Dietsche Warande. Jaargang 10
(1874)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||
Een Reisjournaal uit de Zeventiende Eeuw.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||
een vrome moeder haren lieveling verzelde op zijn tocht, - iets van 't aangrijpende der laatste vermaning, die een vader den scheidende medegaf. Maar hij stelt zich ook voor, met wat ijver en ernst door de ouders werd aangedrongen op 't geregeld zenden van brieven, van omstandige berichten, stipt, nauwkeurig, naar waarheid, en door den vader vooral op 't maken van reisaanteekeningen, die later na behouden terugkeer de herinnering van 't ondervondene verlevendigen en het nut der ervaring verdubbelen zouden. Menigeen onder de jeugdige reizigers nam ook dien laatsten wenk ter harte. Trouw schreef hij zijn dagboek, en al bevatte het niets dat niet juister en beter in sommige reisbeschrijvingen voorkwam, toch vermeide hij zich later vaak in die aanteekeningen, toch las ze na hem zijn zoon, zijn kleinzoon misschien met belangstelling..... totdat het handschrift eindelijk den weg van alle handschriften ging en voor altijd vernietigd werd. Toch trof niet al deze schrifturen hetzelfde lot: enkelen bleven gespaard. Mij kwam er dezer dagen een ter hand van 1649 en volgende jaren. 't Keurig voorkomen van het klein-octavo boekje, ruim 400 bladzijden groot, verguld op sneê, in perkament gebonden, met zijden lintjes gestrikt, heeft het misschien van den ondergang gered. Schoon de naam van den auteur ontbreekt, blijkt uit vele familie-aanduidingen en andere bijzonderheden overtuigend, dat hij de ridder mr. Arnoud Hellemans Hooft, de zoon van den Muider drost Pieter Corneliszoon Hooft en Leonora Hellemans, is. Trouwens, ook het schrift, ons van elders bekend, wijst het uit. Gelijk ‘bestevader’ Cornelis Pieterszoon Hooft zijn zoon Pieter in 1598 naar Italië, Frankrijk en Duitschland tot zijn verdere vorming gezonden had, zoo was de drost zeker voornemens met zijn Arnoud te handelen, wanneer deze zijn studiën zou hebben ten einde gebracht. Doch reeds in 1647 stierf Pieter Corneliszoon, en 't liep tot 1649 aan, eer zijn weduwe haren zoon liet vertrekken. Hij reisde den 31n Augustus af en kwam behouden terug den 10n November 1651. 't Verhaal van dien tocht beslaat in 't journaal 237 bladzijden, van fo 22 tot fo 139, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||
en voert over Keulen langs den Rijn naar Mainz en Frankfort, van daar over Neurenberg, Augsburg, Innsprück en Trente naar Venetië, waar de reiziger drie weken bleef. Over Padua, Verona, Bologna, Loretto bereikte hij Rome den 29n November en verliet die stad niet, behalve om een uitstapje van drie weken naar Napels te doen, vóór den 21n April 1650. Van Florence uit, waarheen hij zich toen begaf, bezocht hij Genua, later Siënna, en vertrok hij den 25n Juli voor goed over Bologna, Modena, Parma, Brescia, Milaan naar Genève, besteedde van half September tot bijna half October den tijd aan een reis door Zwitserland en naar Lyon, en bleef voorts te Genève tot den 15n Februari 1651. De tocht ging nu over Grenoble en Avignon naar Marseille, vervolgens over Montpellier, Narbonne, Toulouse naar Moissac, van daar t' scheep de Garonne langs naar Bordeaux, en gedeeltelijk over land langs la Rochelle naar Nantes, waar hij den 24n Mei aankwam. In 't naburige Blain was hij aan bijzondere vrienden der familie krachtig aanbevolen o.a. aan den heer de la Martinet, doch eer hij van zijn gastvrijheid gebruik maakte, wijdde hij drie weken aan een reis over Rennes naar Mont-Saint-Michel en terug over Laval en Angers, zoodat hij eerst den 17n Juni voor goed te Blain kwam, waar hij bleef tot den 20n Augustus. Eerst nu zette hij den tocht voort over Tours, Blois en Orleans naar Parijs; hij vertoefde daar van 5 September tot 15 October, vertrok vervolgens over Pontoise en Rouen naar le Hâvre en vond daar den 5n November scheepsgelegenheid, om in 't vaderland terug te keeren. Van dag tot dag gaan, gedurende al dezen tijd, de reisaanteekeningen voort, kort maar nauwkeurig, voorloopers van Baedeker in de opgaaf en beoordeeling van logementen en herbergen, doch voor 't overige zoo schamel en schraal, dat een oppervlakkige land- en stedenbeschrijving dier dagen het in volledigheid verre van haar wint. 't Is dan ook geheel bij uitzondering, dat ze iets breedvoeriger worden, zoo als b.v. op fo 44 vo, waar de schrijver aldus over de Duitschers oordeelt: ‘hier (te Venetië) was ik blijd' dat ik van de Duytschen of ten minsten 't landt (want met de Duytschen had ik weynigh te doen) ver- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||
lost was: 't is evenwel schoon, meest bergaghtigh, vol dorpen, schoone wijngaerden en steedtjes, eenige gansch onbewoont, meest ten deel verwoest. De menschen heel onbesnoeyt door de bank, uytgenomen die, die de betaemlijkheydt in andere landen geleert hebben. De gemeente is seer slaefachtigh: dese staeltjes heb ik 'er altoos van gesien: dat 3 mans ons van Ceulen tot Mentz de rivier optrokken, dat 3 paerden in die tijdt quaelijk souden gedaen hebben. De schipper noemde se ook anders niet dan peerden. Van Augsburgh tot Venetiën toe liep 'er ook een te voet altijdt bij 't paerdt, daer 't de peerden quaedt genoech hadden, gelijk 'er de boode ook al een onder wegh moest laeten staen, en eenighe seer swack waeren. Die wat meer als gemeen sijn, sijn hoovaerdigh en opgeblaesen. Sij sijn in 't gemeen groote dronkerts. Vloeken is 'er geen gebrek: daerom seyden sij tegens ons, als sij tegen malkander geweldigh vloekten, en wij daerteghen spraeken, dat sij maer onder sigh reddeden. Het landt is meest steenachtigh, met kley boven op en steentjes gemenght, vol bosch, en veel veranderingh van hooghten en laeghten. Dat de wijn daer goedt geweest was, wierden wij eerst gewaer als wij te Veneetjen gekomen waren, daer wij seer slechte wijn vonden.’ Maar..... 't werd reeds gezegd: dergelijke uitweidingen en opmerkingen komen zeer zelden voor. 't Is dan ook geheel iets anders, dat de belangstelling in dit dagboek opwekt: 't zijn de hier en daar verspreide bijzonderheden, die ons eenige inlichting geven omtrent de vraag, hoe onze zeventiende-eeuwsche jongelingen zich op hun reis voorbereidden, wat daarvoor noodig geacht werd, wat ze daarvan t'huis brachten. De trouwe zorg van Leonora Hellemans is te herkennen in 't volgende lijstje van uitrusting (fo 189 vo): ‘6 heele hemden, 3 halve hemden, 6 paer nieuwe ponjetten,’ (poignetten of manchetten) ‘7 nieuwe beffen en paer aekers, 2 nachthalsdoeken, 2 servetten, 10 mutsen, 15 neusdoeken, 13 paer sokken, 16 linde oude beffen, 12 paer kleine pomjetjens, 3 paer lange kanons, 2 kleyne linde kousjens, 2 gesondtheden, 6 nieuwe kamerdoekse beffen.’ Toch moest te Genève deze voorraad nog | |||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||
eens aangevuld worden; althans op de rekening daar betaald (fo 194) staan, behalve ‘een swart kleedt met garniture, een graeuw reyskleedt, schoenen en bottins, een rijshoedt, een vigonje en hoedtbandt’ ook voor 1 fl. 10 kr. aan ‘een paer halve sijde en sayette kousen’ en voor 20 kr. aan ‘aakers’ (kwastjes) ‘en beffen.’ Een vaste reisknecht maakte den geheelen tocht mede en ontving f100 per jaar. 't Blijkt niet of mr. Arnoud zich vóór zijn vertrek in de talen en de vrije kunsten naar eisch had geoefend, maar nauwelijks was hij te Rome, of hij nam een ‘Itaeljaenschen meester’ aan, gelijk hij later weêr te Siënna deed. Te Rome ging hij bovendien in de leer bij een pikeur en hervatte deze lessen den volgenden winter bij meester Frobenius te Genève, waar hij zich tevens op de reis naar Frankrijk voorbereidde door 't onderwijs van den dansmeester Denis en de grammaticale leiding van monsieur Triton te genieten. Natuurlijk moest te Parijs nog eens de tijne schaaf daarover gaan: monsieur Nicolaï was hier de uitverkoren taalgids. De dansmeester en de taalmeesters kregen één pistool per maand, maar de pikeurs vier pistolen. De beste voorbereiding voor de reis, behalve een lijst van goede logementen en een opgaaf der meest bezienswaardige plaatsen (fo 9-20), werd echter ongetwijfeld een reeks van spreuken en lessen geacht, waarmede ook dit reisboek aanvangt. Ze zijn in 't Nederlandsch, in 't Latijn, in 't Fransch en 't Italiaansch, - echt heidensch vaak van geest en van strekking, pronkstukken van wereldwijsheid, doch meer dan eens stootend en stuitend door volslagen gemis eener hoogere wijding. Enkele voorbeelden mogen volstaan: ‘Noyt laeten blijken dat men veel gelt heeft of kan hebben. - Geleden ongelijck (voornaemlijck van grooter) en misnoegen op een ander (voornaemlijck als sij stercker sijn) moet men ontveynsen. - Doet alles verswijgen, dat niet nut ghekundight is, ook tegen u vrienden, want dat verandert licht. - De nijdt moet men trachten te blusschen, ook met veynsen. - Verlaet u op degeen, die u van doen heeft. - Ieder is beholpen met vrientlijck bejegent te wesen. - De wreevele geesten moet men alleen te vriendt houden opdat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||
se niet schaeden. - Leght altijdt toe op vrienden te maecken; voornaemlijk als men met kleynen dienst grooten gunst en danck behaelen kan. Dit weet yeder, maer betracht men te weynigh. Hanght persoonen aen, die geest, aenhangh en stoutheydt hebben, daer men dienst van kan hebben en die van aensien sijn.’ Waarlijk, alle zedelessen van dat gehalte zou men gaarne missen voor wat meer opmerkingen zóó praktisch en juist, als de beide eerste voorschriften zijn: ‘altijdt bij d'een of d'andere boekverkooper te vraegen, of 'er niet een corte beschrijvingh van dat landt is, daer men dan komt, of ook van particuliere steden. - Met de posten of gemeene karossen te reysen, soo om 't perijckel als om de kosten, want de uytlanders worden te veel anders gesnoten.’ Nam mr. Arnoud al deze lessen in acht? vergat hij nooit in zijn omgang met andersdenkenden de sluwe voorzichtigheid, door menig spreuk hem aangeprezen? gaf hij gehoor aan de orakeltaal van Fransche en Italiaansche (zelfs van klassieke!) wijsheid omtrent de wuftheid der vrouwen en het zoet van verboden min? Het dagboek zwijgt er over. Toch trekt het de aandacht, hoe hij in 't eerste jaar zijner reis, dat hij meest in Italië doorbracht, nooit een eenig scherp woord zich ontvallen laat tegen den Katholieken eerdienst of 't geloof aan reliquieën, vaak de kerken bezoekt en er met stichting een Dominikaner of een Jezuïet hoort, en zelfs den 2n Januari van 't jubeljaar (1650) ‘den Paus in sijn paleys de mis gingh sien doen en daerna sijn voeten kussen: een rode grote fluwele muyl met een kruys van goudt en silver daerop geborduyrt, en kreegh doe de benedictie, en gingh daermede heen.’ Een volgenden winter echter te Genève en daarna in Bretagne, onder hen die (zoo als hij ze noemt) ‘van de religie’ waren, was hij niet minder ijverig Protestant en getrouw kerkbezoeker. Toen hij den 31n Augustus 1649 Amsterdam verliet, nam hij te Leiden eerst afscheid van zijne geliefde Maria van der Houven (later zijn vrouw) en bij zijn terugkeer in 't vaderland zorgde hij dat de reis naar Amsterdam over Leiden ging en hij te Leiden overnachten moest. 't Bewijst voor zijn trouw en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||
standvastigheid. Wat nu misschien menig lezer in 't reisboek verdacht voorkomt, - dat cijferschrift, die hiëroglyfische teekens, een enkel maal bij zijn verblijf in Venetië en Florence, maar vooral en herhaaldelijk van 15 Januari tot 18 April te Rome.... hij kon er, vertrouwen wij, aan zijn vrouw de deftigste verklaring van geven, zelfs van de bedenkelijke woorden, die er gedurig bij staan: bij avondt.... bij nacht.... Groot was 't getal landgenooten, waarmede Hellemans Hooft op zijn reis in aanraking kwam. Hij vertrok in gezelschap van den bekenden dichter Reyer Anslo, vond te Emmerik de Kieften en huurde te Keulen eene aak om den Rijn op te varen met Ooms, Blom, Hudde en zijn neefje. In Venetië troffen zij van Ceulen en Pelt, die op hun terugreis waren, en vonden zij een gastvrij onthaal bij van Eik en de Neve. Ze maakten daar ook kennis met de Hondt en van Sevenhuysen. Op de reis naar Padua verzelden hen la Faille en de Licht. Te Mantua ontmoette mr. Arnoud mr. Viaenen en te Rome zijn neef Hasselaer, Pellekoren, van Uffelen, Schilperoordt, van der Goes, Lucas Holsteyn, Ripperda, van Hoorn, Jarges en Goykes. Onderhield hij op deze wijs de betrekking met het vaderland, hij voerde ook een zeer drukke briefwisseling, behalve met zijn verwanten, met J.F. Gronovius, C. Barlaeus, mr. Jan de Groot, Gerard Brandt, Lodewijk Huighens, Magdalena Baek en vele anderen. Wat bracht Hellemans Hooft terug van zijn reis? Allereerst het volgende, waarvan de inventaris luidt: ‘Van S Antonio Pelucchi in Roma habitante rincontro à S. Salvatore delle Cupelli nella strada del cardinal Roma, heb ik gekoft 4 grote potjens pomata, 2 jasmin en 2 merangol, omtrent 4 oncen in een lootjen gepakt. In een ander doosjen 6 flesjens oli van jasmin, 6 van merangol, 4 van cedri, 4 van cassia, 2 rosa, 2 andere en een kleyn flesjen quintessentie, en 4 potjens pomade de jasmin, 3 van merangol en een van cassia, en 2 dosijn paer halve francipan handtschoenen voor 42. Een doosjen met Bolognese balletjens. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||
Verscheyde kaerten van oudt en nieuw Romen, Naepels, fonteynen, ville, paleysen en antichiteyten. Een borstrok van Naepels. De comedie en vierwercken van Mantua. Een boek of 2 over de antichiteyten van Romen. Mijn schilderijGa naar voetnoot1. Twee dosijn paer slechter handtschoenen. Noch van Siena eenige boekjens meest Italjaens, en eenige pampieren en kaerten.’ Maar nog eens, en nu met het oog op vrij wat belangrijker vruchten: wat bracht Hellemans Hooft terug van zijn reis? Waarschijnlijk hadden zijn vrienden er zeer gunstige gedachten van; althans ruim een jaar na zijn t'huiskomst nam Nicolaes van Waveren, ambassadeur van Hunne Hoogmogenden, hem nevens Frans Six mede in zijn gevolg op den diplomatieken tocht naar Lubek (10 Januari tot 9 April 1653), waar de vrede tusschen Polen en Zweden gesloten zou worden. Hoe nauwkeurig echter de ook van dezen tocht gehouden aanteekeningen in het dagboek zijn (fo 140 tot fo 150) omtrent maaltijden en feesten zoowel als omtrent de fortificatiën der steden, waardoor 't gezantschap trok, - over het doel der reis komt geen woord meer voor. De schrijver stelde er denkelijk niet veel belang in. 't Was dan ook zijn eerste en zijn laatste reis van dien aardGa naar voetnoot2: zijn bekwaamheden vielen misschien niet mede. Ondanks al den invloed zijner verwanten en den door vader en grootvader wijdluftig geworden naam, dien hij droeg, bracht ridder mr. Arnoud Hellemans Hooft 't nooit verder dan tot commissaris van kleine zaken in 1656 en eindelijk ééns tot schepen in 1662. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||
Een paar bijzonderheden verdienen nog onze aandacht, eer wij het dagboek voor goed sluiten. De eene betreft de ouders van Hellemans Hooft, de andere zijn vriend Anslo. Wat het eerste aangaat, vinden wij op fo 189 een lijst der nagelaten handschriften van den Muider Drost, die bijna eene eeuw later in handen van Gerard van Papenbroeck en eindelijk eenigszins anders geordend op de bibliotheek der stad Amsterdam (zie den catalogus) zouden komen, waar ze ook nu nog berusten. Ziehier Arnoud's lijst:
Gaf Arnoud in deze aanteekening een bijdrage tot de geschiedenis van zijns vaders werken, hij deelt ons op fo 142 en op fo 54 bijzonderheden mede, die eenig licht verspreiden over 't geslacht zijner moeder. Te Hamburg namelijk zag hij den 22n Januari 1653 ‘grotevaeders graf’ d.i. 't graf van Arnoud Hellemans den vader van Leonora. Dat deze Arnoud een der zeven zoons van Pieter Hellemans van Antwerpen was en dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||
zijn broeders Willem, Antonie, Pieter, Frans, Bouwen (?) en Karel heetten, volgt uit het grafschrift in marmer gehouwen, ‘bij geval’ door onzen reiziger gevonden in de kerk van Sta Maria Formosa te Venetië. 't Luidt aldus:
‘Guiljelmus et Antonius, cum Arnoldo Petr: Franci: Bab: et Carolo fratribus ex Petro Hellemans Antverpiae progeniti, catholicae religionis cultores, clari diu pietate, charitate et liberalitate, in pauperes magna divitiarum parte erogata, tanta inter se fuerunt concordia, ut licet in omnibus mundi regnis negotiarentur, una tamen sibi ubique domus esset, et regibus et principibus cuncti gratissimi et Sen. Venet. Reip. decreto inter cives adscripti, immatura morte praeventi hoe tumulo et ceteri alibi clauduntur.’
Rechts ter eer van Antonie stond het bijschrift, met het jaartal 1582: Spes ego fallaces cognovi Antonius esse,
Exiguo vitae tempore factus iners.
Inter concives Belgas exortus, in urbe
Hac Veneta moriens, contegor hoc tumulo.
Links ter eer van Willem met den sterfdag 13 September 1593: Vix alüs dum vita fuit, post funera tandem
Non perii. At gelido marmore vivo mihi.
Helmannus Guiljelmus eram, me Flandria luget,
Hadria suspirat, pauperiesque vocat.
Reeds zeide ik dat de tweede en laatste bijzonderheid, waarop het reisboek onze aandacht vestigt, Reyer of Remmert Anslo betreft, den dichter aan de bezoekers der Dietsche Warande niet onbekend, sedert hij door den meester hun voorgesteld en zijn levensgeschiedenis van ettelijke dwalingen gezuiverd werdGa naar voetnoot1. 't Journaal leert ons dat Reyer, de dichter van Muiden in rou, de vurige bewonderaar van Pieter Corneliszoon Hooft, de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||
reisgezel is geweest van zijn zoon Arnoud. Zij verlieten Amsterdam den 31n Augustus 1649 en bestegen te zamen den 10n September te Keulen de aak, die hen naar Maintz voerde, en waarin Reyer 't aandoenlijk afscheidsvers aan Amsterdam dichtte, toen zij den 12n September het Binger loch bereikt haddenGa naar voetnoot1. Omtrent de vraag of hij reeds in 't voorjaar van 1649 tot de Katholieke kerk was overgegaan, geeft het dagboek geen licht: hij bezocht dezelfde kerken en woonde dezelfde ‘predikaeties’ bij als mr. Arnoud, maar at ook even als hij den 27n October te Venetië vleesch, ‘daer 't nochtans vastendagh was.’ Juist omstreeks dezen tijd ging het reisgezelschap uiteen. Blom was reeds den 23n naar Rome vooruit gereisd en Kieft den dag daaraan naar Padua vertrokken ‘om te studeren’; den 4n November begaven zich Anslo, Hudde, Ooms, een paar Brabanders en een Pragenaar, na voor 't laatst met Hellemans Hooft gegeten te hebben, over Ferrara en Loretto naar Rome, terwijl de overigen aan den omweg over Padua, Vicenza, Verona en Mantua de voorkeur gaven en eerst den 29n November Rome bereikten. Noch te Rome, noch elders maakt het dagboek eenig gewag meer van Anslo. Achtte Hooft het misschien min verkieslijk hem na zijn openbaren overgang weêr te ontmoeten? Ten slotte neem ik de gelegenheid waar tot aanvulling der geslachtlijsten van Anslo en Rodenburch in de Dietsche War. V, bl. 480, VI, bl. 263, gegeven, door uit de ledematenboeken der Doopsgezinde Gemeente alhier mede te deelen, dat Reyer's stiefvader Jan Rodenburch nog een zuster had Aagtje genoemd en den 15n Mei 1623 lid geworden; dat Rijkje Anslo den 5n Juni 1644 en dus negen dagen na haar huwelijk met dr. François van der Schagen lid der gemeente geworden Reyer's zuster was en dat Garbrand Anslo met Abigel Schouten getrouwd (Vondel's Werken III, bl. 170) de zoon was van Cornelis Claessen Anslo, den oom van Reyer, den leeraar der Doopsgezinde gemeente door Vondel's bijschrift beroemd.
Amsterdam, Februari 1873. |
|