Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1
(1876)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 574]
| |
Archiefstukken,
| |
[pagina 575]
| |
persoon is, te weten: Pieter van Spangen. Een Muys-Holy welke Familie later verwant werd met de van der Goezen, langs de Rhenoys, zal als peter gestaan hebben over den toekomstigen kloostervoogd en zoo den naam van Muys aan zijn petekind hebben medegedeeld. Was de Pater van St. Agatha van Delft een meineedige of anderzins schuldige geweest en daarom door Willem Lumey v.d. Marck van het leven beroofd, gelijk vóór ettelijke jaren een van Someren, tegen de algemeene opvatting in, is komen beweren, waarlijk Christ. v.d. Goes zou, ter nauwernood één jaar na de strafuitoefening, niet bestaan hebben, aan het Hof van Holland te zeggen: ‘Hoe dat het notoer is dat Mr Cornelius Muys onnoselijcke ende buyten zynen schulde in December lestleden, sonder eenighe forme van rechte omgebracht is geweest’. En zou het Hof van Holland, in geval van meineed of eenige andere schuld, hebben willen verklaren: geen aanspraak te maken op de goederen van den omgebrachten priester, en voorts, bij vonnis hebben bevolen, dat zijne boeken etc. als niet behoorende tot de ‘geconfisqueerde goederen’ ter hand moesten gesteld worden van de naaste erfgenamen? Ten opzichte alzoo van de wreede handeling van Lumey tegen Musius gepleegd, gaat uit de requesten en apostillen waarvan ik nergens eenige vermelding aantrof, een nieuw licht op. Dat gezichtspunt was voor mij de grootste beweegreden ter algemeene bekendmaking! Daar onze Delfsche martelaar, nog niet lang geleden, met aanwijzing van vele bronnen, is besproken in het ‘Biographisch Woordenboek’ van v.d. Aa, zie ik er van af, alhier meer ter herinnering te brengen, dan het volgende: Mr Corn. Musius, onze vereerde landgenoot, werd te Vlaardingen geboren ao 1502, deed zijne hoogere studien in den vreemde, alwaar hij ook priester werd en was sedert op uitzondering van weinige jaren, dat hij eene pastory bediende in het bisdom van Luik, overste en biechtvader van St. Agatha te Delft. Den 12 December 1572 werd hij op onmenschelijke wijze vermoord te Leyden, alwaar hij ook, op het S. Pieters-Kerkhof begraven is. Later is vruchteloos naar het eerbiedwaardig ge- | |
[pagina 576]
| |
beente gezocht, en de pogingen ter zaligverklaring onder anderen door Mgr. Jac. de La Torre den derden onzer apostolische Vicarissen te Rome aangewend, hebben geen gevolg gehad. In een Familie-depot vond ik de bescheiden omtrent Mr. Corn. Musius en heb ze uit het origineel afgeschreven.
A. van Lommel, S.J. | |
Requeste van Christiaen vander Goes en consoorten aen mijnen Heeren vander Reeckencaemere.Verthoenen oitmoedelijckeGa naar voetnoot1 Christiaen vander Goes schoudt deser stede Delff met zijn broeders ende suster ende andere consoorten, naeste erffgenaemen ab intestato van wijlen mr. Corn. Muijs in zijn leuen Pater van Sinte Aechten conuente binnen der seluer stede; hoe dat notoer is, dat de selue mr Corn. Muijs onnoselijeke ende buijten zijnen schulde in December laestleden sonder eenighe forme van rechte omgebracht is geweest. Ende hoe wel zijne achtergelaeten goeden gheensins verbuert en sijn ende nijemant dan sijn erffgenaemen toe en coemen, soe verstaen de supplianten nochtans [dewelcke de naeste van zijnen bloede ende gerechte erffgenaemen ab intestato zijn] dat eenighe van zijne meublen, als boecken ende andere bij sommige persoonen aengehaelt ende daer mede gehandelt wort, recht off de selue voor verbuert ende gheconfisqueert gehouden waeren. Mair, alzoo omme redenen voorsz. nijemant tot deselffde goeden gerechticht is, dan de supplianten, soe versoucken de supplianten, zeer oitmoedelijcken dat U mijnen Heeren ghelieue te verclaeren bij apostille upte marge van desen, alsdat ghij mijnen Heeren vuijten naeme vande Co. Mat. gheen recht van verbuerte ofte confiscatie aende ghoeden bij de voorsz. mr. Corn. Muijs achtergelaeten, en pretendeert ende ouersulcx, te ordonneren allen ende een ijgelijcke die eenighe vande selue ghoeden aenghehaelt mogen hebben, dat zij de selue den supplianten sonder verdrach | |
[pagina 577]
| |
ende ombehindert laeten volgen, ende mette selue als met hemluijden eygen ghoeden laeten beworden. Dit doende, etc. | |
Apostille op voorstaande requeste van Christiaen vander Goes en consoorten.De Commissarissen van de Rekeninge 's Conincx in Hollant geuisiteert hebbende dese requeste ende opt versouck vandie [supplianten] gehoirt hebbende 't aduijs vanden aduocaet fiscael van Hollandt verclaren geen recht noch actie te pretenderen tot de goeden van S. Cornelis Muijs in dese requeste geroert. Actum ten bureele bijde camere vande Rekeninge tot Delff opden ixen Octobris anno 1573. (was get.) P. Herweijer. | |
Verklaring van Zuster Cornelia Jansdr, zuster in St. Aechten-convent en Anna Corneliszdr huisvrouw van Vranck Jansz. cuiper te Delft, in zake de boeken enz. van Mr. Cornelis Muijs, Pater van St. Aechten te Delft.
| |
[pagina 578]
| |
doen brengen ten huijse van den voorsz. Vranck Jansz. cuijper; ten eijnde die selffde boucken en goeden aldaer bewaert ende bij de soldaeten ofte bij andere oproerige menschen nijet berooft ende geplundert soude worden; alsoe de voorsz. mater ende conuentuaelen wel gehoort hadden, dat de voorsz. Heere van Lumeij en sijne soldaten (dien zijl. zorchden, dat mede binnen Delff zouden commen) alle die kercken ende cloosterengoeden aenvaerden ende de conuenten berooffden. Verclaeren voorts, datten seluen tijde ten voorsz. huijse mede gebrocht is geweest een kiste van wageschot, daer inne was vier witte susteren rocken, twee swarte susteren capproenen, toecomende de voorsz. Cornelia Jansdhr deposante, eenige deeckens, wat lindewaet en oock eenige boucken, mitsgaders noch een packgen, daerinne wesende eenige taefereeltgens ende andere misschewaet ofte kercke goeden, mit noch twee leere vergulde tapijten, die in de kerck pleghen te hangen ende op die voorsz. kisten laegen. Tuijcht noch, dat omtrent die selffde tijt ten huijse vande voorn. Vranck Jansz., vuijtet voorsz. conuente gebrocht zijn geweest: vier swarten susteren rocken ende vier swarte susteren capproenen, toecoemende die selffde rocken ende capproenen Trijntgen ende Machtelt Jansdhrn, conuentuaelen vant voorsz. conuent ende susteren van den voorn. Vranck Jansz., cuijper. Tuijcht noch de voorsz. Annen Corssendhr alleen, dat geleden bet dan vier ofte vijff weecken ofte daeromtrent, up een donderdach tsmergens omtrent te vij uren, thaeren deposantes huijse gecomen sijn twee zoldaeten zeggende, dat daer tien tonnen waeren gevolt mit goeden, gecomen vuijt Sint Aechten-convent ende dat zijl, die wilden hebben; waer op die voorn. Vranck Janszn. haer deponantes man zeijde, hoe soude ick u zoe die tonne geuen; daer mosten bijwesen, die se hijer gebrocht ofte doen brengen hebben; hebben die voors. soldaten daerop geantwoort: die susteren van Sint Aechten hebben ons up gisteren hijer gesonden, dan alsoe te laet was, hebben doen tertijt geen moijte willen doen. Ende alsoe die voorn. soldaeten int cuijphuijs aldair gegaen waeren ende die tonnen gevonden ende eenige van dijen upgeslaegen hadden, zijende datter clooster-goeden in waeren, heeft die grootste van die twee soldaten, genaempt Claesgen, die men zeijde van Rotterdam te wesen tegen den anderen soldaet, genaempt Vos, geseijt ende gevraecht off sij die voorsz. tonnen | |
[pagina 579]
| |
daer wilden laeten staen tot den avont als het doncker was, off dat zij die wilde mede nemen, zijen ten laetsten veraccordeert, dat zijl. die voorsz. tonnen wech soude nemen ofte voeren, ende aldaer voor de deur gevonden hebbende een schuijtgen, hebben de voorsz. tonnen daerinne gerolt ende de voorsz. houte kisten mit het packgen daer inne gebrocht ende gevoert ande coorenmarckt, ten huijse van een Geertgen van Ouerveen tapstere, wonende ouer de peepersteege, alwaer zij deposante mitte capiteijn deser stede Vuijtenbrouck, gevollicht zijnde, heeft bevonden dat de voorsz. tonnen, kifte ende andere, ten huijse van de voorsz. Geertgen gebrocht worden. Tuijcht noch dat ten seluen tijde als die voorsz. tonnen, kiste ende anderen uijt haere deposantes huyse gebrocht worden, daer anders nijemant bij geweest en is, dan de voorsz. twie zoldaten. Ende datter noch twie ofte drie andere zoldaeten voorde deure gingen wandelen ende scheenen de schiltwachte te houden, alsoe die zelffde, zoe wanneer die selffde goeden wech gebrocht worden, mit die twee andere zoldaeten die thaeren huijse geweest hadden, wech gingen. Tuijcht noch, datten seluen daege, savonts vóór vijff vujren, thaeren deposants huijse gecommen zijn die soon van Gerrit Cornsz. alias ‘Koomen sel’ ende d. voorsz. soldaet, genaempt Vos ende noch een derde die meer één ooch, ende an hadde een orangen rocxken geboert, zeggende tegen haer deposante: hijer staet noch een kasgen besijden die schoorsteen, daer zijn sustere cleeren in, langt ons die vuijt; heeft zij deposante geantwoort: ick en weet van geen sustere cleeren, het goet dat hijer verborgen is geweest, is huijden nochtent van hijer gehaelt; heeft die voorn. man mit één ooch, daer op geseijt: doetet casgen up off wij smijtent up, vattende ende inde hant nemende een dissel die daer lach, twelck zij deposante zijende, heeft selner 't casgen open gedaen ende daer vuijt gelangt vier zwarte sustere rockgen ende zoo veel swarte sustere capproenen, welcke capproenen die voorsz. mans personen onder den anderen deelden ende an sticken schuerden; ten eijnde een ijgelijck zijn portie ende part zoude hebben ende zeijden, dat ze daer van zoude mouffen ofte hantschoenen maecken ende al zoe zij deposante zeer qualicke te vreeden was ende zeijde dat de rocken heur mans susteren, woonende in Sint Aechten conuent, toequamen ende mitsdijen nijet gedogen en zoude, dat zijl. die selffde rocken wech soude nemen ende dat zij liever alle de buijert ouer hoop soude roupen, | |
[pagina 580]
| |
hebben deselffde mans personen om een commissaris ofte secretaris gesonden, die welcke wesende een cleijn mans persoon, aldaer gecommen zijnde, heeft zij deposante den selffde gevraecht off het wel behoorlijck was, dat men gedoogen soude heur mans susteren goederen ofte cleedere vuijten huijs te draegen; heeft die selffde commissaris ofte secretaris daerop geantwoort ende gevraecht off sij wel wilde sweeren dat het haer mans susteren cleederen waeren, die welcke tselffde mit opgerechte vingeren verclaert hebbende; heeft die voorn. commissaris ofte secretaris tegen die andere mans personen geseijt, datse de cleeren daer zoude laeten ende haer deposante belast, dat zij henl. een drinckpenning zoude geuen, twelck zij doende ende de voornoemde manspersoone presenterende vijff schellingen, hebben die selffde 't gelt nyet wille ontfangen, zeggende dat zij wel vier of vijff gulden wilden hebben aleer zij die cleeren daer zouden laeten. Ende alzoo zij deposante nijet meer gelts bij heur en hadde, is gegaen om haer schoonsustere, die welcke aldaer gecommen zijnde ende die voornoemde manspersoone gepresenteert hebbende eerts twee rinsguldens, nae l stuuers en ten laesten drie gulden, die zij ontfangen hebben; hebben dieselffde manspersonen die voornoemde vroupersoon genaempt Jutge Gerritsdr. die noch eenig gelt inde hant hadde, tselffde vuijter hant gesmeten ende vande aerde op ende wech genomen, ende zijn sulcx te samen allegaer vuijten huijs gegaen. Tuijcht noch dat ten seluen daege tsauonts tusschen vij ende viij ure die voorn. manspersoone mit een ooge ende orangie rockgen, an haer deposantes deur geclopt hebbende ende ingelaeten zijnde, van haer heeft willen hebben een coffertgen, dat in de houte kist gestaen hadde, zeggende, dat daer eenige cleynodie inne waeren; heeft zij deposante geseijt, dat zij daer van nijet en wiste ende die zelffde zeggende dat het in de kist geweest hadde is van daer gescheijden. Verclaert noch dat geleden xiiij daegen ofte daer omtrent, zij deposante gegaen zijnde in sint Annen-conuent, alwaer dat woonachtich is die geen, die de goeden vande selffde fugitijve personen in bewaernisse heeft, vande selffde versocht heeft restitutie van de voorsz. tien tonnen te hebben, die haer toe quaemen ende dat die zelffde die nijet wederomme en wilde geuen, zeggende hebgese de susteren zoo lange geleent ghij muechse die Prins oock wel lenen ende zij deposante zeggende datze de Prins nijet van doen en hadde, - heeft die | |
[pagina 581]
| |
zelffde onder anderen geseijt: wij zullen wat meer vuijt v huijs haelen, daer zij op zeijde ghij hebter geen reen toe, heeft geantwoort wij hebbender reens genoech toe. Actum den xiiijen Octobris anno xvclxxiij. Ter presentie van Adriaen vander Maede Alewijnsz., Scheepen. (was get.) A. vander Maede. | |
Verklaring van Adriaen Adriaen Vrancke z. van der Meer, in zake de boeken enz. van sal. Mr. Cornelis Muijs in leven, Pater van Sint Aechten te Delft.
| |
[pagina 582]
| |
Corn. Muijs toe quamen. Verclaeren voorts alle gelijckelijcken, wel te weten ende henluijden kennelijcke te zijn, dat op den iijen Septembris lestleden up een donderdach bij eenige soldaeten die voors. tien tonnen ende houten kiste gevolt met boucken brieffnen papieren ende andere goeden als voorn., vuijten huijse van de voorn. Vranck Janssz. cuijper gehaelt ende eerst gebracht zijn geweest ande coorenmarct in een zeeckere huijse, staende ouer de pepersteege. Ende dat die selffde tonnen ende goeden ende kiste van daen gebracht zijn geweest in Sint-Annen conuente binnen deser stede. Verclaeren voorts die voornoemde Adriaen Arientsz., Reijmpgen ende Aechgen Corssendr., dat zijlieden deposanten die voors. tonnen ende goeden gebrocht in thuijs, staende ouerde pepersteege, veruolcht hebben, ende dat die voorsz. Aechgen alle die tonnen ende kiste voorn. aldaer gevonden hebbende, gesyen heeft, dat die selffde in een schuijt gebracht ende van daen nae Sint-Annen gevoert zijn geweest ende die voorsz. Adriaen Arientsz ende Reijmtgen, nae datter negen van de voorsz. tonnen ende houte kiste vuijtet voorsz. huijs staende ande coornmarct, nae Sint-Annen conuent gevoert waeren; verclaeren noch een van de tien tonnen int voorsz. huijs ande coornmarct gevonden te hebben; ende dat die voors. Adriaen Arentsz. in presentie vande schoudt vande solder bouen d'achterkoeucken gehaelt ende mede int voorsz. conuent van Sint-Annen doen brengen heeft, welcke tonnen bij de voornoemde soldaeten ofte andere upte voorsz. achtersolder verborgen ende vuijteweech gesteecken is geweest. Verclaert voorts dvoorsz. Adriaen Arientsz. alleen, dat hij deposant met de voornoemde schoudt die voors. goeden veruolcht hebbende ende gecommen zijnde int voors. Sint-Annen conuent beuonden heeft, dat alle die tonnen upgeslaegen waeren ende meest alle die boucken papieren ende brieffven overhoop up ter aerde laegen; in maniere offet slick off andere goeden van geene waerde geweest en hadden ende dat dvoornoemde schoudt eenen claes Manneken, in wijens bewaernisse die voors. goeden ende meer andere dijergelijcke gestelt worden, zeer versproecken heeft: zeggende dat hij mit die goeden zoo nijet en behoort te leven ende zoo cleijn te achten ende dat hij geene tonnen behoort up te slaen of hij behoortse terstont eerst te doen inuentoriseeren, waervan hij scheen onwillich te wesen: zeggende dat hij die boucken nijet en achten ende meer andere dijergelijcke woorden gebruijckende; 't welck hij deposant | |
[pagina 583]
| |
ten seluen daege naede noen mitten voornoemde schoudt, die commissarissen van de Reeckeninge te kennen gegeuen hebbende, hebben dieselffde geconsenteert dat hij deposant mit de voorsz. schoudt, - (die welcke als erffgenaeme ab intestato met zijn consoorten pretendeerden recht ende actie andeselffde boucken ende goeden toegecommen hebbende die voornoemde Pater, te hebben) - dat hij die selffde boucken soude gaen inventoriseren hemluijden bijvougende een clerck van de selffde Reeckencaemer genaempt Gerrit v.d. Laen, ende dat hij deposant dienachtervolgende mitte voornoemde schoudt ende den voors. clerck int voors. conuent van Sint-Annen gegaen zijnde die zelffde clerck de voors. groote boucken bescreven ende daervan inventaris gemaect heeft, bij den voornoemden schoudt, genoemde deposant, ende d' voornoemde clerck onderteijckent; ende dat die cleijne boucken zoe duijtsch als latijn, gebonden als ongebonden mitsgaders die papieren ende brieffuen in drie vande veorsz. tonnen geworpen ende die selffde bij een cuijper toegeslaegen sijn geweest. - Actum ende ter presentie uts. (Was get.) A. vander Maede. | |
Verklaring van Vranck Janssz. cuijper, in zake de boeken enz. van sal. Mr. Cornelis Muijs, in leven Pater van Sint Aechten te Delft.
| |
[pagina 584]
| |
voorts dat geleden vijff ofte ses weecken ofte daeromtrent up een donderdach smergens tot sijne deposants huijse gecommen zijn tweeGa naar voetnoot1 soldaeten, vraegende hem deposant, ofte hij tonnen hadde vuijt Sint Aechten susterhuijs, ende die selffde soldaeten voortgaende achter in't cuijphuijs, hebben tegen hem deposant geseijt: dit sijn de tonnen die vuijt Sint Aechten-conuent gecommen zijn, twelck hij deposant nijet en durfde ontkennen ende hebben die voors. soldaeten hem deposant genouch gedwongen, dat hij er een van die tonnen soude upsmijten, twelck hij gedaen hebbende, hebben daer inne beuonden boucken, welcke ton bij hem deposant toegeslagen zijnde, hebben die voorsz. soldaeten die voornoemde tien tonnen vuijt wilden rollen; ende alsoo hij deposant zorchde dat int rollen, dvoorsz. tonnen an duijgen ende mitsdijen die goeden daer in sijnde, voor alle menschen upter straete soude vallen, heeft hij deposant de tonnen selver in een schuijt, die de soldaeten voer de duer hadde doen commen, gerolt. Ende alsoo die voorsz. soldaeten 't sijnen huijse noch gevonden hadden een houte kiste daer inne wesende eenige susteren witten rocken, swarte capproenen ende anders, gecommen zijnde uuijt 't conuent van Sint Aechten, heeft hij deposant die selffde kiste mede in de voorsz. schuijte helpen draegen, welcke kiste ende tonnen de voorsz. soldaeten gevoert ofte doen voeren hebben in een huijse staende aende coorenmarct ouer de peepersteege sulcx die selffde soldaeten hem deposant geseijt hadden. Verclaert noch dat hij wel heeft hooren seggen dat die voorsz. kiste ende tonnen van daer gevoert zijn geweest in Sint Annen conuente: Actum en ter presentie uts. (Was get.) A. vander Made. | |
Request van Christiaen vander Goes, schoudt deser stede van Delff, contra Niclaes Mannekens, commissaris van geannoteerde goederen.Aen U Vermogende Heeren.
Geeft oetmoedelijcke te kennen Mr. Cristiaen van der Goes, schoudt deser stede, voer hem zeluen ende vervangende zijn broeders ende suster ende andere consoorten, naeste erffgenaemen ab | |
[pagina 585]
| |
intestato van wijlen Mr. Cornelis Muijs in zijn leven, Pater van Sinte Aechten-convente, mede binnen deser stede; dat zeeckere soldaten opten iiien Septembris laestleden, ten huijse van eenen Vranck Jansz. cuijper, binnen deser stede, geuonden ende daervuyt gehaelt hebben thien smalthonnen, waerinne waeren verscheijden boucken toebehoort hebbende den voorsz. Mr. Cornelis Muijs, ende noch enige goeden, toecommende den conuente van Sinte Aechten voorsz. Welcke thien tonnen al voort incoemen vanden grave vander Marcke binnen deser stede, omme die voort plonderen ende rouen van zijn soldaten te preserueren, ten huijse van den voorn. Vranck Jansz. ghebrocht ende ghebercht waren. Ende tot kennisse van den capiteijn deser stede ende van den supplt alhier ghecoemen zijnde, dat de soldaten deselffde tonnen in een herberghe gebrocht hadden, omme die mit hemluijden buijter stadt te vervoeren, hebben zij dair op vervolcht ende soe veele gedaen, dat de selue thien tonnen in Sinte Annen-conuente gebrocht ende in handen van Niclaes Mannekens, ontfanger van de gheconfisqueerde goeden overgheleuert zijn geweest. Mair ouermits niemandt, dan de erffghenamen totte boucken ende goeden van den voorsz. Mr. Cornelis Muijs, gherechticht en is; heeft de suppliant soo veele aen de Reeckencamere vercregen, dat de principaelste latijnsche boucken van den seluen Mr. Cornelis Muijs door last ende ordonnantie vande selue caemere bij Geraert van der Laen, clerck vande Rekeningen gheinventorieert zijn geweest. Ende dat de commissarijsen vande Rekeningen, mit advijs van den aduocaet fiscael van Hollant, bij apostille opte marge van zeeckere requeste, van wegen den suppliant ouergegheuen, verclaert hebben: gheen recht nochte actie te pretenderen totte goeden van sal. Mr. Cornelis Muijs voorsz. Van alle twelcke den voorn. Niclaes Mannekens verthoent ende geremonstreert zijnde, blijft hij euenwel onwillich, ende in gebreecke, den suppliant in der voorsz. qualiteijt, de boucken van sal. Mr. Cornelis Muijs gecomen, te restitueren. Wairomme soo versouckt de suppliant Uwer, mijnen Heeren, appoinctement, daerbij Niclaes Mannekens voorn. beuolen zij, den suppliant in de voorsz. qualité, te leueren ende restitueren alle die voorsz. boucken van sal. Mr. Cornelis Muijs ghecomen ende te betalen de costen hieromme gedaen. Ende in cas van oppositie, dat den seluen Niclaes Mannekens dach beteijckent zij doer desen houe, omme te seggen de redenen vandien, | |
[pagina 586]
| |
ende te verantwoorden up alsulck versouck, als de suppliant ten dage dienende, sal willen doen; omme de selue boucken bij provisie in de greffie van desen houe geconsigneert ofte gesequestreert te hebben. 'Twelck doende. J. de Meer. Op de marge stond geapostilleerd:
Zij van wegen de Con. Mat. beuolen Nicolaes Mannekens in dezen genoempt, dat hij den supplianten in de qualité in desen geroert, leveren ende restitueren alle die boucken van saliger Mr. Cornelis Muijs gecomen, ende te betalen die costen hierover gedaen. Ende in cas van oppositie, zij d'opposante verdachtvaerdt te commen ofte ijemant te zeijnden ten bequame dage voor dezen Hove, omme te seggen die redenen van dijen ende te verantwoorden op zulck verzoeck, als hij suppliant, ten daege dienende, zal willen doen, omme dezelve boucken bij provisie in de griffie van dezen hove geconsigneert ofte gesequestreert te werden. Actum by Verhouff ende Wynghaerden den 23. Octobris ao 1573. H. de Groot. | |
Dagvaarding van Niclaes Mannekens voor het Hof van Holland, wegens geweigerde afgifte der boeken van sal. Mr. Cornelis Muys, Pater van St. Aechten te Delft, op 23 October 1573 gedaan.Navolgende uwer Eedele mogende Heeren appointement opte marge van zeeckere requeste Uwer Eedele gepresenteert bij Mr. Christiaen van der Goes, schoudt dezer stede van Delff ande welcke dese mijne relatie gehecht is, tot zijnen versoucke opten XXIX Octobris anno 1573, heb ik Anthonis Croeck, eerste deurwaerder ordinaris vande camere vanden Raede sHooffs van Hollant, mij gevonden ter woenstede ende aenden persoon van Claes Mannekens, ende ick hebbe hem van wegen der Con. Mat. belast ende bevolen den suppliant inder qualité in de requeste geroert [te] leueren ende restitueeren alle die boucken van sal. Mr. Corn. Muijs gecomen ende te betaelen die costen hieromme gedaen; ende mits zijnder oppositie, heb ik d'opposant van wegen als bouen gedagvaert te compareren ofte yemandt te seijnden opten IIn Novembris anno voorsz. voor uwe Eedele mogende Heeren alhier binnen Delft, omme te seggen die redenen vandijen ende te ver- | |
[pagina 587]
| |
antwoorden op alsulck versouck, als die suppliant ten daege dienende zal willen doen; omme de selue boucken, bij prouisie in de griffie van desen Hove geconsigneert ofte gesequestreert te worden. Daerop de voorn. Niclaes Mannekens mijn ter antwoordt gaf: geeft mijn copie van de requeste mitte appostille ende ick sal den procureur-generael dan spreecken. Actum ut supra bij mijn, A. Croeck. | |
Vonnis van het Hof van Holland, in zake Christiaen van der Goes en consoorten, contra Niclaes Mandekens dato 10 November 1573.Upten dach van huijden compareerde voorden Hove van Hollant Corn. Jacobsz. Molenijser, als procureur van Mr. Christiaen vander Goes, schoudt der stede van Delft, voor hem selven ende vervanghende zijn broeders ende susters, ende andere consorten, naeste erffghenamen ab intestato van wijlen Mr. Corn. Muijs in zijnen leuen Pater van St. Aechten-conuente binnen der voorsz. stede, impetrant in rau actie; die hadde doen dachuaerden Niclaes Mandekens ontfanger vande geconfisqueerde goeden. Ende bij zeeckere middelen concludeerde dat de voorsz. gedaechde gecondempneert zoude werde, den voorsz. impt. te leveren ofte restitueeren die boucken van saliger Mr. Corn. Muijs; ende dat bij prouisie, deselue gebracht zullen werden indie griffie vanden voorsz. Hove; maeckende eijsch van costen, ofte tot andere sulcken fijnen ende conclusien, als 't voorsz. Hoff bevinden zal, den voornoemden impetrant oerbaerlicxt te weesen. Waer op Vranck vander Bije als procureur vanden voornoemden gerequireerde verclaerde te vreden te wesen, den impetrant te laeten volghen die boucken eertijts toebehoort hebbende den Pater van St. Aechten; mits hebbende ordonnantie vande camere van de Reeckeningen, concluderende bij refuijs tot vorderen nijet ontfanckelijck, ende dat de impetrant zijnen vorderen eijsch en conclusie, mitsgaders versochte provisie ontseijt zal zijn; maeckende mede eijsch van costen, tegens welcke antwoorde die voorn. Cornelis Molenijzer in den naem als boven, dede repliceren ende bij zeeckere middelen persisteerde bij zijnen eijsch, conclusie ende versochte prouisie. Ende naedat van weghen den voorn. gerequireerde gepersisteert was voor duplijcke, heeft 't voorsz. Hoff mits bij den | |
[pagina 588]
| |
impetrant, den gerequireerden leuerende behoorlijcke ordonnantie vande camer vander Reeckeninghe, den selve gerequireerden gecondempneert ende condempneert hem 't selve Hoff mitsdesen: den impetrant te restitueren die boucken in questie. Gedaen tot Delf den x Novembris anno xvclxxiij, voor Mrs. Gerrit van Wijngaerden en Artus van Brederoode, raetsluijden als commissarissen ter audientie vande rolle gecommitteert. In kennisse van mij.
Solvit viij stuferos. (Was get.) Ernst. | |
Requeste van Christiaen van der Goes en consoorten aan de Heeren van de Reeckeningen.Aan mijn Heeren vander Reeckeningen.
Geeft oitmoedelijke te kennen Cristiaen vander Goes schoudt deser stede Delf voir hem selven ende vervangende zijn broeders ende suster ende andere consoorten, naeste erffgenaemen ab intestato van wijlen Mr. Corn. Muijs in zijn leven Pater van Sinte Aechten-conuente binnen der voorsz. stede, als dat upten iiien Septembris anno xvc lxxiij door last van mijnen Heeren ende in presentie van den suppliant ende van Adriaen Adriaensz. van der Meer gheinuentorieert ende beschreven zijn de boucken van de voorsz. wijlen Mr. Corn. Muijs, welcke boucken in handen van Niclaes Mandekens, ontfangher vande geconfisqueerde goeden gestelt zijn geweest; maer ouermits deselve boucken ende andere goeden vande voorsz. wijlen Mr. Corn. Muijs nijet en moegen verstaen worden gheconfisqueert te zijn, heeft de suppliant bij requeste aen mijnen Heeren versocht ontslaeginge der selue ghoeden, ende dat eenen ijegelicken die enighe vander selue ghoeden aengehaelt mochten hebben, geordonneert soude worden sonder verdrach ende onbehindert, die den suppliant te laeten volgen; bij welck versouck mijner Heeren gehoort hebbende het advijs van den aduocaet fiscael van Hollant, bij apostille verclaert hebben, gheen recht nochte actie te pretenderen totten ghoeden van sal. Corn. Muijs, inde voorsz. requeste geroert en upte ordonnantie bij den suppliant tegens allen ende eenen ijegelijckeu die eenighe vande selue goeden aengehaelt moegen hebben; en hebben mijnen | |
[pagina 589]
| |
Heeren alsdoen bij de voorsz. apostille niet gedisponeert. Welcke apostille den voorsz. Niclaes Mandekens verthoent zijnde, is hij in gebreecke gebleven den suppliant de voorsz. boucken te laeten volgen: sulcx dat de suppliant den selven Niclaes Mandekens, voor den Hove van Hollant heeft doen verdachvaerden, contenderende ten daege dijenende tot restitutie ende bij provisie tot sequestratie vande voorsz. boucken. Waerup de voorsz. Niclaes Mandekens, allegerende de voorsz. boucken door last en ordonnantie van mijnen Heeren aengehaelt te hebben, seijde te vreden te zijn die boucken, eertijds toebehoort hebbende den Pater van Sinte Aechten, den suppliant te laeten volgen; mits hebbende ordonnantie van mijn Heeren, nemende bij refuijs vandien contrarie conclusie, op wolck different heeffet voorsz. Hoff van Hollant, mits bijden suppliant aan de voorn. Niclaes Mandekens leverende behoorlijcke ordonnantie van mijn Heeren, den seluen Niclaes Mandekens gecondemneert, den suppliant te restitueren die voorsz. boucken. Waer omme gemerct mijnen Heeren bij apostille vanden ixen Octobris verclaert hebben, gheen recht nochte actie te pretenderen totte ghoeden van sal. Corn. Muijs, ende Niclaes Mandekens volgende het appointement van den Houe van Hollant, ongehouden is de voorsz. boucken den suppliant te restitueren, dan mits bij den suppliant hem leverende behoorlijcke ordonnantie van mijnen Heeren. Soo versouct de suppliant oitmoedelijke op de marge van desen, apostille, daer bij, mijnen Heeren, den voorn. Niclaes Mandekens lasten ende ordonneren de voorsz. boucken den suppliant te restitueren, in conformité vande voorsz. inventaris daer van gemaect ende volgende de condemnatie vanden Houe van Hollant. Dit doende enz.
Opte marge stont geapostilleert.
De commissarissen van de Rekeningen 'sConincx in Hollant gesijen ende gevisiteert hebbende deze requeste mitte stucken ende munimenten daeran gehecht, ende daer up gehadt tadvijs van den aduocaet fiscael van Hollant zonder de qualiteit van den suppliant te avoijeren, ordonneren, bij desen Niclaes Mandekens commissaris ende facteur van zijne Excellentie, den seluen suppliant onder zijn recepisse te laten volgen alle alsulcke boucken als sal. Mr. Corn. Muijs achtergelaeten heeft ende onder hem voor alsnog sijn berustende, reserveerende den voorn. suppliant sijn actie van | |
[pagina 590]
| |
restitutie jeghens den gheenen die eenijghe vuijten voorn. boucken gelicht ofte gehaelt moegen hebben, altijt behouden ende onvermindert eenen ijegelick zijn recht. Actum ten burele van de camere vande Rekeningen tot Delfft op den xvjen Aprilis anno 1574 nae Paesschen. - Ende was onderteyckent P. Herweijer. Naer collatie gedaen met de principale requeste en apostille daerop gestelt es bevonden daermede te accordeeren. Bij mij Ghiesen (?) | |
Inventaris van de boecken toecomende den Pater van St. Aechten tot Delft, ouerleden; genomen bij mijn, Gerrit van der Laen, in praesentie van mr. Christiaen vander Goes, schoudt van Delft ende Adriaen Adriaensz van der Meer.Concilia omnia tam generalia quam particularia ab Apostolorum temporibus, in hunc usque diem à sanctissimis Patribus celebrata; in tomos duos. Opera Originis Adamantini per Erasmum versa: tomi duo. Varia opera D. Dionisy Carthusiani; in duodecim tomos. Operum D. Augustini tomi 2s. 3s. 5s. 6s. 8s.; in tribus voluminibus. Operum D. Ambrosij, tomus 4us, unum volumen. Ciceronis Epistolae et Philosophica. Operum D. Chrysostomi tomus quartus, in epistolas Pauli; unum volumen. Opus D. Irenaei episcopi Lugdunensis in quinque libros digestum, quibus confutat haereseon opiniones, unum volumen. Opera D. Bernardi, unum volumen. Operum D. Hyeronimi, tomus 4, 5, 6, 7, 8, 9; in quatuor voluminibus. D. Eucherij Lugdunensis episcopi lucubrationes; unum volumen. Francisci Titelmanni, in omnes psalmos Davidicos enarratio; unum volumen. Opera D. Basilij; in unum volumen. Frederici Nausae Blancicampiani, Homiliarum centuriae quatuor; unum volumen. Auctorum Historiarum ecclesiastiarum, volumen. | |
[pagina 591]
| |
D. Cyrilli patriarchae Alexandrini commentaria in Evangelium Joannis, et D. Anselmi in epistolas Pauli; unum volumen. D. Laurentii Justiniani protopatriarchae Veneti, opera; volumen unum. Idem bis. Petri Galatini opus de arcanis Catholicae veritatis, et Joannis Reuchlini artis cabalisticae libri tres; in uno volumine. D. Thomae Aquinatis enarrationes, quas cathenam auream dicunt in quatuor Evangelia; unum volumen. Operum D. Athanasij Magni, Alexandrini episcopi; unum volumen. D. Petri Chrysologi archiepiscopi Ravennatis opus Homiliorum, unum volumen. Alfonsi à Castro Zamorensis Minoritae, provintiae S. Jacobi, libri xiiij; unum volumen. Frater Joannes Ferus in evangelium D. Joannis enarrationes. Joannis Thauleri tam de Tempore quam de Sanctis conciones. Veterum quorundam Theologorum micropresbycon. Clementis Alexandrini, opera. Fabulae compendiosae in evangelia et epistolas, quae dominicis diebus in ecclesia proponi solent, auctore Joanne Spangenbergo. Belle sacri historia. De terra promissionis Hierosolyma, etc. Bap. Plautinae Cremonensis de vitis ac gestis summorum Pontificum ad sua usque tempora; liber unus. Petri Lombardi episcopi Parisiensis, commentarij in psalmos Davidicos. Theophilactus in quatuor evangelia. Tomus tertius collectaneorum Bedae presbyteri in epistolas Pauli. Zmaragdi abbatis in evangelia, (ex libris mr. Joannis Coolsman) et epistolas quae per circuitum anni in templis leguntur, enarratio. Moralis Jacobi Fabri Stapulensis in Ethicen introductio. Petri Longobardi in S. Pauli epistolas, collectanea. Vitae Apostolorum. Operum Francisci Petrarchae Florentini V. C; tomus secundus. Opera Angeli Politiani. C. Plinij secundi, Historiae mundi, libri xxxvij. Joannis Goropii Becani, Origines Antwerpianae. Opera Q. Horatij Flacci, Acronis, Porphyrionis, Anton. Marcinelli, Jodoci Badij; in uno volumine. | |
[pagina 592]
| |
Opera T. Luvij Patavini. Tibullus, Catullus, Propertius, cum commentariis. Elucidarium ecclesiasticum. Tomus primus explicationis Articulorum Facultatis Lovaniensis circa dogmata ecclesiastica. Francisci Geergij, Veneti Minoritae de harmonia mundi totius cantica tria. Diodorus Ciculus et Thucidides. Een duijtsche Bibel. Een Cronijck van Hollandt. Concilium Tridentinum.
Ende was onderteijckent: Christ. v.d. Goes ende Adriaen Adriaensz. Ende stont noch onder gescreven: Boven desen zijnder drije tonnen mit alderhande boecken, gebroocke grollen, ende andere papieren gevult ende toegesmeten sonder catalogo. In presentie als boven alles gedaen op den iijden Septembris naer noene anno 1573. Ende was onderteyckent. G.v.d. Laen.
Ciceronis Epistolae et Philosophica. Horatius cum commentariis. Titus Livius. Tibullus, Catullus, Propertius. Diodorus et Teucydides Galliae.
Deese boucken heb ik Cornelis van der Meer gheleent van Mijnheer die schout, van die boucken van Cornelius Musij, Pater S. Aechten. In kennisse dit onderteijckent, den elfsten Mey anno 1573. Bij mij Cornelis van der Meer.
Op huijden den xxij Feb. ao xvclxxv stilo com. heeft mr Vincent pastoer vande groote Kerck in den Haege van mij Christiaen van der Goes gheleent ende ontfangen een bouck genaempt Johannes Tauleri, wesende, een vande boucken gecomen van zal. den Pater van Sint Aechten. | |
[pagina 593]
| |
Afkomst van Musius. |