Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1

[p. 67]

Een Kleinzoon van Pieter Cornelisz. Hooft,
door H.J. Allard, Pr.

Wat Prof. de Hoop Scheffer, in de Dietsche Warande, mededeelde over de ‘Roomsche reis’ van Aernout Pietersz. Hooft¹, verlevendigde in mij de herinnering aan 't geen ik eens gelezen had over de reis naar Italie - ‘met den aankleve van dien’ - door een kleinzoon van den Muyder Drost, een oomzegger van Mr. Aernout, eenige jaren later ondernomen.

J. Van Lennep schrijft in zijn Vondel-editie (Deel V. blz. 570): ‘Hooft had niet meer dan twee kinderen nagelaten: een zoon Aernout genaamd, die thands (1647) te Leyden de rechtsgeleerdheid studeerde, en tot wien de laatste brief, die van zijn vader overig is, gericht was: - en eene dochter Christina.... Die dochter huwde eerlang met Coenraad Burgh², Schepen en Raad dezer stad en later Thesaurier-Generaal der Vereenigde Nederlanden.’

Deze Christina Hooft en die Coenraad Burgh, Heer van Cortenhoeff, hadden - zegt van Lennep in de ‘Nalezing’ op de aangehaalde plaats - ‘vijf kinderen’. Die ‘vijf kinderen’ belett'en echter onzen Vondelverklaarder alweer niet, later (Deel X blz. 592) te gewagen van ‘vijf zonen en een dochter, even als haar [Christina's] moeder³ Leonora genaamd, welke de bruid zou worden van Nicolaas van Vlooswijck, Heer van Papecop

1 X, 325.

2 Aan diens vader ‘Albert Coenraeds Burg, Ambassadeur der Ho. Mo. HH. aan den Grootvorst der Russen’ schreef Hooft reeds in Oct. 1630 een brief, hem betitelend: Gunstige Neef; insgelijks in Dec. 1640 tweemaal (Ed. V. Vlot. 278, 775, 781).

3 Eleonora Hellemans, Hoofts tweede gade.

[p. 68]

en Drost te Muiden, zoon van Anna van Hoorn, Vondels edele beschermvrouw¹.’

Over een, en wel den oudste, van Christina's vier of vijf zonen, een van Leonora's broeders, Albert Coenraadsz genaamd, vond ik onlangs eenige belangrijke narichten waar ik die wel het minst en het laatst zou gezocht hebben, en waar zeker weinigen ze nog hebben aangetroffen: - reden genoeg om ze hier mede te deelen. De ‘groote’ Jansenist, de volgens Oud-Roomschen - thans Oud-Katholieken - ‘onsterflijke’ Messire Antoine Arnauld, docteur de la maison et société de Sorbonne², schrijft in zijne ‘Apologie³ pour les Catholiques, contre les faussetés et calomnies d'un livre intitulé: La politique du clergé de France’ onder meer het volgende:

‘Voici une autre conversion non moins édifiante, dont on m'a envoyé une relation fort fidelle, que je ne ferai qu'abréger. C'est d'un jeune Hollandois, nommé M. Albert Burg, d'une des premières et des plus illustres familles d'Amsterdam; car ses

1 Verg. Vondel t.a.p. blz. 589, en op blz. 591 het vers op ‘het inhuldigen’ van Nicolaas als Drost te Muiden en Baljuw van Goeilant enz. Daar luidt het over Hoofts kleindoch ter:

D'aengename Leonoor

Wil by wijl den eisch der klaghten
By den strengen heer verzachten,

Op haer grootmoêrs minzaem spoor.

Zoo verdientze by de menschen

Vollen zegen tot een loon,

Als zy met een blijden toon
Haer gewenschte vruchten wenschen;

Vruchten daer het kroost in zweeft

Van den grootvaer, die voor heenen
In dit ampt heeft uitgescheenen,

Of daer Vlooswijcks aert in leeft.

Het parkietje van Kristina, destijds nog ‘Mejuffer’, werd door Jan Vos bezongen: Zie Alle de Gedichten van J.V., II, blz. 495.

2 't Is bekend, dat deze knappe pennevoerder van 't Jansenisme, door den Apostolischen Vicaris Joannes van Neercassel met open armen hier te lande ontvangen, de vertrouweling werd zijner Hoogwaardigheid. Hij kon dus de zaken weten: hoe hij ze wist blijkt uit zijn eigen getuigenis.

3 OEuvres de Messire Ant. Arnauld, ed. 4^o. Paris-Lausanne, 1778-1781 Tom. XIV, pag. 861. De Approbatie der Apologie door ‘Mgr. l'évêque de Condom, précepteur de Mgr. le Dauphin’ (J. Benigne Bossuet) is gedateerd uit ‘S. Germain en Laye, le sixième Décembre 1674’.

[p. 69]

ayeux¹ de père et de mère, Albert Conrard Burg et Pierre Corneli Hooft, ont été dans les plus grands emplois; et son père, qui s'appelle M. Burg de Cortehoef, a une des plus belles charges de la Hollande, qui est celle de Trésorier Général².

Celui dont je parle étoit l'ainé de cette riche famille; et comme il se trouva avoir de grandes qualités de corps et d'esprit, outre ce qu'il savoit de langues vulgaires, il devint fort habile dans le Latin, dans le Grec, dans la Jurisprudence, dans la Philosophie et dans les Mathématiques³: ce que lui auroit pu être une occasion, si Dieu n'eût eu pitié de lui, de passer de l'hérésie à l'athéisme, par l'amitié qu'il contracta avec Spinosa, le plus impie et le plus dangereux homme de ce siecle.

Etant dans ces dispositions, qui ne pouvoient que l'éloigner

1 Het onbepaalde ayeux beteekent hier: grootouders. Een staatjen opmakend der reeds genoemde personen, krijgt men:



^*

* [Hij was dus een broeder van dien Mr Coenraed Burgh, die in 1689 Raad, in 1690 Schepen te Amst. was en, met zijne vrouw Anna Maria Bicker, Jacobsdr, in 1701, als Goeverneur naar Curaçao vertrok, maar met het schip en het grootste gedeelte van het volk reeds op de kust van Frankrijk verongelukte. - De familie Burgh voerde een zilveren burchttoren in blaauw en een zwarten adelaar in goud, nu eens in een gedeeld, dan in een gevierendeeld schild.
A.Th.]

2 Sinds 1666, ter vervanging van Hieronymus van Beverningk.

3 Ook zijn vader en grootvader waren geletterde mannen: 't is bekend, dat de laatste, curator der Doorluchtige School, een liefhebber was der Poesie en Vondel aanmaande om den moord van Oldenbarneveld tot onderwerp van een treurspel te nemen, ja zelfs den Dichter het denkbeeld ingaf om het onder Grieksche namen te bewerken. Als Schepen verdedigde hij dan ook den aangeklaagden Vondel en bezorgde hem het geld voor de opgelegde boete terug. Verg. van Lenneps Vondel, en over hunne moscovische gezantschappen: Scheltema's Nederland en Rusland II, 124-148, 208-226.

[p. 70]

du salut, il lui prit envie de voyager, et il se mit en chemin pour l'Italie, avec quelques jeunes gens qui lui ressembloient, mais qui n'étoient pas si emportés que lui contre la Religion Catholique, contre laquelle il ne se pouvoit empêcher de parler en toutes sortes d'occasions, et de railler de tout ce qui s'y faisoit, d'une manière si outrageuse, que ses compagnons le menaçoient souvent de se séparer de lui, dans la peur qu'ils avoient que cela ne leur fît des affaires. Jusques-là ce fut un Saul, qui ne pouvant ravager l'Eglise autrement, le faisoit par ses paroles et ses railleries injurieuses. Mais Dieu fit bientôt, par la puissance de sa grâce, que ce loup se changea en agneau. Il se plaisoit à disputer avec des Catholiques, parce qu' ayant l'esprit présent et subtil, il s'imaginoit, comme il étoit plein de lui-même, qu'il n'y en auroit point qu'il n'embarrassât; et qu'il ne mît hors d'état de lui répondre. Dieu se servit de sa présomption pour l'attirer à lui. Il eût une conférence dans l'État de Venise, avec un excellent Religieux, qui lui parla avec tant de lumiere et tant d'onction, qu'il sortit tout changé de cet entretien. Il n'étoit plus touché d'aucun plaisir: son orgueil commençoit à s'abattre; il gémissoit en lui-même dans. un profond silence, et il s'adressoit à Dieu, comme avoit fait autrefois S. Augustin, pour l'engager à lui découvrir la verité, et lui faire connoître la voie par laquelle il devoit marcher.

Il acheva de se déterminer dans l'Eglise de S. Antoine de Padoue, apres y avoir fait une longue et fervente prière; et ce fut là qu'il prit sa dernière résolution de faire profession de la Religion Catholique, et d'en recevoir les sacrements.

Il s'en alla ensuite à Rome, avec ses compagnons, qui ne savoient point encore son changement; sinon, qu'ils s'apercevoient bien qu'il étoit plus sérieux qu'à l'ordinaire. Il y rencontra un pieux et savant Dominicain, Docteur de Louvain, qui étoit de la ville d'Amsterdam, nommé le P. Harney¹; et s'étant séparé

1 Deze Pr. Martinus Harney, was den 6 Mei 1634 te Amsterdam geb., en † 22 April 1704 te Leuven, na de hoogste waardigheden als leeraar en bestuurder in de Dominicaner orde bekleed te hebben. (Zie over hem het Belgium Dominicanum collectore Bern. de Jonghe, pag. 348 en 349, waar het grafschrift van den Provinciaal te vinden is; en de Scriptores ordinis praedicatorum van Quetif en Echard, pag. 765.) Arnauld noemt hem hier ‘un pieux et savant Dominicain’ 't geen die ‘groote Kerkvader’ later niet meer deed, toen de sterk anti-Jansenistische Harney in 1686 en 1693 in 't Vlaamsch en Latijn tegen hem geschreven had. (Zie OEuvres d'Arnauld Tom. II, 737. III, 2, 610, 416. IV, 68. IX, 25, 27, 30). De omstandigheid, dat Albert Burgh Pr. Harney te Rome ontmoette, geeft ons tevens het tijdstip aan, waarop de reis en de geloofsverandering van Hoofts kleinzoon heeft plaats gehad. In de jaren 1672-1674 bevond Harney zich te Rome, door den Magister generalis daarheen ontboden: bij gevolg moet Albert in den loop der jaren 1671-1673 tot de moederkerk zijn wedergekeerd.
[Het is mij een niet gering genoegen, dat D^r Martinus Harnay of (wil men) Harney tot de bevestiging der geloofsovertuiging van Albert Coenraetsen Burgh iets heeft bijgedragen: niet alleen was de geleerde Dominikaan mijn stadgenoot, maar hij komt in mijn geslachtregister voor. Zijn neef en naamgenoot Marten Harnay was de schoonvader van Joannes Thijm omstreeks 1700. De Harnays hebben hier, onder de ‘Oude Burgerye’ gebloeid tot in de 2^e helft der XVIII^e Eeuw. Zie meer over hen in mijn Almanak, 1865, bl. 253. Ik laat geen gelegenheid voorbijgaan om zulke dingen in het licht te stellen, - om dat de hoorende doven, onder onze bestrijders, het altijd doen voorkomen, als of de kath. Nederlanders van eenige beschaving, in den loop der XVII^e E., het zij het land geruimd hebben, het zij allengs ned. hervormd zijn geworden, en dat de tegenwoordige belijders onzer gezindheid hier van-buiten zijn ingekomen, en daarom, ondanks hunne burgerlijke en burgerschapsrechten, min of meer als vreemdelingen zijn te beschouwen. Maar de tijd is voorbij, dat wij ons zoo iets kunnen laten aanleunen. Wij beginnen onze papieren (die in de ongunst der tijden eenigszins gedekompleteerd waren) weêr tamelijk wel in orde te krijgen en gelooven eenig recht van spreken te hebben, niet alleen volgends de wet, maar ook uit historische bevoegdheid. Dat is ons méer waard dan de stoffelijke welvaart, die onze onbruikbaarheid als ambtenaren ons in neering en nijverheid heeft doen zoeken en die velen onzer er in hebben gevonden. Indien de Standaard- en Nieuws-van-den-dag-mannen zich verwaardigden het spiegelwerk hunner camere obscure eens te richten op het intérieur der katholieke Hollanders, en zij zagen wat er in onze harten en in onze gezinnen omgaat, hoe wij in denkwijze, zeden, taal, tradities, Hollanders zijn van den kennelijksten en krachtigsten stempel, dan zouden ze toch misschien van het vooroordeel te-rug-komen, dat we, wat nationaliteitsbesef aangaat, bij hen achterstaan. De beschuldiging zoû te belachlijk wezen om er ons bij op te honden, indien ze niet met zulke stalen voorhoosden was volgehouden. Lag de oorzaak alleen maar in gebrek aan kennis! maar 't is gebrek aan rechtsgevoel.
A.Th.]

[p. 71]

de ceux avec qui il avoit voyagé jusqu'alors, il se mit sous sa conduite, et ne songea plus qu'à se donner tout entier aux exercices de piété. Cependant le bruit courut à Amsterdam qu'il avoit changé de Religion; on en fut fort en colère chez lui: on ne lui envoya plus d'argent; on lui écrivit des lettres menaçantes et on employa toutes sortes de machines, pour ramener

[p. 72]

un jeune homme qu'on ne croyoit pas être encore bien affermi dans son dessein. Mais rien ne l'ébranle; il prend de là occasion. de mieux pratiquer les conseils de l'Evangile; il renvoie son valet; il s'habille pauvrement; il vit de même, et il se met en état d'avoir besoin de si peu de chose, qu'il ne fut point obligé pour cela de dépendre de personne. Et le bruit de son changement et de sa piété s'étant répandu dans Rome, il se trouva des personnes charitables, qui lui offrirent une somme d'argent. Mais il la refusa, en déclarant qu'il avoit promis à Dieu de se rendre volontairement pauvre, pour reconnoitre les grâces que Jésus-Christ lui avoit faites.

Cependant il se résout de retourner chez ses parents, afin de leur rendre compte lui-même de ce qui l'avoit obligé de changer de Religion. Il se met en chemin, avec le P. Harney¹, couvert d'un méchant habit, et allant souvent nuds-pieds; et même, pour dompter davantage son orgueil naturel, il ne rougit point en plusieurs occasions de demander l'aumône, lui qui avoit été élevé dans le faste et dans les délices.

Il arriva à Bruxelles: et passant de-là pour aller à Amsterdam, l'Auteur de la Relation qu'on m'a envoyée dit, qu'il le rencontra dans une barque, vêtu pauvrement; que le P. Harney le lui fit connoître, et qu'il l'obligea de lui compter l'histoire de sa conversion; ce qu'il fit avec beaucoup d'humilité et de modestie, et lui donna un narré qu'il en avoit dressé étant en Italie.

Lorsqu'il fut arrivé à Amsterdam, il alla d'abord chez son oncle maternel, le chevalier Hooft², afin qu'il l'introduisit chez son père. La première personne qu'il y rencontre fut sa mère. On s'imagine facilement ce qu'elle lui dit, et ce qu'il lui répondit:

1 Deze verliet Rome in 1674, en, na zijn tweede verblijf, in 1677, om ten volgenden jare aan 't hoofd geplaatst te worden der Dominicanen in de Hollandsche missie. Daar nu de Apologie van Arnauld reeds goedgekeurd werd in 1674, kon hier van 1677 geen spraak wezen, of het werk moest in latere uitgaven vermeerderd zijn. Daar er echter ook sprake is van Vondels dood (1679), zal dit werkelijk het geval moeten wezen.

2 Ook Aernout Hooft, al verdiende hij ‘de Duitsche lauwerkroon’ niet ontving als chevalier ‘de Fransche koningsketen’ der Sint Michiels-orde.

[p. 73]

‘qu'il savoit bien ce qu'il lui devoit, et qu'il n'en seroit jamais ingrat; mais que ni elle ni son père ne devoient pas trouver mauvais, qu'il aimât plus celui qui l'avoit plus aimé; que quand il jetoit les yeux sur Jésus-Christ couvert de plaies, et mourant pour lui sur la croix, il ne pouvoit que le bénir de la volonté qu'il lui avoit donnée de porter sa croix après lui, et de quitter, pour le suivre, père et mère et toutes choses, comme il nous l'avoit recommandé dans l'Evangile.’

Son père ne le vouloit point voir d'abord. Il le reçut dans sa maison¹; mais il ne voulut pas sitôt le voir à sa table. Il lui parla dans la suite; toutefois on n'a point su ce qui se passa entre-eux; le fils, par respect et par retenue, ne l'ayant jamais voulu dire.

Il y en avoit qui croyoient, que c'étoit par foiblesse d'esprit qu'il avoit changé de Religion, et embrassé une vie si dure. Mais ils changeoient bientôt de pensée après l'avoir entretenu; et il y en a qui ont avoué à des Catholiques, qu'ils en étoient sortis avec admiration. Il y a des Ministres qui lui ont parlé, évitant toujours néanmoins d'entrer en dispute avec lui; et le livre qu'il a fait, sous le titre de Méthode facile, contenant les motifs de sa conversion, lequel il est certain qu'il composa luimême, est demeuré sans aucune solide réponse depuis qu'il a été imprimé².

M. de Cortehoef, son père, voulant le retenir dans le pays, lui offrit son logement et sa table, avec mille florins à dépenser par an, sans qu'on lui fit aucune peine sur la Religion. Mais ne voyant pas de jour à le servir [den vader] pour son salut, une aussi grande charge que la sienne (qu'il eût perdue, en se faisant Catholique), étant un étrange obstacle à sa con-

1 Zijn moeder Christina had Albert, blijkens het voorgaande, ten huize van Aernout ontmoet. Zoo onze hooger voorkomende berekening van Alberts bekeeringsjaar juist is, kan Mr. Coenraad Burgh niet overleden zijn in 1669, gelijk v.d. Aa's Biogr. Woordenboek te lezen geeft. Verg. echter vorige bl. Noot 1.

2 Ik ben er niet in geslaagd, op het spoor te komen van dat boek. Schier elke bekeerling, een weinig geletterd, gaf destijds zijne bekeeringsgeschiedenis uit. Het beroemde werk van Dr. Andreas Räss ‘die Convertiten seit der Reformation’ is rijk aan zulke documenten.

[p. 74]

version, qu'il [de zoon] n'espéroit pas pouvoir surmonter par des paroles, il [de zoon] crut qu'il y pourroit gagner davantage en se retirant dans la solitude, où il méditoit de passer le reste de ses jours, et où il offriroit à Dieu ses prières et ses mortifications, pour le salut de ceux qui lui avoient donné le jour.

Le jour même qu'il partit, sa mère lui mit entre les mains une notable quantité de pièces d'or, qu'il ne voulut point recevoir, en la priant de trouver bon qu'il ne se chargeat point de ce qui lui seroit inutile, dans le genre de vie qu'il vouloit mener. Et en effet étant arrivé en Brabant, comme son dessein étoit de se consacrer à Dieu dans un couvent de S. François auprès de Rome¹, ou Dieu est servi dans le premier esprit de ce Saint, avec une charité, une piété, une mortification et un désintéressement admirable, il demanda aux Religieux de cet Ordre à Bruxelles, de pouvoir prendre leur habit, pour faire le voyage avec plus d'humilité et de pauvreté², ce qui lui ayant été accordé, il le fit dans cet état de pénitent, portant sur sa poitrine une croix de fer avec des pointes; vivant si pauvrement, et se passant de si peu de chose, qu'il ne lui fut pas difficile d'avoir de quoi arriver jusqu'à Rome: parce qu'il ne rougissoit pas de recevoir par aumône ce qui lui pouvoit manquer. Y étant arrivé, il demanda à être reçu dans ce Monastère: il y fut admis, et il y a fait prosession, avec une joie qui ne se peut exprimer, où il continue à se sacrifier à Dieu, par une vie de mortification et de pénitence, selon l'instinct de sa grace, qui a paru l'avoir appellé à cette sorte de vie dès le commencement de sa conversion.

Et c'est pour cela, autant qu'on peut juger des conseils de Dieu, qu'il n'a pas permis qu'aucune autre pensée qu'on avoit eue sur son sujet, et qui paroissoit fort avantageuse à l'Eglise, ait reussi. Car son père, qui ne pouvoit s'empêcher d'aimer un fils, qui avoit de si bonnes qualités, et qui temoignoit tant de

1 Bij Rome; 't geschiedde echter te Rome zelf. Zie hierbeneden.

2 Ook uit het voorbeeld van Isabella Clara Eugenia blijkt, hoe gewoon een zaak het was, het religieuze ordekleed te dragen, zonder eigenlijke kloostergeloften te hebben afgelegd, 't Geschiedde nog onlangs in Italie.

[p. 75]

piété, quoique dans une communion différente de la sienne, ayant fait écrire à Rome par des Catholiques des plus considérables d'Amsterdam, pour l'obliger à revenir dans le pays, en l'assurant qu'il ne trouveroit point mauvais qu'il fut Prêtre, et qu'il servit dans la Mission, on ne crut pas à Rome qu'on le dût forcer à quitter sa chère solitude, à laquelle Dieu l'avoit appellé d'une manière si extraordinaire, quelque sujet qu'on eût de croire, que la Religion Catholique pourroit tirer de grands avantages de son retour en Hollande.’

Tot dus verre de Jansenistische Kerkvader.

Ook over de latere lotgevallen van onzen bekeerling geven elders de werken van Arnauld¹ eenige narichten. Uit een brief, den 21^sten Oct. 1684 door Mr. Du Vaucel (Walloni), den beruchten Jansenistischen agent te Rome, over Neorcassels Amor poenitens² aan Arnauld geschreven, leeren wij de namen der Roomsche kloosters kennen, waar Hoofts kleinzoon, nu een strenge Franciscaner monnik, zijne overige levensdagen gesleten heeft. ‘Je ne sais - zoo schrijft Du Vaucel - si je vous ai mandé la mort du Frère Bonaventure, Supérieur et Instituteur Dei Ritiri, qui est cette Réforme étroite dont il avoit établi sept ou huit maisons de l'ordre de S. François. Il mourut au mois de Juin, en odeur de Sainteté.... C'est dans la Maison de Rome qu'il est mort et a été enterré. C'est là qu'il avoit reçu le jeune Abbé Albert Burg, dont il est parlé dans la seconde Apologie³. J'ai su que ce religieux est passé depuis quelque temps, par l'ordre de ses Supérieurs, dans la Réforme étroite qu'on appelle L'y de Ripa, qui est fort austère, quoique peut-être un peu moins que les maisons Dei Ritiri.’

Ééne vraag zou hier ten slotte geopperd kunnen worden: was de bovenvermelde bekeering een overgang tot het Jansenisme of tot de R.K. Kerk - het Ultramontanisme, gelijk de bon ton thans schijnt te willen? - Al gewaagt Arnauld t.a.p. zoowel van den Ultramontaanschen Vondel⁴, (dien hij - karakteristiek

1 Tom. II, pag. 476.

2 ‘De boetende liefde’, later op den Index geplaatst.

3 Hierboven aangehaald.

4 Over Vondels Ultramontanisme leze men eene terechtwijzing aan D^r Bennink Janssonius in mijne Eerste oud-roomsche en eerste oud-katholieke bisschopskeuze en bisschopswijding (Studien, 6^e jaarg. VI, blz. 73.)

[p. 76]

genoeg - Wonder noemt) als van den niet ultramontaanschen Joannes Roos, ten opzichte van Hoofts kleinzoon kan er niet de minste twijfel bestaan. Alles afdoende ter gunste der R.K. Kerk is 1^o de omstandigheid, dat in het zevende tiental der XVII^e eeuw de Jansenistische scheuring hier te lande haar beslag nog niet had; 2^o de aansluiting van Albert, en dat te Rome zelf, aan de zeer orthodoxe Franciscaner Orde; 3^o de tusschenkomst van den anti-Jansenistischen pater Martinus Harnay, wiens vertrouweling de Franciscaner monnik blijkt geweest te zijn.

Wat zou wel ‘Kornelis Tacitus’ - hadde hij 't mogen of liever moeten beleven - van zijn kleinzoon gezegd hebben, hij, wien de ondeugende Vondel ten jare 1643 belooft ‘somtijdts noch een Ave Maria voor hem te lezen, op dat hy sterve zoo devoot Catholijk, als hy zich toont devoot Politijk’? De doorluchtige Drost, al correspondeerde hij met den ‘Loovenschen Capucin’ Br. Gabriel, hield, helaas! niet veel van die zich ‘in munnixkappen verschuylen’¹.

Echter willen we veronderstellen dat hij ten minste het vers van den geestigen auteur der Karolingische verhalen zou onderschreven hebben:

Al lijken de kappen een haar op elkander,
Toch zeît de eene monnik niet altijd den ander.

Seminarie Kuilenburg,

15 Aug. 1874.

1 ['t Is waar: Hooft was tamelijk anti-klerikaal. Opmerklijk is 't echter altijd, dat de liberalen, gelijk hij, toch soms zekeren mystischen Anstrich hebben. ‘My is ingevallen,’ schrijft hij aan zijn zwager Baeck, ‘hoe de doctoor Coster placht te vertellen, dat zeker houten beeldt, gelicht ujt eenighe Kerk in 't plonderen der zelve t'Amsterdam, ende op 't vuir gelejdt, door eenen Oom (zoo my voorstaet) van D. Coster, zich zelven over ejndt richtte, doch entlijck vertreden zijnde met de voet, zich verbranden liet. Dit dunckt my een vreemdt dink, ende gedenkenswaerdigh, zijnde naevertelt door eenen die meer naedeels dan baete van zoo een' leughe te verwachten had.’ Br. III, 36.
A.Th.]

* [Hij was dus een broeder van dien Mr Coenraed Burgh, die in 1689 Raad, in 1690 Schepen te Amst. was en, met zijne vrouw Anna Maria Bicker, Jacobsdr, in 1701, als Goeverneur naar Curaçao vertrok, maar met het schip en het grootste gedeelte van het volk reeds op de kust van Frankrijk verongelukte. - De familie Burgh voerde een zilveren burchttoren in blaauw en een zwarten adelaar in goud, nu eens in een gedeeld, dan in een gevierendeeld schild.
A.Th.]