Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1
(1876)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 594]
| |
Min bekende vaersjens
| |
[pagina 595]
| |
Want stont hy hier soo fier als hem de Britten sagen
Voor Chetam off ontrent 't verbaesde Gravesend,
'T papier souw branden, als des Conings schepen deden:
Soo vol is desen Helt van mordich oorloghs vier.
Vraegt iemant waer sijn Print noch beter is gesneden...
Int hart van Engeland, door schrick van syn rapier.
Romane.’
Het vaersjen bevat twee aardige gedachten; maar al ware 't onbeduidend, - ik bewaar met erkentlijkheid een lap van het paradekleed, door Mev. de Sévigné te Grignan met haar sterven ontruimd, - zoû ik de vaerzen van Tesselschades neef, die genoemd werd naar Tesselschades vader, niet belangrijk vinden? Ziehier nog eenig berijmd proza van hem, door den Heer A.D. de Vries Az. te Etten afgeschreven van een steen, voor een gesticht der Nobelaers. Op den steen staat het familiewapen: [van goud] met een [zwarten] valk (of raaf?). Ter eeren Godts en van Gods uitverkoren vat
Sint Paulus, tot gebruick van dertien arme vrouwen
Hr Joost de Nobelaer dit Godtshuys heeft doen bouen
Gelyck vrouw Beatrix van Heussen eertydts hadt
Syn soon Heer Jan Louis belast by codicille
Die sijnde door de dood van dat te doen belet
Voldeed zijn vader dus aan beyder goede wille
En gaf de grondt van 't syn waerop dit is gezet.
MDCLXXXJ.
Romane.
De Zungchin werd door Vondel opgedragen aan Cornelis Nobelaer.
Maar ik heb nog meer. Dr van Vloten, drukt, op bl. 11, 12 van zijn bundeltjen Tesselschade Roemers en hare vrienden, den brief af, waarin de bedroefde weduw aan Hooft den ramp meldt, die haar overkomen is, in het plotslijk sterven van Crombalch bij de dood van hun dochtertjen Taddea. De brief is, in zijn oorspronklijke gestalte, thands ter Amsterdamsche Ten-toon-stelling, en, wat men zeker niet verwacht had, op de binnenzijde van het blad, waarop de brief aan Hooft geschreven is, staat een vaersjen, waarvan nooit, ook niet door den Heer van Vlo- | |
[pagina 596]
| |
ten, melding gemaakt is. Het is blijkbaar uit de dicht- en schrijfpen van Tesselschade-zelve gevloeid, en luidt aldus (Ik schrijf het af, met al de spelfouten en andere vergissingen, die tot de grammatiek van de beroemde vrouw behooren): ‘Pensando aij suui filia si graue e tanti
geme in vn mormorio flebile e fioco
si distempre in sospir, si stilla in piante
E giace in ghiaccio, e si disfoga in foco
E poy l'Altire Cor non may tremante
ne trova al gran martier requie, ne loco
E si forte e l'affanno, e si possente
Chi le corde del cor spezzar si sente
Questo e l'advise
del sagace D. Pauoni.’
Dat is, ongeveer: ‘'t Ghedencken van sijn Dochter quam hem d'ademtoght beletten;
Hy kerremde in sijn anghst met swack en̄ pijnlijck stenen;
In suchten gingh hy op en smolt wegh in het weenen;
Verstijfde tot ijs en̄ vondt verluchtinghe in de hette;
Soo dat het edel herte dat noyt van beven en wist voorhenen,
Gheen rust vondt, en̄ sijn leedt ter gheener plaets meer kon versetten.
Soo hevigh was de slagh, dat alle crachten hem besweecken,
En̄ het hert syne snaren in de spanningh voelde breken.’
Liefhebbers kunnen ook, voor de laatste rijmwoorden, des verkiezende verginghen en springhen lezen.
Nog vind ik op een los blaadtjen: ‘Chi per hauer salute hebbe Tormente,
Ha breue gúerre per Eterna pace.
Ano 1648.
Elck sijn waerom.
In 't Neêrlandsch: ‘Die pijn lijdt om de saligheit,
Voert korten krijgh om eeuwgen vrede.
Sept., -76. J.A.A.Th. |
|