Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1
(1876)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Uit het Dagboek van Mev. Anna Maria Burman,
| |
Beschrijving van een Rijsie, gedaan met het Jagt van de Oost-Indische Compi= van Amsterdam na Texel, Zwol, Harderwijk en Hoorn, van den 31 Augustus tot den 9 September, Anno 1776.Neef, de Bewindhebber van RoijenGa naar voetnoot2, gecommiteert sijnde om de binnen koomende O.I. Comp: Retour Scheepen aftedanken en Ten dien Eynde na Texel te vertrekken met het Jagt van de O.I. Comp: [noodigde eenige vrienden om van de partij te wezen], en hebben onse Rijse op volgende wijs volbragt: | |
[pagina 18]
| |
Saturdag, den 31 Augustus, 1776.S'morgens ten halff acht uuren aan het Huijs van Neef van Royen gekoomen sijnde, reeden wij ten acht uuren naar het Jagt, aan de O.I.C. Werff, waar op wij ten halff Neegen uuren afstaaken en ten Neegen uuren buijten de Boom het Zeijl wierd opgehaald; wij zeijlde met een Zuijd Westewind, ten 10 uuren de vuur Tooren van Durkerdam voor bij en waaren reeds quartier over Tien uuren op Pampus. Het weer was seer schoon en hadde vlak voor de Wind; ten halff Twaalf passeerde wij het Eiland Marken, en saagen veele scheepen in de kuijl van Marken leggen; ten 2 uuren lieten wij Hoorn aan de linker hand en konde reeds Enkhuijsen voor ons sien; begaaven ons aan de Maaltijt. Terwijl wij hier meeden beesig waaren, passeerde ons een Ligter uijt Texel koomende waar van wij vernaame dat er dien morgen vroeg de Verwagt werdende O: I: Scheepen binnen gekoomen waren; ten 5 uuren passeerde wij Enckhuysen; de Wind was toen seer stil; met de kijker sagen wij op de Toorn dat het 5 uuren was; vervolgens ontmoeten ons 2 uijt zee koomende Haringh Buijsen, die na Enkhuijsen seijlde; de Eene had 26½ Last, de andere 25½ Last gevangen; aan onse regterhand konde wij de vriese kust sien, en met de kijker verscheydene steeden en dorpen onderscheyden. De wind wierd hoe langer hoe stilder, so dat wij naauwelijks voort gonge; ten 6 uuren passeerde de Gelderschen Hoek, alwaar(?) aan Zee en Vogelkooij is; alhier staat ook een groote Vuurtooren. Ten 7 uuren passeerde wij Medenblick t'welk door het vallen van den avond niet duijdelijk meer konde sien, dreeven dus langsaam voort en kwaamen ten halff Tien uuren op de Wieringer gronden ten anker, en bleeven hier de nagt over leggen; ten 11 uuren gonge wij na bed, dog niemand konde veel slaapen, want met de Nagt was de wind weer opgestooken, waardoor het Jagt sterk deijnsden. | |
[pagina 19]
| |
daags te vooren; ten hallef 6 uuren voeren wy t'Eyland Wieringen voorbij dat groot is en waar op 5 dorpen sijn; de Zee is hier veel begroeijt met Wier, waar van dit Eyland syn naam bekoomen heeft. Ten 6 uuren sagen al van verre het Eijland Texel en de O.I. Scheepen en meer andere daar by ten anker leggen. Nader bij gekoomen synde om 8 uuren wierd uijt ijder der O.I. Scheepen 15 Schooten gedaan, het geen door ons met 5 beantwoord wierd, de Vlagge en Wimpels wierden toen bij gemelde Scheepen opgehaalt. Ook kwam ons toen te gemoed sijlen de Heer Robijn, Commandeur van de O.I. Comp: deselve kwam vervolgens bij ons op het Jagt. Wij seijlde eerst na het uijtgaande O.I. Comp. Schip het Zeepaard, Captijn Jan Osch, aan wien wij 22 kisten met Zilver moeste afleeveren, die by ons in 't Jagt stonden. Middelerwijl dat het Volk hiermeeden beesig was, gonge wij alle op het gemelde Schip; het was daar alles seer gereguleert en in ordre; dronke in de kamer van de Captijn en glaasie Mallaga wijn, en wenste sijn Ed. daar mede een goede Rijs. Dit verrigt synde gonge wij ten 9 uuren weeder op het Jagt en seijlde toen na het Schip de Morgester, sijnde over China van Batavia binne gekoomen, hier op Captijn J. Springer. Na dat hier de Monster Rol van het volk geleesen was en man voor man de revue gepasseert was, en de Papieren overhandigt waaren, kwaame de Kruijtleesers uijt de Ligters aan Boord, vervolgens wierde de kisten van t'Volk gevisenteert, dog geen contrabanden daarin gevonden; daar na gong circa de helft van het volk: (dat nu afgedankt was): met hunne kisten &ct: in een Ligter en seijlde daar op onder een groot gejuijg naar Amsterdam. Vervolgens seylde wij om halff 12 uuren na t'Schip: t'huijs ter Speijk, daar Captijn op was geweest S: Coplijn, dog die was op het Eyland St: Helena overleden, en was opgevolgt door den Stuurman Hetlops genaamt; ook waaren de meeste voornamen Offisieren, beneevens verscheijdene minderen op dit Schip overleeden, en hadde veel sieken; alhier wierd op de selve wijse gehandelt als met het voorige Schip. Ten 3 uuren was dit gedaan; wij gonge toen op t'Jagt om te eeten, voeren ter wijl wij aten na t'Schip Forreest, daar Cap- | |
[pagina 20]
| |
tijn op was Andries Mattheijse; so dra wij aan dit Schip kwaame, so kwam deselven by ons en dronken toen deese Captijn sijn Welkomst. Ten 4 uuren gedaan hebbende met Eeten gonge wij aan Boord van gemelde Schip daar even als met de andere gehandelt wierd. Op de geheele rijs van Bengalen af tot Texel toe, had dit Schip geen dooden, ja selfs nie[man]t was siek geweest, ook sag het Volk er seer ordentlijk uijt, verschillende veel by dat van de andre Scheepen. Terwijl wij hier besig waaren, en het Visenteeren bij na gedaan was, sijde de Captijn van t'Jagt dat indien wij nog aan de Helder wilde sijn, het nu tijd wierd, dus haaste ons en kwaame ten 5½ uuren weer op het Jagt, seijlde toen af en laveerde tot dat wij ten half agt uuren aan de Helder aan de Wal kwame; de Heer Robijn hier afscheyd genoomen hebbende, gong na huijs; vervolgens aten wij om 9 uuren en also seer vermoeijt waaren, hebbende een lange dag gemaakt en de Nagt te vooren niet geslapen, gonge wij reeds om 10 uuren na bed. | |
Maandag, den 2 September.S'morgens ten halff Zeeven weer opgestaan sijnde, kwaam de Oppermeester van t'Compagnies Hospitaal om agt uuren ons een Visiten geeven. Dit Hospitaal bestaat uijt een oud Oostjndies Schip daar de Masten afgenoomen sijn, except eene stomp in t'midden, daar een Wimpel afwaaijt en van agteren een Vlag. Hetselve is vast geset op een bank in Zee, by de Reehde van Texel ¼ uur vaarens van de Wal en legt dus midde in Zee. Op hetselven is een Oppermeester, een Ondermeester en een Adsi[s]tent, 6 oppassers en 4 Mattroose; deese Opper- en Onder-Meesters moeten eenige tijd hier op in dienst sijn, en hunne saaken hier wel verrigt hebbende, werden deselven altoos met een favorable Post na de Indies voorsien; alle de Scheepen die uytgaande sijn en zieken krijgende, moeten die aan dit Hospitaal terstond afgeeven, en kunnen dus door deese schikking altoos met gesond Volk na Zee gaan; ook is dit Hospitaal van binne vertimmert met de nodige gemakken daar in voor de sieken. De Oppermeester vertrokken sijnde gongen wij om halff | |
[pagina 21]
| |
Neegen uuren met ons 8 op een open waagen sitten, om een Tour te rijden; reden toen de Helderdijk langs, waar aan sterk gearbeijt wiert en in een vrij beeter en secuurder Staat gebragt als voorheen geweest is, dog het Werk sal in lange tijd nog niet gedaan kunne sijn en seer kostbaar weesen; hetselve bestaat dat de dijk nu glooijende gemaakt werd met schuttinge van gevlogten Tienen circa 1½ Voet hoog, op die schuijnte, en circa 2 voet van elkander, waar tussen dan keijsteenen vast gelegt werden. Vervolgens passeerde wij den Helder, dat een vrij groot dorp is, dog maar met een klijne lage houte kerk. Vervolgens reden den Dijk langs en kwaame om 9 uuren te Huijsduijne. Eer dat wij dit doorreden, gonge wij booven op Kijkduijn klimmen, het welk de eerste duijn is aan de Noordzee, alwaar ook des s'nagts een vuur gestookt werd. Hier op is een uijtgestrekt gesigt op de Noordzee. Weeder beneden gekoomen sijnde, passeerde wij Huijsduijnen, een klijn dorp met een houte kerkje; reeden vervolgens de Koogerweg, langs de Duijne, dewelke ons bragt op een seer uijtgestrekte Hey of duijnagtig Veld vol van groote Plassen of liever ondiepe stroomen dar in, veroorsaakt also dit Land niet bedijkt is, dewelke wij met onse Wagen op verscheijdene plaatsen moeste doorrijden en sommige selfs om de diepte die daar was, moeste omrijden, gaande de Waagen tot over de Assen toe in het water. Dit tot 11 uuren toe doorgereden zijnde, kwaame wij aan een Huijs midde in dit Land staande, alwaar een Entekooij is, om Entvogels te vangen. De Man die daar op woond is genaamt Brederode en pretendeert nog van dit adelijk geslagt te sijn, en had een geslagtboom daar van in sijn kamer hangen om sulks aan te wijsen al van Anno 930 afGa naar voetnoot1. Wij dronken daar een kopje Coffij en sagen vervolgens hoe de Entvogels gevangen werden, dat wonderlijk om te sien is hoe een meenigte aldaar in een kom neer gekoomen waaren. Dit met groote stilte gesien hebbende, gonge weeder bij de Man in huis, bleeven nog wat sitten; middelerwijl verhaalde ons deese Man, die volgens sijn sustenu | |
[pagina 22]
| |
seer kundig in de Profecien was, en een Vriend van Domine Buurt zijde te zijn, als dat Rome over 7 Jaaren op den 22 December, zijnde dus Anno 1783, geheel soude omgekeert werden. Zijn segge bevestigde hij met eenige duijstere Plaatsen uijt de Openbaringe van Johannes. Wat nu daar van worden zal, zal de tijd ons moeten openbaaren. Vervolgeus wederom naar het Jagt gereeden sijnde de Eijgeweg langs, kwaamen wij ten 2 uuren weer t'huijs, kreegen die middag ten eeten de Heer Commandeur Robijn met deszelfs Vrouw, en de Heer Postmeester Hoogland; hier meeden smaakelijk gegeeten hebbende, sagen wij de Schuijd van de O.I. Comp. van binnen, de welke door gemelde Heer Robijn gebruijkt word om daar meeden dagelijks na de Scheepen af en aan te vaaren die op de Rheede van Texel leggen; deselve is seer proper en sterk gebouwt en vol gemakken. Wij sagen vervolgens om 6 uuren een groot Fluyt Schip met volle zeijlen in Texel binne koomen. Om halff seeven uuren begost de lugt swaar aan alle sijde te betrekken en sterk te weerligten, dit duurden tot Neegen uuren, toen begaaven ons aan 't Eeten en na het selven de Heer Robijn &ct. wel t'huijs gewenst te hebben, begaaven ons na bed. | |
Dingsdag, den 3 September.S'morgens ten ses uuren opgestaan sijnde, was het aller miserabelst weer, doende het niet als reegenen en sterk waaijjen uijt Zuijd Zuijdwesten en de Zee stont seer ontstuijmig, waarom wij stil aan de Helder bleeven liggen, soude anders die dag vertrokken sijn om Zwol te gaan sien, het welk dus uijtgesteld wierd; middelerwijl kwaamen al de Vissers schuijten, die ten 5 uuren na Zee gegaan waaren, weerom, kunnende om het ontstuijmige weer niets vangen; wij sagen ook die morgen geen Vaartuijgen na Zee gaan als de Post-Schuijd om de Texelse Lijst te gaan formeeren; deese geheele morgen bleeven wij stil op het Jagt; s'middags kwam wederom de Heer Robijn bij ons eeten met de Heer Bours die met t'Schip het Zeepaard na China soude gaan; na den Eeten was het weer veel gebeetert, | |
[pagina 23]
| |
waarom wij een kopje Thee aan het Huijs van de Heer Robijn aan de Helder gonge drinken; de Dames gongen met hun Neegenen in een Wagen van 4re daar na toe; de Heeren gonge te Voet en sagen en passant aan het Huijs van den Postmeester: (die in sijn kamer sittende de Schepen die binne koomen voorbij sijn Huijs siet seijlen): hoe dat de Postschuijd de binne koomende Scheepen praaijt en hunne naamen &ct: opschrijfft; op dat oogenblik dat wij daar waaren, kwaamen 3 Schepen uijt de WestIndien binnen. Vervolgens een kopje Thee bij de Heer Robijn gedronken hebbende, begost de lugt om 7 uuren swaar te betrekken en donker te worden, waarom de Dames met de Wagen weeder na het Jagt reden; de Heeren gongen te Voet. Onderweegens wiert het seer donker en begost allergeweldigst te reegenen, en also het dorp wel 20 minutten gaans van t'Jagt was, waaren de Heeren druijpende en door en door nat, hetwelk toen s'avonds nog vrij stoff tot laggen gaf, en na gegeeten hebbende gonge om 11 uuren na bed toe. | |
Woensdag, den 4 September.S'morgens ten 6 uuren opgestaan sijnde sag 't weer er veel beeter uijt, de Wind was Noord; dus resolveerden wij weeder in Zee te steeken om na genne Muijden en so na Zwol te gaan. Ten 7 uuren staaken wij van de Helder af; ten halff agt passeerde wij de op de Rhede van Texel liggende O.I. Scheepen, waar van 2 ons ijder met 15 schooten salueerde, dat wij met 5 beantwoorden; sijlde dus met extra mooij Weer en voor de Wind ten 9 uuren t'Eyland Wieringen voorbij, vervolgens raakte Texel uijt het gesigt, en kreegen ten halff Tien Medenblik te sien, hetwelk ten 11 uuren aan de regterhand voorbij sijlde. In Zee waaren veel bruijn Vissen en een groot getal Scheepen, hetwelk een fraaij gesigt gaf. Ten halff twaalf uuren konde duijdelijk de Steeden Hindelopen en Staveren in Vriesland sien. Ten halff een uuren passeerde wij in Zee een droogte de Hoffstede genaamt om dat aldaar in oude Tijde een Hoffstede geleegen heeft, dog nu door de Zee overstroomt en tot een gevaarlijke Ondiepte geworden; ten halff 2 uuren konde wij | |
[pagina 24]
| |
van verre met de kijker reeds het Eyland voor ons sien. Middelerwijl gonge wij aan tafel en raakte Enkhuijsen en de verdre Hollandse kust uijt het gesigt, en sagen nu geen ander land als Urk, dat wij hoe langer hoe duydeliker konde sien, tot dat wij er eijndelijk ten 4 uuren voorbij voeren; hetselve ligt seer eensaam in het midde van de Zuijderzee. Het Eijland siet er anders vrij wel uijt, want legt hoog uijt het Waater aan de eene sijde teegens een klip aan; het dorp is tamelijk groot met een oud dog net kerkje; wij konde maar 2 boomen op het geheele Eijland sien; hetselve bestaat uyt wijlanden en werd door vissers bewoond. Ook sijn aldaar maar 2 paarden. Na dat wij nog een halff uuren gevaaren hadde, konde wij Schokland, meede een Eijland, sien, en passeerde dat ten 5 uuren, het welk een allernaarst Eijland is, eens so groot als Urk, dog so laag dat wij er de Zee op verscheijdene plaatsen saagen over het wijland stroomen, alwaar de Beeste liepen. Daar is geen dijk om, dus staan er s'winters al de Huijsen rontom in het waater, die daarom met trappen alle opgaan. Daar sijn 2 Dorpjes of liever Buurten op, en de derde Buurt is Anno 1775 geheel afgebrant. Wij konde de geringe Overblijffsels nog sien. Op een punt van dit Eyland staat nog een groote steene Kerk en Tooren, die in oude tijden gebruijkt is, maar nu als een Ruwien en sonder dak alleenig staat; de Godsdienst werd nu maar in een houte Loos gehouden. Ten 6 uuren kreegen wij de vriesse kust weeder te sien, sagen de Kuijndert en Blokziel, en aan onse regte hand de Stadt Campen, die drie groote Toorens heeft en op Zee een fraaij gesigt geeft; konde de Stadt Vollenhoven meede sien, en legt tusse seer hoog geboomte; aldaar sit nog een groot schip op de Wal, hetwelk in de storm van November 1775 darop geraakt is. Wij seijlden ten halff 7 uuren het Zwolse diep in, dat een groote Inham van de Zee is, dog vermids het donker wierd en door de ondieptens de Passagie daar seer naauw is, gongen wij ten 7 uuren ten anker, ten halff 9 uuren eeten, en ten 11 uuren na bed, hebbende deesen Dag goed weer en Voordewind gehad, en een considerable weg afgeseijlt. | |
[pagina 25]
| |
Donderdag, den 5 September.Ten 6 uuren wederom opgestaan synde voeren wij wederom voort het Zwolse diep in, en vervolgens de Rivier op, het swarte water genaamt, tot dat wij ten 7 uuren an Geene Muijden kwaamen. Neef van Roijen sond ter stont een Matroos om een Trekschuijd te gaan afhuuren, die ons van hier op een dagje heen en weer na Zwol zoude brengen; ten halff negen uuren kwam deese so genaamde Trekschuijd bij ons; deselven bestond in een platboodemse Praam van circa 20 Voet lang en circa 6 Voet breed in Tweeën afgeschooten met een Ruw schot waarin 2 deurtjes, dog die maar halff open konden. Het agterste departement of liever hokje passeerde voor de roef, had 2 Vengstertjes ijder van 4 ruijten waar van er nog wel stukkend waaren; van booven was de Schuijd vol reeten en was seer topswaar, en van buijten voor heen blaauw geschildert geweest. De Captijn van dit doorlugtig Vaartuijg sag er ook wonderlijk uijt en bekwam van ons den naam van Captijn Davidje; om dat hij altoos so heldhaftig over sijn vaaren sprak, sag er dood mager uijt met een kort pijpie van een halve vinger lang en pik swart in syn mond. Wij naamen op zodanig een wijse de rijs na Zwol aan, sagen Geenemuijden dat wij doorvoeren; is een oud arm en slegt dorp; al de huijsen maar met riet gedekt; voeren een Schutsluijs door en vervolgens door een Vaart, de Mastenbroeker kerk voorbij; van verre konden men de Steeden Hasse[lt] en Campen sien. Weder door een Schutsluys gevaaren sijnde, kwame wy in een wijt water, het zwarte Water genaamt, alwaar het met so een topsware Schuijt geen mooij vaaren was, en daar bij een onbedreven Jagers Jongen met een wit paard met een lam Agterste, dat de lijn telkens deed haaken; ten laasten, kort aan de Stadt gekoomen sijnde, en van de Lijn af, stuurden ons onse schrandere Captijn op 2 Paalen die onder waater stonde, vast; hier hadde wij veel moeijten om af te koomen, want het was ver van de Wal en de haaken konde om de diepte geen grond berijken. Eijndelijk, na wel 2 maal rond gedraaijt te hebben op die paalen, en door behulp van 2 van onse | |
[pagina 26]
| |
Matroose, van t'Jagt, die wij meede genoomen hadde, raakte wij er af en arriveerde ten halff Twaalff uuren te Zwoll. Wij deeden een wandeling door de Stadt, die redelijk groot is, is oud en vol groote publicque gebouwen, die alle wel en sindelijk onderhouden sijn; vonde meest straaten en wijnig gragten. Een gragt was heel mooij: den Dijk genaamt, alwaar de groote Veerscheepen leggen. Het Stadthuijs is een oud dog fraaij gebouw. Wij sagen vervolgens de groote kerk van binnen, dat een capitaal gebouw is met 12 groote vierkante Pilaaren, een konstige gesneeden Predikstoel en een klijn dog mooij koor. Het aller fraaijste was het Orgel; onder hetselven gong men met 15 marmere Trappe uijt de Kerk, regt op na 2 groote fraaij vergulde Deuren, die geopent sijnde, kwaam men in een groote Coupelkamer alwaar de kerkenraad te saamen komt. Over de Deuren was een groote engelsche schoorsteen, daar boven een konstig Schilderstuk verbeeldende de kerkenraad vergadert sittende, alles levensgroote en uijtvoerig geschildert. Hetboovenste gedeelte van de kamer was coupelwyse konstig met Sinnebeelden gestukadoort; men had een sch[o]on gesigt uyt deese kamer als de Deuren openstonde, door de Kerk na t'Hek van t'Koor. Weder beneeden in de kerk gekoomen sijnde, liet men ons door een Deur naast het Orgel, een konstige Steene Wenteltrap sonder Spil sien: deselve had voorh[e]en gedient om op de Tooren te klimmen, dog gong nu niet hooger als de kerk om dat de Tooren Ao 1720 gelyk by de kerk is afgewaaijt. De kerk had drie ingange, die alle hetselfde kortelings seer fraaij gebout waaren; de overige kerken besaagen wij van buijten, daar sijn er 4 gereformeerde, dog daar werd maar in 3 gepredikt; die Leegstaat is ook een groot gebouw en daar staat de hoogste en swaarste Tooren van Zwol bij, die seer konstig gebouwt is en wel mag besien weesen; de Kerk word tans tot een Werkplaats voor de Fabricquers gebruijkt. Dit gesien hebbende, gonge wij ten 2 uuren eeten in het Hoff van Holland, ten 4 uuren weer in de voorheen gemelde Schuijd, en kwaamen, ten 7 uuren daar meeden behouden aan t'Jagt, dronken een kopje Coffij; ten 9 uuren gegeten hebbende, gonge wij ten 11 uuren na bed. Deese | |
[pagina 27]
| |
Dag was het wederom seer schoon weer geweest en waaren van voorneemen Dags daraan na Harderwijk te gaan. | |
Vrijdag, den 6 September.Ten 7 uuren opgestaan sijnde, gonge wij ten 8 uuren weeder onder sijl na Harderwijk. Het was toen seer schoon weer; dog hadde om de Rivier en t'Zwolse diep uijt te koomen, contrarie wind, so dat wij eerst moeste laveeren; dog om 10 uuren in de Zee koomende hadde wij halff Wind en door dien het toen sterker begost te waaijjen, avanceerde wij schoon en voeren ten halff Een uuren wederom het Eyland Schokland voorbij aan de andere syde als wij het eerst gepasseert waaren, sagen toen reeds Harderwijk van Verre; ten 2 uuren voeren wy Elburg voorbij en kwaamen ten 4 uuren ten anker voor Harderwijk, dog wel een groot quartier van de Stadt, vermids het daar so ondiep is, dat men niet anders als met klijne schuijtjes na de Stadt kan sijlen. Ten 4 uuren gongen wij eerst eeten, hadden sulks om het sterk deijnse so lang uytgesteld; onderwijl dat wij sulks deeden, kwam er een man met een klijne sylschuijd van de Stadt by ons om te vragen of er iets van onse dienst was. Het was toen reeds 5 uuren, dus hadde wij geen lust om nog na de Wal te gaan, maar sijde hem van S'anderen dags te 8 uuren te koomen. Het was hier seer stil van Vaartuijgen en voor de Stadt leijden ook geen andere Scheepen als de Beurtschepen op Amsterdam; deselve leijden nog een groot Ent van de Stadt af. Van de Zeekant te sien heeft de Stadt geen onaangenaam gesigt, heeft een considerable hooge stompe Tooren, die van seer verre kan gesien werden. Na den Eeten dronken wij een kopje Thee, aten ten 9 uuren weer en gongen ten 11 uuren na bed. | |
Saturdag, den 7 September.stonden wij ten 7 uuren op, ten 8 uuren kwam de man met syn Sijlschuijd om ons na de Stadt te brengen; de wind was toen omgelopen en was Zuijdelijk met aller aangenaamst weer; de Zee was seer stil, so dat wij seer plaisirig na de Wal voeren dat een groot quartier vaarens was; aan land gekoomen | |
[pagina 28]
| |
sijnde, besaagen wij de Stadt, die klijn en seer oud en vervallen is, except eenige aansienlyke huijsen, die kortelinks nieuwt gebouwt waaren, en waar onder er verscheijdene wel mogte besien weesen; het Stadthuys is oud, antiec en klijn, hetselven stond op een vrij groote marckt, die heel levendig was also het Marcktdag was; daar sijn geen gragte in de Stadt, waarom in alle Straten pompen sijn. Op een derselver stond booven met groote Letters: Israels Pomp. Waarscheijnlijk om door die Natie alleen gebruykt te moogen werden. Daar scheenen er ook veele te woonen, want sagen deselven geduurig in onse Wandeling. Verders besagen wij de Munt, dat een seer modern en uijt gestrekt gebouw is; daar wierd toen niet in gewerkt en daar was ook in geen 10 Jaar ander geld als koopere duijten geslaagen. Wy sagen daar ook een wonderlijke rok, die de knegt van de Munt moest aan hebben, als er gewerkt wierd, en dat er vreemde Heeren de Munt kwaame sien, deselven was van alle soorten van Couleuren saamgesteld met het geldersche Waapen van Vooren en van agteren geborduurt, met een kap met een groote lakense haanekam daar op, en twee Eselsooren, benevens verscheijdene considerable groote Bellen, waar meeden deselven behangen was; hetgeen een wonderlijk Figuur uijtmaakt. Vervolgens besagen wij de kerk dat een seer oud en groot gebouw is; de Verwulfsels sijn nog van de Roomschen tijden seer antiec beschildert; op de 12 Pilaaren van t'koor staat op ijder van deselven een Articul van het geloof; in de Kerk was over de Preekstoel een Orgel; de Tooren is een van de dikste en hoogste van ons land, is van boven stomp en scheijnd in oude tijden nog veel hooger geweest te hebben; deselven was nu kortelings nieuwt opgevoegt. Vervolgens besagen wij de Academie, sagen aldaar t'Auditorium, de Bibliothek, de Snykaamer, de Tuijn, die alle seer klijn waaren en waaran voor Imand die de Academie te Leijden gesien heeft, wijnig raar was; de Franse Kerk wierd ook bij de Academie gehouden, en was oud en klijn. Vervolgens nog een Wandeling door de Stadt gedaan hebbende en in de Plantagie, hetwelk een mooij Starrebosch by de Zee is, gonge wij weeder in onse Schuijd en voeren wederom | |
[pagina 29]
| |
seer plaisierig na t'Jagt, alwaar wij ten 12 uuren kwaamen en also de Wind extra voordeelig was om weerheen te sijlen, wiert terstond het Anker geligt met Intensie om na de kuijl van Marken te sijlen en daags daar na Amsterdam; maar also de Wind ons so gunstig en ['t] weer so alleraangenaamst schoon was, beslooten wij om nog eerst na een van de Noordhollandse Steeden te zeijlen, en wierd daar toe Hoorn uijtgekoosen, waarom wij van Cours veranderde en derwaarts heen steefden; wij moesten nu de Zuyderzee op sijn allerbreeste dwars door, dat een considerabel lank Ent sijlens is; ondertussen aten wij om 1 uuren al sijlende, dronken om 4 uuren een kopje Thee op het dek; ten 5 uuren sagen wij met onse Oogen de Tooren van de Westerkerk te Enkhuijsen aan onse regtehand en konde op dienselven tijt met de kijker de Tooren van de Westerkerk te Amsterdam sien. Wij voeren dus voort tot 8 uuren, als wanneer wij met volle sijlen de Haven van Hoorn binne liepen. De Captijn van t'Jagt betuijgde nog nooijt so kort op elkander en altoos met voor de Wind de Zuijderzee so doorkruijst te hebben, als nu. Ten 9 uuren gongen wij eeten en ten 11 uuren na bed. Wij lijden toen aan het buyten hooft, also de Boom reeds geslooten was geweest. | |
Sondag, den 8 September.S'morgens ten 7 uuren stonden wy weer op, dog toen sag het er naar uijt: het stormde sterk uijt den Zuijden, met swaare slagreegens; aan het buijten hooft konde wij het niet langer houden slaande het Jagt door de golven geduurig teegens het Hooft aan, waarom wij binne in de Stadt gonge leggen alwaar wij veijlig leijden. Verscheijdene Vissers-Schuijten sagen wij met groot gevaar' binne koomen, sonder iets gevangen te hebben. Wij bleeven dus den gehele morgen in het Jagt en sagen dit Elendige weer aan, sonder eens in de Stadt te kunne wandelen; ten 12 uuren liep de Wind West en daar meeden wierd het veel stilder, en het scheen sig alles tot beterschap te schikken; ten 2 uuren gongen wij eeten, ten 4 uuren een Wandeling door de Stadt doen; deselven is vrij groot en wel de sterkste | |
[pagina 30]
| |
betimmert van de Noordhollandse Steeden. De kerken sijn seer wel onderhouden, het Stadthuijs en de Waag sijn oude gebouwen, het Admiralityshuijs is een fraaij hartsteene gebouw; aan t'Oost Ind: huijs is wijnig raar, heeft en dubelde Stoep en heeft [de] gedaante van een ordinaar Heerehuijs. Wij wandelde meeden een gedeelte van de Streek door, dat een weg is, die van Hoorn na Enkhuijsen gaat, het welk drie uuren ver is; deese weg is aan weers zijden met Huijsen bebouwt en om het half uur vind men daar op een kerk en so zijn er zeven tot aan Enkhuijsen toe, ook is deselven met fraay geboomte beplant en bestraat. Ten 6 uuren weer op het Jagt gekoomen sijnde, dronken wij een kopje Thee, en deeden om 7 uuren nog een Wandeling. Het weer was toen seer bedaart, kwaame om 8 uuren weer om, aten ten 9 uuren en gonge om 11 uuren na bed. | |
Maandag, den 9 September.S'morgens ten halff 7 uuren weederom opgestaan sijnde, gonge wy ten halff 8 uuren nog een Wandeling doen door de Stadt en de Streek; het weer was bij uijtneementheijd schoon; ten 10 uuren kwaamen wij weeder aan t'Jagt en gongen toen onder Zijl na Amsterdam. Wij hadde vlak voor de Wind die Noord Noordoost was, en dus sijlde wij bij uitstek spoedig; ten 12 uuren waaren wij al bij Marken, en ten 2 uuren voeren wij reeds de Boom van de O.I. Compagnie binne en arriveerden ten 2¼ uuren aan de Werff. Wij gonge aldaar nog op t'Jagt eeten, en om 4 uuren, na den Eeten, afscheijd van elkander genoomen hebbende, gong elk na zijn huijs zeer content over het aangenaame weer en al de vermaaken die wij in die dagen gehad hadden, en aldus liep dit aangenaame Rijsie ten EIJNDE. |