Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1
(1876)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 207]
| |
Het Plantenrijk, voornamelijk in de Symboliek, in de Legende, in de Poëzie,
| |
[pagina 208]
| |
en zielverheffende Flora duidelijk verkondigen. Die Flora ontluikt nog voortdurend. ‘My spreekt de blomme een tale,
My is het kruid beleefd,
My groet het al te male
Dat God geschapen heeft.’Ga naar voetnoot1
En wie, algemeen genomen, wie ziet niet gaarne bloemen? Rückert zegt: ‘Die soll nicht meine Freundin sein,
Die nicht die Blumen liebt.’
In den zomer is immers de geheele wereld een ware bloemhof. Zij werden door den Schepper overal met milde hand uitgestrooid, tot onzen troost in de vele bekommeringen des levens. Zij versieren onze kerkelijke en wereldsche feesten, ja, zij volgen ons tot op het graf. In onze kerken prijken zij op het altaar, en in de lieve Meimaand komt een ieder, om strijd, zijne bloemen offeren aan de voeten van Marià, de Moeder der ‘Schoone Liefde’. De nieuwe bloemen worden tot kransen en slingers gebonden en omgeven haar minlijk beeld; in de processiën zijn het bloemen, die voor het Allerheiligste worden uitgestrooid; de bruiden des Heeren en de anderen bruiden kroont de zoete deugd der Hoop met bloemen; eene bloem - een gewijde roos - zendt de H. Vader jaarlijks aan eene uitverkoren, Gode welgevallige dochter; de bloemen, die de wasflambouwen omslingerden en die door kleine meisjens voor ons uitgestrooid werden op den dag onzer Eerste Kommunie vergeten wij nimmermeer. In de veertiende eeuw waren er kloosters, waar jaarlijks den Prior een bloementuil werd aangeboden.Ga naar voetnoot2 In onze wereldsche beslommering, vinden wij de glimlachende bloemen bij alle feestelijke gelegenheden. Zij versieren | |
[pagina 209]
| |
de gevels der huizen, het want der schepen, of prijken in de woonkamers. In 1214 werden er te Trevise feesten gevierd, waarbij men kunstmatige kasteelen oprichtte, die met purper en hermelijn bekleed waren. Men sloot er de Dames en Jonkvrouwen in op, die, zonder hulp der mannen, het kasteel moesten verdedigen. De belegering geschiedde door jonkers, welke met bloemen, vruchten, muskaten en reukfleschjes gewapend waren en het kasteel beschoten. De afgevaardigden, uit de naburige steden met hunne banieren, woonden het gevecht bij.Ga naar voetnoot1 Het is bekend, hoe bijna alle Rederijkerskamers in de Nederlanden hunne namen aan bloemen of althands aan het Plantenrijk ontleenden. Men had te Aarschot, Het Terwebloeysel en De Wijngaertranck; te Alkmaar, 't Groen Laurier; te Amsterdam, De Egelentier, De Witte Lavender, Het Vijge-boomken; te Antwerpen, De Goudsbloem, Het Lelyken van Calvariën, De Olijftak, De Violieren; te Arnemuiden, De Oranje-bloem en De Zonnebloem; te Assche, De Barbarissen; te Audenaerde, De Kersouwe of Madelieve. Te Benthuizen, De Huyslookbloem; te Berchem, De Bloeyende Wijngaertranken; te Bergen-op-Zoom, De Vreugdebloem; te Bergschenhoek, De Wilgenbloem; te Berkel, De Berkenboom; te Beverwijk, De witte Lelie; te Bilsen, De Veltbloem; te Bleiswijk, De dubbele geele Hoffbloem; te Breda, De Berkerijs en De Oranje-bloem; te Brielle, De Vreugdebloem; te Brussel, De Coornbloem, De Veltbloemen, De Lelie, De Olijftak, De Wijngaert, 't Mariencransken. Te Delft, De Rapenbloem; te Dendermonde, De Roos; te Diest, De Lelybloem, De Lelykens wten dale; te Dixmuyden, De Lelybloem; te Edingen, De Pensé-bloem; te Eecloo, Eikels worden boomen; te Elversele, De roode Roos; te Enkhuizen, De Accoleyen. Te Geervliet, De dorre Boom; te Gent, Jesus met de Balsembloem; te Gheel, De Brembloem; te Gorinchem, Het Segelbloem- | |
[pagina 210]
| |
ken; te Gouda, De Goudsbloem, De Balsembloem; te Goeree, 't Nagelbloemken; te Goes, De Nardusbloem; te 's-Gravenhage, De Korenbloem, De Groene Laurierspruit; te 's-Gravensande, De Geele Violetten. Te Haarlem, De Witte Angieren, De Wijngaertranken; te Haastrecht, 't Gelisbloemken, De Balsembloem; te Hasselt (Limburg), De roode Roos; te Hazerswoude, De Haselieren, De Meibloem; te Helmond, De Vlasbloem; te 's-Hertogenbosch, Den vierighen Doorn en De jonge Laurieren; te Hondsholredijk, De Laurierspruit; te Hoogeveen, De Veenbloem; te Hoogstraten, Het Eglentierken; te Hoorn (in N. Holl.), De roode Angieren; te Hoorn (buiten Delft), De Hoornbloem; te Hulst, De Hulstbloem. Te Iperen, De Rosieren. Te Kapelle a/d Ysel, De Barnetelbloem; te Katwijk a/d Rijn, De Korenairen, De Koornspruit; te Katwijk a/Zee, De Kempenbloem, Het Ackerbloemken; te Ketel, De Zonnebloem, De Zonnebloemspruit. Te Leuven, Het Kersouken, De Rooze, De Lelybloem, De Peterceliewortel, De Pensé; te Leyden, De witte Accoleyen, De Orangie lely, De Palmboom; te Leyderdorp, De Patientiebloem; te Leydschendam, De Olijftak; te Lier, De Hofbloemkens; te Lier (in Brabant), De Groeyende Boom, Het Jenetten bloemken; te Loosduinen, De Orangie-spruit. Te Maasland, De Olijfbloem; te Maassluis, De Mostertbloem; te Mechelen, De Peoen, De Lischbloem; te Monster, De blauwe Wijngaertranck. Te Naaldwijk, De Jerichosroos, De Cederboom; te Neckespoel, Het Boonbloemken; te St-Nicolaas, De Goudsbloem; te Nieuwenhove, De Violieren; te Nieuwerkerk, De blauwe Accoleyen; te Nieuwkerk, De Vlasbloem; te Nieuwpoort, 't Wilde Heibloemken; te Ninove, De witte Waterroozen; te Noordwijk, De Lely onder den doorn; te Nootdorp, De Damastbloem. Te Oestgeest, De Ogentroostbloem; te Ooltgensplaat, De Polderbloemen; te Overschie, De Negen roô Rosenknoppen. Te Pijnakker, De Pijnappelboom; te Poeldijk, De Tarwebloem. | |
[pagina 211]
| |
Te Rijnsburg, De roode Angieren; te Rijswijk, De willige Rijsen en de Anemybloem; te Rupelmonde, De Genoffel; te Romerswaal, De drie Coren-bloemkens; te Rotterdam, De blauwe Accoleyen. Te Sassenheim, De Boterbloem; te Scheveningen, De Madelieven; te Schiedam, De roode Rosen en De Vijgeboom; te Schipluiden, De Rosemarijn; te Schoonhoven, De Pensé-bloem; te Sluis, De Distelbloem; te Stekene, De Distelbloem; te Stompwijk, De Afrikaen. Te Temsche, De Wijngaertranck; te Thielt, De wilde Roos; te Thienen, De Koren-bloem en Flos frumentarius; te Turnhout, De Hey-bloem, 't Genette-bloemeken, 't Hey-bloemekeu. Te Utrecht, De Violetten en Het Rosemarijn-bloemken. Te Veere, De witte lelyen en De blauwe Accoleyen; te Vilvoorden, De Goudsbloem; te Vlaardingen, De Akerboom, De Lindeboom, 't Bloemken Jesse; te Vlissingen, De blau Acoleyen, 't Reyn Accoleyken; te Voorschoten, De witte Violen; te Vossemeer, De Drie Korenairen; te Waasmunster, De Koornbloem; te Waddinxveen, De Kandelaersbloemen; te Warmond, Het roode Madeliefken; te Wassenaar, De witte Rosen; te Wateringen, De gele Meirbloem; te Westerhey, De Lavenderbloem; te Woerden, De Kauwoerden. Te Zandvoord, De wilde Appelboom; te Zevenhuizen, De Narcissus-bloem; te Zierikzee, De Distelbloem en De Laurieren; te Zoetermeer, De witte Meirbloem; te Zwartewaal, De NardusbloemGa naar voetnoot1. Is het niet opmerklijk, wat groot getal kunstgezelschappen in vroeger tijd in onze Nederlanden werkzaam waren, en dat wel zelfs in kleine dorpen? En nu hebben we nog maar alleen eenige Rederijkkamers genoemd, die van het Plantenrijk hunne namen ontleenden. En komen wij nu op de begraafplaatsen dan nog verlaten ons | |
[pagina 212]
| |
de bloemen niet. Al van ouds en nog heden ten dage, versiert men, bij sommige volkeren, de graven met bloemen. De crocus, de lelie, de violier, en de roos, werden daartoe in oude tijden gebruikt. Juvenalis hierop zinspelende wenscht, dat de heuvel die de asch der voorvaderen dekt, door de menigte crocussen het aanzien eener altoosdurende lente hebben moge; Virgilius wil, dat het der lijkbus van Marcellus aan geene leliën ontbreke, Prudentius wekt de reyen op, om violieren voor de slaapplaatsen der H. Martelaren te verzamelen, en bij Anacreon strekt het der roos tot geen geringe eere, dat zij bloeit op de graven. Zoo zien wij, dat overal, waar leven en vreugde is, bloemen zijn, en op de graven nog troosten zij ons als zinnebeelden der onsterfelijkheid. Er was geen minnezanger, die niet de schoone Meimaand bezong, met het herleven der bloemen, het gekweel der vogelen, en het ruischen der beekjes. De H. Franciscus, die zanger der liefde Gods, was een hartstochtelijk bewonderaar der natuur; de lieflijke bloemen bekoorden hem boven mate, en hij ademde hare geuren in, terwijl hij zijn hart verhief tot die geheimzinnige bloem die uit den stam van Jesse ontsproot. | |
De Lelie.Lilium, Candidum, Αείϱιον, Lis blanc. Lily, Lilie, Lirio. De Lelie is de bloem der bloemen, door haren sierlijken vorm. De witte Lelie is het zinnebeeld der reinheid en der onschuld, daarom is zij de geliefkoosde bloem der H. Schrift, die met vijf en twintig Leliën versierd is en het is ook daarom dat wij haar de eerste plaats geven. De gouden Lelie uit den Bijbel. Wij zien dat God de Lelie als versiering aan Moses bevolen heeft. ‘Gij zult eok een kandelaar maken van louter goud, door den hamer zal hij geheel moeten gedreven zijn: met zijne steel, zijne appels, en de leliën, die er uitspruitenGa naar voetnoot1. | |
[pagina 213]
| |
De Lelie in de bouwkunst bij Salomon. ‘De kapiteelen, die op de pilaren in het portaal stonden waren als Leliën gemaakt, vier cubiters hoog.’Ga naar voetnoot1 Lelievorm van het groote watervat in den Tempel van Salomon. ‘Zijne dikte was een hand breed en zijn rand was omgebogen als een kelk of als eene ontloken Lelie.’Ga naar voetnoot2 De dichterlijke Lelie van Salomon. ‘Ik ben eene bloeme des velds, en eene lelie der dalen.’ ‘Gelijk eene lelie onder de doornen zoo is mijne vriendinne onder de dochters.’ ‘Mijn beminde is aan mij en ik aan hem. Hij vermaakt zich onder de leliën.’Ga naar voetnoot3 De Lelie als zinnebeeld in de H. Schrift. ‘Brengt bloemen voort, als leliën, werpt goede reuk uit, schiet aangenaam loof, zingt lofzangen, en verheft den Heere om zijne werken.’Ga naar voetnoot4 ‘Het verwoeste land zal vrolijk zijn, de wildernis zal zich verheugen, en als eene lelie bloeyen.’Ga naar voetnoot5 ‘Ik zal aan Israel wezen als een dauw, hij zal als leliën bloeyen.’Ga naar voetnoot6 ‘Beziet de leliën des velds, hoe zij groeyen; zij arbeiden noch spinnen niet. Salomon zelf, in al zijne pracht, is niet gekleed geweest gelijk eene van die.’Ga naar voetnoot7 De Lelie, in het Christendom. De Lelie is bij alle volkeren om hare blankheid en zuiverheid, geacht geworden, maar het is vooral in de christen kerk dat de Lelie als een zinnebeeld der schoonheid en reinheid, geëerd wordt. Ja, de Lelie is hare uitverkoren bloem, daarom versiert zij het altaar, en staat er tusschen de kandelaren als in den tempel van het Oude Verbond. De Lelie prijkt in de hand der Heiligen, als een zinnebeeld van zuiverheid en deugd. Lelie van den H. Joseph. De staf van den H. Joseph bloeide met witte leliën, toen hij als man van Maria zoude gekozen worden. | |
[pagina 214]
| |
Lelie van den Engel Gabriël. Het is met de leliëntak, (als zinnebeeld van de onbevlektheid der H. Maagd), dat de Engel Gabriël wordt voorgesteld, als hij de boodschap brengt bij Maria. De Leliën, in de Legenden der Heiligen. Men zegt van den Heiligen Norbertus, dat zijne ziel in de gedaante eener lelie naar den hemel opging; daarom wordt hij met de lelie voorgesteld. De Lelie van den Z. Wilhelmus. Toen de Gelukzalige Wilhelmus van Montpellier stierf, ontsproot er uit zijn mond eene lelie, waarop de woorden Ave Maria geschreven waren. De Lelie van den Z. Salianus. Ook zegt men dat het zelfde gebeurde bij den Gelukzaligen Salianus, door wiens heilig leven de godsvrucht voor O.L. Vrouwe van Tolgaët in Bretagne is ontstaan. De Lelie van broeder Egidius. Ook verhaalt men, dat toen Broeder Egidius een woordentwist had, over de onbevlekte ontvangenis van Maria, hij den grond tot getuige nam, en dat, na driemalen met zijn stok er op geslagen te hebben, er drie leliën uit ontsproten. De Lelie, als zinnebeeld van Maria. Maria is de hemelsche lelie. (S. Anselm. Psalt. virg.) De onbevlekte, de allerzuiverste Lelie. (S. Epiph. De land. Virg.) Lelie, witter dan sneeuw, geuriger dan balsem, met maagdelijken luister overtogen. (S. Germ. Serm. in Annunt.) Lelie, blinkend in het midden der doornen van den glans der reinheid en den luister des maagdoms. (S. Damasc. Par. virg.) Lelie der dalen. (S. Bern. Serm. 3 sup. Salve.) Heerlijker getooid, dan ooit Salomon in al zijn luister. (Dionys. Carth, in cant. 8.) Lelie, bekroond door den zilverwitten bloesem der kuischheid, innerlijk getooid met vurige goudgensterkens der liefde, alom den liefelijken geur der deugden verspreidend. (S. Petr. Dam. Serm. 3 de Nativ. virg.) De Heiligen, met de Lelie afgebeeld. Meestal worden | |
[pagina 215]
| |
de H. Belijders met leliën afgebeeld, alhoewel er ook martelaren voorkomen, dien men de lelie in de hand heeft gegeven. Maria heeft nooit de lelie in de hand; maar zij wordt wel als zinnebeeld bij haar geplaatst. De navolgende Heiligen dragen de Lelie: Joannes Baptista, Vitalis, Laureanus, Julianus en Basilissa, Dominicus, Chrysanthus en Daria, Eleazar van Sabran, Delphinus, Franciscus van Assisië, Aritonius van Padua, Thomas van Aquine, Joannes van het kruis, Joannes van God, Diëgo, Petrus van Verona, Antoninus van Florentië, Franciscus Xaverius, Philippus Benizzi, Hyacinthus van Polen, Lodewijk van Gonzaga, Albertus, karmeliet, Gaëtano van Thienne, Stanislaus Kostka, Joannes van Sahagun, Joannes de Goede, Ambrosius Sansedoni, Philippus Neri, Brocardus, Vincentius Ferrieri, Pelagius van Cordua, Bernardus van Baden, Kénelin, kind van zeven jaren, Aimericus, Valerianus, Kasimirus, Ufflam, Pulcherius, Clara, Catharina van Siëna, Ediltrudis, Geertrudis van Nivelles, Guiteria, Catharina van Zweden, Maria van Carvallon, Maria Anna van Pazedes, Z. Diana van Andals. De goudlelie van den H. Joannes. De goud-lelie van den H. Joannes (Amanceas), groeit in Peru, en wordt daar als eene geheiligde bloem beschouwd. Alle jaren wordt er in de nabijheid van Lima, en omtrent het feest van dezen heilige, een feest gevierd. Bij die gelegenheid zijn alle de inwoners van het dorp in het veld, om de Amanceas-bloem te zoeken, en zij brengen de bloemen tot versiering der kapellen, die in de vallei daartoe zijn opgericht. De Lelie bij de Grieken. Homerus vergelijkt de Elyseische velden, het verblijf der gelukzaligen, bij beemden met Affodillen gesierd, wier helder blaauwe kelkvormige, bloemen in de lente telkens uit den bol ontspruiten, en het zinnebeeld waren van eene voortdurende verrijsenis. De Lelie bij de Romeinen. De Lelie was het zinnebeeld der hoop, der schoonheid, en der eerbaarheid, zoo als men dat ziet op de medailles der Romeinen. Virgilius, van Marcellus sprekende, wil dat men hem leliën | |
[pagina 216]
| |
in overvloed zal aanbieden, en, zoo wij gezien hebben, werden zij op zijn graf geplant. Hij bezingt ook de leliën in zijn AEneïs als hij zegt - Als in de velden de biëen, bij 't glansen des stralenden zomers
Nedergedaald op 't bonte gebloemt, om de vlekloze witheid
Zwermen der lelieblâan, wen de beemd van heur mommelen zuizelt,Ga naar voetnoot1
Als wen 't Indisch ivoor met de bloedige glansen des purpers,
Wordt overvloeid, of getuild onder rozen der Leliën blankheid.Ga naar voetnoot2
Der Godin Juno was de Lelie toegewijd, zij wordt met deze bloem in de hand voorgesteld. Daarvan wordt de Lelie somtijds genaamd Rosa Junonia. De Lelie, in het wapen van Frankrijk. Aan den oorsprong der Leliën van Frankrijk zijn vele fabelen en legenden verbonden en zijn de gevoelens daarover zeer uiteenloopend. Volgens eene oude legende is de Lelie van Frankrijk uit den hemel gezonden (Lilium Cceleste), aan Karel den Groote of wel aan eenen heremiet na het doopsel van Clovis. Volgens anderen zoude het de H. Dionysius geweest zijn, welke de Lelie aan Frankrijk gegeven heeft. (Gerson, Diet. Univ.) De Iris, in het schild van Frankrijk. Velen twijfelen er aan, of het wel de lelie is, die men in het wapen van Frankrijk ziet, en beschouwen ze als de bloem van de iris (onze lischbloem), waarmede de Fransche wapenlelie geheel in gedaante over-een-komt; anderen zien er de punt van eenen scepter in; ja, sommigen hebben er padden (of kikvorschen) van gemaakt. De veronderstelling van de irisbloem is daarop gegrond, dat de Franken deze bloem zouden gekozen hebben als eene herinnering aan de moerassen, waar zij vertoefd hadden. Het woord flamme, hetwelk iris beteekent geeft ook aanleiding tot deze onderstelling: want daarom zoude de banier van den H. Dionysius, welke op zijn graf geplant was, oriflamme genoemd zijn (aurea flammula); flamme d'or, omdat de gewone lischbloem, geel van kleur is. | |
[pagina 217]
| |
Oriflamme est une bannière
Aucun poi plus forte que guimple
De cendal romoyans et simple
Sans pour traiture d'autre affaire.
(Guillaume Guicert, Roman des Royaux lignages.)
De irisbloem wordt op een blaauw veld geplaatst om dat zij eene waterbloem is, en daardoor de blaauwe kleur van het water wordt teruggegeven. Op eene medalje van Dagobert I, wordt deze koning met drie scepters in de hand afgebeeld, welke in den vorm van een iris zijn bij-een-gebonden. De drie scepters verbeelden Austrasie, Normandie, Bourgondie. De naam fleur de lis zoude, volgends sommigen, eene verbastering zijn van fleur de Louis. Vóor het jaar 1150 ziet men geene leliën in het blazoen van Frankrijk. In den aanvang waren de leliën zonder bepaald getal in het blazoen aanwezig (semé). De bepaling van drie leliën in het schild van Frankrijk te voeren, schrijft men algemeen aan Lodewijk den VII toe. Daarentegen leest men in een manuscript van de koninklijke Bibliotheek onder No 8356, behelzende den inventaris der kleinooden van Karel V: ‘Dix plats dorez à fruit, & a chacun sur le bord trois fleurs de Lis fermées en manière d'écusson.’ Op een zegel aan een charter van 1137 is deze koning voorgesteld met eene lelie. Zijn kroon is met leliën versierd, en toen hij zijnen zoon liet huldigen verlangde hij, dat zijne dalmatiek en zijne schoenen azuurkleurigen zouden zijn en met gouden leliën versierd. Op een zegel van Philippus de Valois, en op een van koning Jean, vindt men drie leliën zij zijn gehecht aan een charter van 1355. Het eerste geld met de lelie werd onder Lodewijk VII geslagen. Philippus de Schoone, liet een munt slaan, welke de naam van florin kreeg, men zag daarop een kruis met leliën (bloemen, flora). | |
[pagina 218]
| |
Op den liard (het oortjen) zag men ook de lelie afgebeeld. Men had ook goud en zilver geld, dat men lis noemde. Die munt werd in 1655 geslagen en in 1657 weder vernietigd. De lis d'or gold 7 ponden. De lis d'argent 20 sols. De halve lis d'argent 10 sols. De kwart lis d'argent 5 sols. De banier van Frankrijk is van violetkleurig, of van hemelsblaauw fluweel en versierd met gouden leliën. In de zalen van het koninklijk hof en in die van het koninklijk gerechtshof waren de behangsels met leliën versierd. Ook hadden de kanselieren en de zegelbewaarders het recht de leliën tot sieraad in hunne behangsels te plaatsen. Op eene geborduurde stof gevonden in de graftombe van Raoul de Beaumont, XII eeuw, vindt men leliën; ook vindt men ze op het kazuifel van den Z. Thomas van Biville. (De Caumont, Archéologie.)
In een anderen inventaris van de koninklijke Bibliotheek van Karel V, VI en VII komen leliën op boeken voor. Zoo leest men:
‘Titus Livius en Francais, en tres grant volume, couvert de cuir, qui autrefois fu au Roy, à deux fermoers d'argent, esmaillez a fleurs de Lis, très bien ystorié & escript. Unes croniques de France en Français, couvertes de veluyau, à fleurs de lis, & bouillons d'argent, bien escriptes. Hist. de l'Acad. Royale des Inscrip. et Belles lettr. (p. 913, 63).
J'ai des lettres closes de Charles VII, signées de sa main relatives aux nouvelles de la guerre avec les Anglais, elles sont écrites sur une petite feuille de parchemin le bas est decoupé aux trois quarts en un petit ruban, dont le bout entrait dans une fente du parchemin, et était fixé par un scean de cire rouge, empreint de trois fleurs de lis. (A. Monteil, Hist. des Français, XVe Siècle.) | |
[pagina 219]
| |
De zetels der rechters waren ook met leliën versierd. De Koningen van Schotland droegen de lelie op hunne kleeding, sedert de VIIe eeuw. Daarentegen werden ook de dieven en moordenaars met de lelie gebrandmerkt. Lilii ferreo ardente notare.
De orde van O.L. Vrouwe ter Lelie, Ordo Lilii genaamd was een militaire orde, en werd ingesteld door Gracias IV, Koning van Navarre in 1048. Zij bestond uit 38 ridders en de Koning was Grootmeester. Deze orde had ten doel de godsdienst en het koningrijk te verdedigen tegen de Mooren. Eene legende verhaalt, dat deze Koning van een ziekte zoude hersteld zijn en dat men op dat oogenblik een wonderdadig Mariabeeldje zoude gevonden hebben in eene lelie die te Nagera groeide, en dat hij, ten gevolge van dien, deze orde zoude hebben ingesteld. De halsketting van deze orde was met verscheidene gothische letters M versierd, als eerste letter van den naam van Maria. Aan deze ketting hing een gouden lelie met wit geëmailleerd en met eene M bekroond. (Favyn, Hist. de Navarre, L. III, p. 147.) De Graaf de Beauvoir, in zijn reis om de wereld, over Mionoska sprekende, zegt dat hij in een streek kwam, waar de huizen tusschen bloeyende Camelias en Azaleas waren gelegen en er een soort van blaauwe Leliën waarschijnlijk Lilium Broussartii, zie Le Bon Jardinier, op de daken groeide. Het kweeken dezer leliën, waaruit de Japanezen een soort van haarolie bereiden voor hunne vrouwen, geschiedt, op bevel van den Mikado, op de daken, om dat daaraan eene oude legende is verbonden welke zegt:
‘De Koningin der Zon heeft ons de aarde gegeven, om die te beploegen en te bezaayen, opdat er vruchten uit voortkomen die nuttig zijn voor de vrouwen; het sieraad van onzen huisselijken kring, en voor de krijgslieden, die het land verdedigen. De Leliën zijn het zinnebeeld der weelde van de vrouw: daarom verbiedt ons de Godin der Zon, die op den heiligen | |
[pagina 220]
| |
grond te kweeken, maar gij zult die op de daken uwer huizen planten. Even als zij de schoonheid geven aan de haren der vrouw, zullen zij als levendig hoofdhaar, uw dak versieren.
Op den sikkel, welke Machabeus aan de kinderen Israels gaf, zag men een kelk afgebeeld, met de twee woorden shekel, Israel. Aan de keerzijde zag men drie leliën met het devies: ‘Jerusalem Kedoshah,
Heilig Jerusalem.’
Ook op eene medaille van Valerius Gratus, ziet men de drie leliën. Numismatique des Hebreux. De Lelie in onzen tijd. De schoone witte Lelie is afkomstig uit de Levant. In den Catalogus van den Heer L. van Houtte te Gend, komen 84 verscheidenheden voor. De leliën versieren onze hoven en worden daar met een zeker ontzag behandeld. Men plukt geen leliën, als rozen of viooltjes. De kunstmatige leliën versieren ook niet het kapsel der dames; maar zijn alleen op het altaar te vinden. Vondel spreekt van ‘Outerlelikleuren’. De vermaarde bloemschilder Redouté heeft een prachtig werk uitgegeven, waarin de afbeeldingen der lelieachtige planten voorkomen en voortreffelijk geteekend zijnGa naar voetnoot1. De Lelie in de Wapenkunde. In de wapenkunde wordt de lelie met den gevulden of afgeknotten voet afgebeeld, of wel als leliekruis, een kruis met wapenleliën versierd. Bloemen, met den naam van Lelie. Vele bloemen hebben den naam van lelie bekomen, zoo als: Het lelietje van de dalen, Convallaria majalis. Lelie van Calvarien, Hemerocalles. Lelie van den H. BrunoGa naar voetnoot2; omdat men deze lelie bij de kapel van dezen Heiligen gevonden heeft nabij het groote Karthuizers | |
[pagina 221]
| |
klooster in Frankrijk. Lelie van den H. Jacob, ook kruis van den H. Jacob genoemd: Amaryllis formo sisfima. Lelie van den H. Joannes, lelie-affodil, lelie-hyacint, lelie-narcis, daglelie, ferraria, en waterlelie, nenuphar. Verder ontleenen van de lelie hun naam: Leliënfeld, een dorp in Oostenrijk; het Leliëndaal of Elisabethenthal, Lilien grund, gelegen in het dal aan den voet van den berg, waarop de Wartburg ligt, zoogenaamd omdat de H. Elisabeth hare aalmoezen daar uitdeelde. (Montalembert, Hist. de Ste Elisabeth, pag. 115.) Men zegt ook de lelievormige punt der kompasnaald van sommige hellebaarden; men spreekt van het lelie-torretje (crioeeris merdigera); men heeft de leliën-olie, olijfolie waarin men bloembladeren van leliën heeft laten trekken. Bij de Franschen hebben sommige spreekwijzen betrekking op de Lelie. Men zegt L'empire des lis, zoo als de Arend het Duitsche keizerrijk voorstelt, de Luipaart en de Leeuw Engeland en Nederland. En ce temps où les léopards occupaient au château Vincennes l'habitation et le trône des lis, la cour était moitié française, moitié anglaise. (Monteil, XVe siecle vol 2, p. 199.) In verheven stijl werd vroeger voor Frankrijk het spreekwoord gebruikt: ‘De Leliën spinnen niet,’ le Royaume de France ne tombe pas en quenouille (is geen spilleen); de Fransche kroon gaat niet over op eene dochter; Elle a pris naissauce des Lis, zij is van fransch koningsbloed; Jamais Prince de Lis ne fut plus triomphant; Commençons par le roi, l'honneur des fleurs de Lis. De Leliën in de Dichtkunst.
Die wech is also soete,
ten hemelrike waert,
van lelien ende ooc van rosen,
mi verlanghet nae der vaert,
| |
[pagina 222]
| |
van lelien ende ooc van rosen,
ende ooc van akeleienGa naar voetnoot1;
ende daer Heer Jesus wonet
daer bloeyet al van beiden.
Maria die is een soet prieel,
vol weelden al.
si is een suverlic lustelic dal
vol lelien al.
si is te mael verdriete van;
met vroechden dan denc ic daer an:
mijn leet can si verdriven.
Horae Belg.
Een lelie die voor Gode bloeit
Die sijstu, Goedes vriendinne!
Van veru, van roke, van cracht vernoit,
Sesbladich, gheel van binnen,
Van Doerne diewil seer vermoeit:
Dit salstu geestelic sinnen
(Dirc de Grutere, XV Eeuw.)
Des bite wir dik herre
Sancte columban
Flores alme grecie
Wol il lilien wizir dan di sne
di uns von criechen sent entsprungen.
(Litanie van 1200.)
O Lelie! wier pracht die van de vorsten der aarde overtreft, wat zoudet gij nog schooner zijn, indien onze vader Adam niet ongehoorzaam jegens zijnen Schepper ware geweest. (Luther.)
Rank en edel als de bloeiende Lelie, die zoo lang onder de sneeuw en slijk verborgen, in de stralen der zon haar zilveren kelk opent voor het leven en het licht, zoo stond Erin voor hem, in de eeuwige jeugd der onbezweken martelaresse. (Dr Schaepman.) | |
[pagina 223]
| |
'K ging voor sonnen opgang uyt
Om mijn bruydegom te vinden;
'K socht hem, met een vast besluyt,
Tusschen cederboomen, linden,
Lauwerier en myrte-kruyd,
Tusschen roos- en lelyblommen,
Waer hy eertijds placht te kommen.
'K had hem menigmaal ontmoet
By twee kleyne waterbeken
Waer hy dikwijls van sijn gloed
Van mijn koelheyt placht te spreeken.
'K ging er weder, wel gemoet:
Maer mijn hoop verging in klachten
Siende mijn vergeefsch betrachten.
(M. De Swaen, Jesus Kruysdraginge.)
Wat heeft de Godheid hier een hemeldom geplant
Hoe roken wij den geur van 't melk en honigland
En blanke lelien, en versch ontloken rozen!
Hoe flonkren de oevers hier van bdellion, turkozen.
(Vondel, Adam in Ballingschap.
De roos en lelie luiken onder
Uw voeten schooner op, o Bloem
Der schoonste bloemen, werelds wonder.
(Vondel.)
Maer Salomon, met al zijn majesteit,
Verdoofde nooit, in zulck een heerlijckheit
't Natuurlijck kleet van een verwelckbre lelie,
De blancke bloem van Kristus, op het velt,
Veel min de bloem en kracht van 't Evangelie
Van 't hoogh altaar, zijn jongren voorgestelt.
(Vondel, Altaergeheimenissen, 2e B.)
't Was billijck, dat zijn Byzwarm, spade en vroegh,
Ten Kruisbergh vloogh, van waer hy met zich droegh,
Het hemelsch puick van kruisdauw sap en geuren
Geschept uit rooze en outerleli-kleuren.
(Vondel, Altaergeheimenissen, 2e B.)
| |
[pagina 224]
| |
‘O Poëzie, hoe lieflijk is uw tred,
Waar gij de voeten zet,
Daar wassen leliën en geuren, -
Een regenboog van schoone kleuren
En hartverkwikkend kruid.’
(J.A. Alb. Th. naar Vondel.)
Wat schuilt ge in dicht gesloten knop,
Gy lelie van de dalen?
‘O geef mij zonnestralen;
En al mijn bloemtjens luiken op!’
(S.J.v.d. Bergh.)
Wordt vervolgd. |
|