Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1
(1876)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 537]
| |
Doorschijnende zielen,
| |
[pagina 538]
| |
dat geval, de natuurlijkheid eene meerderheid in zich heeft boven de gemaaktheid; want zich ontsluyerende, ontwapent het kwaad zich; zich vertoonende, plaatst het zich in het volle licht, en stelt zich dus bloot aan de nederlaag. Maar, zonder al te diep in deze beschouwingen te willen intreden, en ons geheel beperkende binnen de grenzen van den gezelligen kout, kunnen wij verzekeren, dat iemant met middelmatige geestvermogens, maar met natuurlijkheid begaafd, altijd meer zal behagen dan zijn meerdere, doch die aan kunstmatigheid laboreert. Indien ik mij niet bedrieg, doet hij, die zich aangenaam wil maken, dus wel, wanneer hij zoo hoog klimt in zedelijke en verstandelijke waarde als hem mogelijk is, maar daarna zich ook maar geeft, voor hetgeen hij geldt, zonder valsch spel te willen spelen en zich eene meerderheid te willen doen toekennen, die hij niet bezit. Ik geloof dat er onveranderlijk geslotene zielen zijn, bestemd om altijd in geheimzinnigheid rond te wandelen, niet om dat zij goede redenen hebben te verbergen hetgeen zij gewaar worden, niet om dat het haar aan openhartigheid of oprechtheid ontbreekt, maar om dat eene terughoudendheid, sterker zelfs dan hun wil, hen verplicht steeds omsluyerd te blijven. Die zielen zijn een raadsel dat ons dagelijks voorkomt; zij verdwijnen weder zonder zich ooit geopenbaard te hebben, en blijven soms aan zich zelf onbekend. Men zou ze, zonder onrechtvaardigheid, niet mogen rangschikken bij de genen, die geheimzinnig zijn uit voorzichtigheid, en schijnheilig uit berekening. Maar, daar er zich, de laatste ongerekend, gevallen voordoen, waarin de kleine waereldsche schijnheiligheden ons den slechten raad geven, de natuurlijkheid door de gemaaktheid te doen vervangen, geloof ik, dat het niet onnuttig is aan te toonen, hoe alle gemaaktheid ons dale doet en anderen met miskrediet en wantrouwen voor ons vervult. Eenige dwazen, ik erken het, worden er door misleid, en iedereen weet, dat er dwazen zijn ook onder de menschen van geest. Maar men kan verzekerd zijn, dat het nooit de schijnheiligheid alleen is, die eene dusdanige overwinning behaalt. Om dupes te maken, treedt zij, | |
[pagina 539]
| |
in verbond met grove vleyerij en bereikt het doel, niet om dat zij de gemaaktheid is, maar om dat zij laaghartig eenige ijdelheden gevleid heeft. Maar, tegenover sommige gevallen, waarin de gemaaktheid de overhand behoudt boven de natuurlijkheid, zijn er honderden waarin de gemaakte persoon den lachlust opwekt of het wantrouwen wakker maakt! Indien men de moeite wilde nemen ze op te tellen, zou men weldra overtuigd zijn dat de handigheid altijd vereenigd is met de oprechtheid, en de bevalligheid onafscheidelijk is van de natuurlijkheid. Zie eens welk eene erbarmelijke rol al die genen spelen (zonder het te weten), die zich tooyen met eene meerderheid die zij niet bezitten. Zij, die willen dat men hen meer gefortuneerd veronderstelt, jonger, invloedrijker, beter vermaagschapt dan zij zijn, veroordeelen zich zelf tot een arbeid die zoo veel te moeielijker is, als hij vruchteloozer blijkt en des te ondankbaarder om dat hunne pogingen, zonder ophouden herhaald, hen alleenlijk geleiden naar een geheel ander doel, dan dat wat zij begeerden of vervolgden. Welk eene kracht deelt ons, in tegendeel, de oprechtheid mede? Zij spaart ons den tijd en de moeite, besteed aan overleggingen, die toch altijd door onvoorziene omstandigheden beschaamd worden. Zij laat ons toe het hoofdbreken te verwijderen, dat altijd de berekeningen vergezelt en onze vermogens verslijt. Zij bekleedt ons met de hoogste bevalligheid: het eigendom der doorschijnende zielen; die gelijk zijn aan zekere uurwerken van den ouden tijd, omgeven met een kristallen doos, welke aan alle blikken het geheim hunner inrichting laat zien. En als dat geheim zich openbaart zonder omwegen, kan men zeker zijn, op heel weinig uitzonderingen na, dat het werktuig geregeld is, en zeer aangenaam om te zien; dat elk zijner raderen zeer zorgvuldig en zelfs kunstig gebeiteld is; in éen woord, dat men te doen heeft met een eerlijk werktuig, dat regelmatig loopt en geen de minste aanspraak maakt op verwantschap met de zwarte kunst. Want daarin zit het bekoorlijke van de natuurlijkheid en de | |
[pagina 540]
| |
klip der gemaaktheid; niemand te misleiden.... zich geven voor hetgeen men waard is, zonder te beproeven zijne waarde op te drijven, noch de achting van zijne medemenschen te verschalken. Maar de geleende bevalligheid, de geleende fatsoendelijkheid, de geleende geestigheid, zijn zoo vele paauwenveeren die men bij iedere beweging gevaar loopt te verliezen, als men de fout begaat er zich mede te tooyen. Gij zijt arm en beproeft te doen gelooven, dat gij fortuin hebt.... Gevaarlijke leugen, want om er niet van overtuigd te worden en om haar vol te houden, zult gij misschien gaan tot die uiterste grens, die de onkieschheid scheidt van door de rechtbank vervolgbare daden. Maar alvorens zelfs die grenzen bereikt te hebben, hoe veel angst ondervindt gij, en welke onnuttige uitgaven van krachten zult gij doen? Alles, om veracht te worden: want gij stelt de geveinsdheid ten dienste van de dwaaste aller ijdelheden. Indien gij, in tegendeel, oprecht en waardig de armoede aanvaardt, doet gij haar door al uws gelijken aannemen, en eerbiedigen door allen, die niet te gelijk ontbloot zijn van verstand en hart. Het is de armoede niet, die men veracht, maar wel de menschen, die dwaas genoeg zijn er over te blozen, dom genoeg, te hopen de lieden op dit punt te kunnen misleiden, lui genoeg om niet door de waarde, die zij zich-zelven verworven hebben, de gelijken van zeer velen te willen zijn. Een doorschijnende ziel, die haar raderwerk laat zien zoo als het is, kan de armoede eerbiedwaardig maken. Een leugenaar zal haar altijd doen verachten in zijn persoon, niet om dat zij de armoede is, maar om dat hij de leugen is; om dat hij de waardigheid niet gehad heeft die haar met onderscheiding doet bejegenen. Maar, men moet niet de eene soort van huichelarij vermijden, om zich met eene andere te omhullen. Men moet zich niet vernederen uit hoogmoed, zich neerbuigen boven mate, om het voorrecht eener terugwerking te verkrijgen, die de grenzen van de waarheid zoude overschrijden. Deze soort van valsche zedigheid vindt men niet in de doorschijnende zielen. Het is inderdaad, slechts eene van de vormen der gemaaktheid, die er zich op toelegt zich te verkleinen om er in te slagen zich te doen | |
[pagina 541]
| |
verheerlijken en te gelijkertijd de voorrechten in te zamelen van zedigheid beide en ijdelheid. Daarom, herhaal ik, dat indien de natuurlijkheid bevallig is, zij dit is om dat zij zich niet meer verheft dan zij zich vernedert ten koste van de waarheid; om dat zij volstrekt in de waarheid blijft bij de schatting van zich zelve en om dat zij zich niet inspant de menschen te misleiden, ten einde hunne bewondering, hunne achting of hun meegevoel te kunnen stelen. De natuurlijke mensch krijgt dat alles, wanneer hij 't verdient, maar maakt op niets aanspraak dat boven zijne verdiensten gaat.Ga naar voetnoot1 |
|