Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1
(1876)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 287]
| |
Frederik vande KerkhoveGa naar eind1.Onze tolk verontrust zich over de vraag, die, van Belgiën uit, de pers van Frankrijk, Engeland, Duitschland en, och ja, ook Nederland rondloopt, of het 10-jarig kind, door Ad. Siret beschreven, wel werklijk de kleine schilderijtjens gemaakt heeft, waarvan hij als auteur werd genoemd en geroemd. Het engelsche Tijdschrift The Academy is zelfs al zóo ver gegaan van te berichten, dat de 80 paneeltjens, die de Heer van de Kerkhove, de vader, aan de Belgische Regeering ten geschenke had geboden, door deze geweigerd waren. Larochefoncauld zegt, ‘daar is in het ongeluk, in de te-leur-stellingen, die onzen besten vrienden overkomen, altijd een zeker iets, dat ons niet mishaagt.’ Helaas, het schijnt werklijk, dat het bewustzijn der onvolkomenheid van onze aardsche konditie eenige voldoening vindt in het ontdekken van nieuwe ellenden, voor zoo ver althands wij daardoor niet tevens onder de lastige verplichting worden gelegd te gaan arbeiden aan hare bestrijding. Toen de Heer Siret, met al de warmte van een hart, dat even toeganklijk is voor de indrukken van zedelijk als van kunst-schoon, naast den immortellenkrans der bedroefde ouders, een lauwerkroon op den kleinen grafzerk van het teder knaapjen van Brugge had neergelegd, meende hij, dat men in Belgiën ten minste met de ontdekking zeer zoû ingenomen zijn, maar de vriend des Heeren Vande Kerkhove (den vader), die de neus zoû ophalen voor de kunstwerken van het wonderbaar kind, liet zich niet wachten. Hij trad op in den persoon van zekeren Heer Victor van Hove, die uitstrooide, dat de vader-zelf de schilderijtjens vervaardigd had en zelfs zich niet van de verden- | |
[pagina 288]
| |
king afkeerig betoonde, dat hij, van Hove, ze zoû gemaakt hebben. De lof, na zijn dood aan het kind gegeven, had de Heer van Hove aanvanklijk bijgestemd uit eerbied voor de droefheid des vaders. Dit alles kon de Heer Siret niet onweêrsproken laten, en hij treedt dan ook in de laatste nummers van het Journal des Beaux-Arts met verschillende getuigen op, die allen twijfel aan het auteurschap van Frederik onmogelijk maken, en de intrige, welke hier reeds te lang aan het woord is geweest, voor goed den mond sloppen. A.Th. |
|