Dietsche Warande. Jaargang 10
(1874)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 372]
| |
De Visschers en Van Wesels
| |
[pagina 373]
| |
[pagina 374]
| |
II.
| |
[pagina 375]
| |
pastoor gestaan heeft der kerk in de Juffrouw-Ida-straat te 's Gravenhage en den 7den November van laatstgenoemd jaar op 60-jarigen leeftijd overleed, het volgende onderschriftGa naar voetnoot1: Siet hier 't Eerwaerdigh Beelt van die in s Gravenhage
Heeft twee en dertigh Jaer der zielen zorgh gedrage,
Waer voor hy oock zijn ziel te zetten was bereijdt
Wiens Deughden in het Hert van zijn Gemeent geschreven
Den Naem daer zullen van Caesareus doen leven
Terwijl zijn Ziel bij Godt rust in der Eeuwicheyt.
Romane.
1678.
Is de tweede Romanè dezelfde als de eerste? Ik geloof niet dat er eenige gegronde twijfel kan bestaan, of deze versregels behooren aan den zoon van dien Dominicus Boot van Wesel, die den 11den Februari 1624 in 't huwelijk trad met de ‘wijse’ Anna Roemer Visschersdr. Mr. Roemer ofte Romanus van Wesel J.U.L. was den 27 Februari 1625 geboren en werd, zoo als bekend is, met zijn broeder Joannes bij de Jezuïeten te Brussel opgevoed. Later studeerde hij te Leiden waar moeder Anna hem vergezeldeGa naar voetnoot2: daar hij echter aan ‘'t Roomsche houtjen’ vasthield, was hij tot geen regeeringspost benoembaar. Hij koos dus de loopbaan der rechtspraktijk, vestigde zich als advokaat in den HaagGa naar voetnoot3, waar hij, volgens J. Vollenhoven in een brief aan G. BrandtGa naar voetnoot4 ‘voor een fraai Poëet werd gehouden’. Daar zal RomaneGa naar voetnoot5, na 't overlijden van zijn vriend en zielenherder, wiens devies was Deo servire | |
[pagina 376]
| |
Coesareum est, bovenstaande lofvers aan zijne nagedachtenis gewijd hebben. De dichtlust ‘een erfziekte, van zijn geslachte en moeder aangeërft’ bleef dus den schrijver van De lijdende ChristusGa naar voetnoot1 ook op verderen leeftijd bij. Door 't vervaardigen der onopgemerkte versregels volgde hij het voorbeeld dier moeder, en Romane deed in 1678 voor Caesareus, wat Anna Romeria in 1630 voor Stalpaert van der Wiele gedaan hadGa naar voetnoot2.
Seminarie Kuilenburg,
H.J. ALLARD. | |
III.Wat den persoon van Roemer van Wesel-Visscher betreft, zal ik hierachter uit Baalen (Dordrecht, bl. 1272) overnemen, dat deze Advokaat voor den Hove van Holland in 1677 een vijftal kinderen had: maar het is misschien niet onbelangrijk ook de hoofdelementen uit het geslachtregister der Van Wesels tot op de familie van Romanus op te geven (uit een HS. van Mr van Dam van Noordeloos): | |
[pagina 377]
| |
[pagina 378]
| |
IV.Jacobus Scheltema geeft als het wapen der familie Visscher (die zich ook somtijds de Visscher genoemd heeft) een schild op, dat volgenderwijs te blazoneeren is: Rechts doorsneden: I, van zilver; II, van goud, met 3 roodepalen; een vos van sabel loopt in het zilver langs de snede. Indien Mr Jacobus, wiens mededeelingen slechts met groote voorzichtigheid te gebruiken zijn, zich hier niet vergist, komt dit wapen aldus voor op een portret van Anna Roemersdr, geteekend door Stolker, naar eene schilderij van den Alkmaarder Nicolaas van der Heck; maar - dan kunnen ook de Pieters en Roemers Visscher niet stammen uit het geslacht Visscher, dat nog heden in den Belgischen adel voortleeft en zich kenmerkt door een rood schild met gouden St-Andries-kruis. Toch schijnt dit geslacht een zijner takken in Amsterdam te hebben overgeplant, en het is zelfs meer waarschijnlijk, dat onze Binnen- en Buiten-Visscher-straten, aan den Haarlemerdijk, haren naam ontleenen van den Lambert Janszoon Visscher, die in den aanvang der XVIIe Eeuw op die hoogte gewoond heeftGa naar voetnoot1 (even als | |
[pagina 379]
| |
de Dommerstraat aldaar van een - hoekhuisbewoner? - Dommer haar naam kreeg), dan van onzen Roemer, hoewel ook dezes achterhuis ter dier tijd op weinige minuten afstands van de Visschersstraten moet gelegen hebben. Ziehier in 't kort de geschiedenis dier Visschers van het gouden schuinkruis. De naam is Visscher, De Visscher, of von Vischer. Zij zijn van Duitschen oorsprong. De eerste berichten levert mij Herkenrodes Nobiliaire. De oudste bekende stamvader, Friedrich Vischer, Ridder, stierf in Palaestina, Ao 1168. Zijn zoon Jan, uit zijn huwlijk met de Zwaabsche Johanna v. Schellenberg, was voor Akkaron, en hielp Jerusalem nemen in 1191. Uit den kleinzoon van dezen sproot Ulrich, die leefde in de XIVe Eeuw en wiens wapen, het gouden St-Andrieskruis op het kelen veld, vermeld wordt. Hendrik, Ulrichs zoon, sneuvelde te Sempach den 9n Juli 1386, zijn andere zoon Willem was gebleven in een gevecht tegen de Turken, vier jaar vroeger. Achtervolgends zijn de stamhouders van dit moedig geslacht Hoofdlieden van grootere of kleinere benden keizerlijke voet- en lansknechten geweest. Een der jongere zonen Jan de Visscher deed in 1507 de beêvaart naar het Heilige Graf. De oudste tak werd in de XVIe E. door zijn neef en naamgenoot Jan de Visscher vertegenwoordigd, die onder Karel den Ve diende en stierf in 1553. Wellicht was het ter eere van den Keizer dat dezes 3e zoon den naam van Carl of Karel droeg. De oudste, Theodorus, kapitein van een bende van 400 voetknechten, was Goeverneur van Stralen; hij huwde hier in Nederland, en wel te Vianen met Adriana van Hoorne, gezegd v. Hemissem. Zijn zoon Jan, in 1551 in Duitschland geboren, was van | |
[pagina 380]
| |
1593 tot 1618 Schepen van Andwerpen, en de eerste van het geslacht, die een burgerlijk staatsambt bekleedde. Hij stierf 29 Maart 1619. Uit een huwelijk met Cath. Longin had hij 5 kinderen: Jan Balthasar, Heer van Schiplaken, geb. 27 Nov. 1580 en Commissaris van monstering van wege den Koning van Spanje. Het zelfde militaire ambt bekleedde Jan Balthasars schoonbroeder, D. Juan de Gomez Cano, gehuwd met Anna de Visscher. Wanneer wij nu mogen aannemen, dat de te Amsterdam aan de Haerlemer-straet gevestigde Visschers een afzetsel der zelfde familie waren, dan ontbrak de Theodoor (een naam, die met dien van Jan of Johan dikwerf in de familie voorkomt) ook niet in de generatie, waartoe Jan Balthasar behoorde. Theodorus de Visscher namelijk (een eigen broeder van den Amsterdammer) was in de XVIIe Eeuw insgelijks Commissaris van monstering van wege den KoningGa naar voetnoot1. Wellicht volgde hij Jan Balthasar op, die in 1640 overleden was. Theod. de Visscher had eene zuster Cornelia, gehuwd met Jan Staat, en den broeder Lambertus de Visscher, hooger door mij genoemd. Ook deze drie waren kinderen van Jan de VisscherGa naar voetnoot2, en dan vermoedelijk uit een tweede huwelijk van den Schepen. In de gedrukte genealogiën wordt maar van 5 kinderen gewaagd: Jan Balthasar, Roelant, Anna, Margaretha en het brusselsch Begijntjen Catharina de Visscher. Blijkbaar had de tak waartoe Theodorus behoorde, al waren zijn broeder en zuster naar Holland verhuisd, allen invloed in Belgiën nog niet verloren: het hooge militaire ambt, de post van vertrouwen, door hem in 's Konings legers bekleed, bewijst dit niet minder dan het Leuvensch professoraat van zijn in Holland geboren broederszoon, dat wij zoo terstond zullen aanroeren. Lambertus, die, vervreemd van hunne militaire overleveringen, te Amsterdam een bloeyenden handel dreef, was hier gehuwd | |
[pagina 381]
| |
met de dochter uit een patriciesch geslacht van Noord-Holland, Jannetgen Jacobsdr Crap. Indien Theodorus, met zijn doopnaam aan Lambertus' eerstgeborene te schenken, gemeend heeft hem naar Belgiën te tronen en er een foldaat van te maken, is hij maar voor een gedeelte in dit opzet geslaagd. De zoons van Lambertus de Visscher neigden voor de noblesse de robe, en werden geleerden. Theodorus verkreeg te Leuven het Baccalaureaat in de TheologieGa naar voetnoot1 en werd er, in 1665, tot een akamedischen Leerstoel benoemd. Drie jaar later naar zijn geboorteland te-ruggeroepen werd hij aldaar met al de Priesterlijke waardigheden bekleed, waarop zijne afkomst, ook in de oogen van den Internuntius te Brussel, en zijne talenten hem aanspraak gaven. Hij was reeds in 1666 tot Kanunnik in het kapittel van Haarlem verkozen; later werd hij Aartspriester van Noord-Holland en Drechterland en stond als Pastoor achtervolgends te Purmerend en te AlkmaarGa naar voetnoot2. Hij heeft, in de zaak van den Vicarius Codde eene niet onopgemerkte rol vervuld en maakte met 4 andere KanunnikenGa naar voetnoot3 de meerderheid van het Haarlemsch Kapittel uit, die den 17n Mei 1707, tot groote ergernis der JansenistenGa naar voetnoot4, een verzoekschrift aan de Staten van Holland richtten, om den ‘Amsterdammer’ Adam Daemen, Kanunnik der Kerk van Keulen, als Apost. Vikaris toe te laten. Zijn broeder de Med. Doctor Jacobus, als geneesheer te Amsterdam gevestigd, ging op zijn 26e jaar een huwelijk aan met Rebecca Cornsdr Van der Es, van Hoorn, die hij waarschijnlijk aldaar bij de verwanten zijner moeder ontmoet had. Het huwelijk was echter tegen den zin des vaders, want het werd zonder consent en met een vonnis | |
[pagina 382]
| |
voltrokken. De goede verstandhouding echter, die tusschen de kinderen van Lambertus Visscher bleef heerschen, getuigt ten voordeele van Dr Jacobus. Of hij mannelijke nakomelingschap gehad heeft, is mij onbekend. Hij had 3 zusters: Elisabeth, vóor de anderen overleden; Cunera, de oudste, die ongetrouwd bleef, en Christina, die in 1635 geboren, op 23-jarigen leeftijd de vrouw werd van Willem ThijmGa naar voetnoot1. De Visschers-Longin, met hunne wapenspreuk sans fard en hunne roode leeuwen tot schildhouders, vertegenwoordigt in Belgiën Ferdinand Baron de Vischer te OstendeGa naar voetnoot2 en de familie der Graven De Celles. A.Th. |
|