Keulsch burger wilde laten worden, is niet toepasselijk, dewijl immers de ouders (de vader) tot in 1582, onder de als zoodanig gekende Protestantsche vreemdelingen behoordenGa naar voetnoot1.’ De redenering is snijdend, maar zwak, want zij steunt uitsluitend op negatieve bewijzen. Er gebeurt veel in de wereld, waarvan men zich geen volledige rekenschap geven kan, vooral niet zoo lang naderhand, en dat moeilijk, met schriftelijke bescheiden alléén, in de bijzonderheden is te staven. Op grond van hetgeen wij over het verblijf van Jan Rubens te Siegen weten, stellig te verzekeren: dat het onmogelijk is dat zijn vrouw tusschen 1573 en 1578 niet nu en dan eenigen tijd te Keulen kan vertoefd hebben, komt mij gewaagd voor; er kan gedurende die vijf jaren zóó veel in dat gezin omgegaan zijn, waarvan geen melding gemaakt wordt, in de weinige stukken die wij uit dien tijd bezitten; en het is Antwerpen, (hoe ongegrond de aanspraken dier stad in mijn oog ook zijn,) niet euvel te duiden, dat zij zich daarbij geenszins heeft willen nederleggen. Wat bovendien de geldelijke toestand der familie betreft, zou die er juist niet toe kunnen bijgedragen hebben, dat Maria Pijpelincx in Keulen wilde moeder worden? zij vond er zeker meer hulp en hulpmiddelen dan in haar ellendig Siegen, en zij hadden er goede vrienden, terwijl zij in Siegen gehaat en vermeden werden. Deze gissing, is zeker geoorloofd tegenover eene andere gissing. De vermeende onmogelijkheid om Siegen te verlaten, blijkt dus volstrekt niet. En wanneer in dezen stand van het geschil, zich onverwacht een stellige getuige opdoet, een getuige van gezag, de zoon van Jan Rubens en Maria Pijpelincx, zijn wij dan niet | |
[pagina 291]
| |
verplicht alle gissingen, hoe scherpzinnig ook zamengesteld, te laten varen om aan hem alleen het oor te leenen? Ik geloof dat iedere rechtbank zoo handelen zou. Welnu Philippus verklaart tweemaal duidelijk: dat hij te Keulen is geboren, en dat verdient geloof; maar dan is ook het tegendeel der bewering bewezen, als hadde Maria Pijpelincx er niet aan kunnen denken, om Siegen tusschen 1573 en 1578 te verlaten, want Philippus was geboren in 1574. En dan blijkt ook even duidelijk het onhoudbare der meening, dat Petrus Paulus, op grond dier onderstelde onmogelijkheid, te Siegen moet geboren zijn. De geheele argumentatie ten behoeve van Siegen vervalt daarmede, en alleen de naakte verklaring van des schilders ouderen broeder moet voortaan gehoord worden. Ware alleen Bartholomeus in Keulen geboren, dan kon Philippus niet spreken van eenige kinderen; er moeten er meer zijn; die kinderen waren drie in getal, zooals wij reeds weten: Philippus, Petrus Paulus en Bartholomeus; geene andere zijn Jan Rubens na zijn vertrek uit de Nederlanden geboren, van hen alleen kan er dus sprake wezen, en die kinderen, verklaart Philippus, zijn geboren te Keulen. Dat Philippus Rubens dit alles goed wist behoeft nauwelijks betoog; men lette slechts op het juiste en uitvoerige verhaal dat hij geeft van de lotgevallen zijner familie in en buiten Nederland, zoo vóór als na zijne geboorte, en op de bijzonderheden door hem medegedeeld, over het zenden der kinderen herwaarts, zoodra zij eenigzins bekwaam waren; ook zijne waarheidsliefde kan, zonder stellig bewijs, niet in twijfel getrokken worden, want hij behoefde in zijn verzoek aan de Staten van Brabant, niet eens die omstandigheden te vermelden; dit was geen vereischte, gelijk blijkt uit andere soortgelijke stukken, die in het Bossche archief berusten. Honderdmalen kan hij het van zijne bloedverwanten vernomen hebben, bij het verhaal der bange jaren welke door het gezin buiten de Nederlanden zijn gesleten; in het bijzonder kon hij het ook nog weten van zijne zuster Blondina, die bij de geboorte van Petrus Paulus., een meisje van ruim dertien jaar was. Bakhuizen van den Brink beweert echter, dat Maria Pijpe- | |
[pagina 292]
| |
lincx alle pogingen aanwendde, om tijdgenoot en nakomeling te misleiden, ten aanzien der geboorteplaats van Philippus en Petrus Paulus, en dat zij daarin ook geslaagd is. Het verblijf van Jan Rubens te Siegen moest doodgezwegen worden, om de aanleidende oorzaak, waarvan de oneer op hare kinderen zou neergekomen zijn. Zelfs in het grafschrift van haren man verklaarde zij, dat hij de negentien jaar zijner ballingschap te Keulen verbleef, ofschoon hij er elders zeven doorbracht. Zij gaf het wachtwoord aan alle bloedverwanten en vrienden, en bedroog hen die de waarheid niet kenden, zooals des schilders neef en levensbeschrijver, die eveneens verzekert dat Petrus Paulus te Keulen geboren is. Aldus Alfred Michiels, op Bakhuizens voetspoor, in zijn laatste schrift over RubensGa naar voetnoot1. Doch aan dit argument heeft Bakhuizen te veel waarde gehecht; immers het ontkennen of doodzwijgen van hun verblijf te Siegen kon tot niets leiden, want op zich zelve had het volstrekt geen beteekenis. Een Nederlander die zijn geboortegrond ontvlucht, om elders eene schuilplaats te zoeken, moet wonen waar hij kan, niet waar hij verkiest; wat meer is, de verzekering dat die kinderen te Keulen het eerste levenslicht aanschouwden, kon nimmer te weeg brengen, dat 's vaders misstap, die de oorzaak van het verblijf te Siegen was, voor de wereld onbekend zou blijven. Had zij dien misstap, de aanleidende oorzaak van dat gedwongen verblijf, tot een geheim kunnen maken, het was iets anders, maar dit was ondoenbaar; zij stond voor een feit dat aan zooveel personen bekend was, dat een zoo lang onderzoek ten gevolge had gehad, daar zooveel vorstelijke familiën meê gemoeid waren, hoe zou het haar mogelijk geweest zijn, door haar zwijgen de wereld dienaangaande in onkunde te dompelen? Zij is dan ook niet geslaagd, verondersteld dat zij er eene poging toe aanwendde, zoo onbeduidend als de verzekering: dat Philippus en Petrus Paulus te Keulen geboren waren, hoewel | |
[pagina 293]
| |
zij te Siegen het eerste levenslicht zouden aanschouwd hebben. De misstap van Jan Rubens was genoeg bekend. Dr M. Campbell levert het bewijs, uit eene aanteekening, in 1617, bijgevolg tijdens het leven van Petrus Paulus, door Ph. de Kempenaere in een exemplaar der ‘Monumenta sepulchralia etc. ducatus Brabantiae’ van Fr. Sweertius, dat Alva en Hollac, dus vriend en vijand, er Prins Willem van Oranje openlijk een verwijt van maaktenGa naar voetnoot1. En Prof. Fruin voegt er eene mededeeling bij, waaruit blijkt dat de jongere Constantijn Huygens, nog in 1665 er niet van zwijgen konGa naar voetnoot2. Het was voor de tijdgenooten dus geen geheim, en daarom kon het Maria Pijpelincx niet baten, valsche verklaringen van dat alooi te geven, die niets afdeden voor hen die de waarheid kenden, en tot niets dienden voor die er onbekend mede waren; want wat was voor deze laatsten onverschilliger, dan de geboorteplaats dier twee kinderen? Neemt men daarbij in aanmerking, dat alleen op negatieve gronden beweerd wordt, dat zij niet nu en dan Siegen heeft kunnen verlaten om in Keulen te vertoeven, en dat haar zoon Philippus eene ondubbelzinnige verklaring aflegt, waaruit het tegendeel blijkt; eene verklaring tot welke hij niet verplicht was, tegenover de Staten van Brabant die door hem niet konden misleid wosden, omdat zij de waarheid kenden, dan geloof ik dat wij de oudste overlevering aangaande de geboorteplaats van Petrus Paulus Rubens, weer voor de ware moeten houden, en dat hij te Keulen het eerste levenslicht aanschouwde. (Wordt vervolgd.) |
|