Dietsche Warande. Jaargang 10
(1874)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 279]
| |
Pr. Willem van Hees, S.J.
| |
[pagina 280]
| |
vaderstad. Den 22e September des jaars 1617 trad hij op 16-jarigen leeftijd in de Societeit van Jezus, waarin hij werd opgenomen door Karel Scribani en later de aanzienlijkste posten zou bekleeden. Na de fraaie letteren, de wiskunde, de wijsbegeerte te hebben onderwezen, legde hij zich op het predikambt toe - en de in 1631 priester gewijde deed het met zulk een welslagen, dat hij gedurende 36 jaren in de aanzienlijkste steden van Zuid-Nederland eene tallooze en gretige menigte rondom zich verzamelde. Den uitstekenden redenaar viel zelfs de eere te beurt van klassisch Latijnsche predikatiën te mogen houden in de Bourgondische kapel te Brussel, ten behoeve der daar vergaderende ‘sodaliteyt’ en ten aanhoore van den aartshertog-landvoogd Leopold Willem, die hem de hoogste achting toedroeg. Hij stond vervolgens - wellicht reeds vroeger - aan 't hoofd der Jezuïeten-collegiën te Aalst en te Gent en zelfs van 't professenhuis te Antwerpen. De beslommeringen, aan zoo gewichtige ambtsbedieningen verbonden, beletten hem niet zich met allen ijver en vlijt aan de bouw- en dichtkunst te wijden. Uit vorenstaand bericht van C. Kramm vernamen wij reeds, dat Hesius de bouwmeester geweest is der kerk van den H. Michaël te Leuven - waardoor wij hier de oude Jezuïetenkerk te verstaan hebben en natuurlijk niet de reeds in 1165 gebouwde kerk van dienzelfden naamGa naar voetnoot1. Vroeger hield men vrij algemeen den beroemden Lucas Fay d'Herbe voor den architect van dat godsgebouw: hoe die dwaling in omgang gekomen is, leeren wij uit de volgende mededeeling van Goethals in diens levensschets van den grooten meesterGa naar voetnoot2; wij vernemen daaruit tevens hoe Lucas geroepen werd om aan Willem, op een hachelijk oogenblik, de behulpzame hand te bieden. ‘L'église des Jésuites à Louvain, élevée non sans peine sous la direction du père Guillaume Hesius, réclama la présence de l'habile architecte de Notre-Dame d'Hanswyck [Fay d'Herbe] comme le témoigne le poëte Corneille De Bie: | |
[pagina 281]
| |
Nog verder loopt 't verstandt schier boven de natuer,
Als oock volcomentlijck blijckt in d'architectuer,
Die sijn vernufte gheest soo diep heeft inghesoghen,
Dat sonder hem de const bleef buyten krachts vermoghen:
Soo als tot Loven in die nieuw Jesuiten-kerk
Ghebleken heeft door 't swaer en hooch verheven werck,
Dat tot een misverstandt was schier uyt 't loot gheweken
Met vrees van alle stondt te vallen of te breken;
Daer gheenen architect voor wist te vinden raedt
Als Lucas maer alleen, door wie de kerck noch staet:
Door wiëns kloeck verstandt het werek noch is ghebleven
In sijnen ouden standt. Wat dient er meer gheschreven?
Wat dient er meer gheseyt? De wonderheyt daer van
Ghetuighen moet wat dat Fay d'Herbe is voor een manGa naar voetnoot1.
Si d'un côté cette anecdote prouve l'estime dont Fay d'Herbe jouissait, elle fait voir d'autre part que ce beau monument d'architecture lui est attribué par erreur’. - De Mechelsche beeldhouwkundige en bouwmeester had dus het werk van zijn vriend Hesius slechts helpen schragen, en niet zelf ontworpen of volbouwdGa naar voetnoot2 Zijn vriend Hesius! - ja, want de innigste vertrouwlijkheid schijnt sedert tusschen de twee kunstbroeders ontstaan te zijn en voortdurend geheerscht te hebben. Toen de door Vondel in 1651 bezongen Andreas Cruesen, thans Aartsbisschop van Mechelen, de verfraaiing van Sint Rombouts, zijne kathedraal, aan Fay d'Herbe had opgedragen, stond hem op zijne beurt Pater Hesius ter zijde. ‘Le père Hesius - zoo schrijft GoethaelsGa naar voetnoot3 - qu'on retrouve partout où un monument était à ériger, fut encore une fois son directeur on plutôt son surveillant.’ | |
[pagina 282]
| |
Wat ik daareven over die kunstvriendschap schreef, wordt door het volgende nader bevestigd. Bij voornoemde gelegenheid, zegt men, wilde Fay d'Herbe zijn mededinger, den beeldhouwer Verbrugghen, in de schaduw stellen, en de brief door Fay d'Herbe den 16o September 1666, te midden zijner schermutselingen, aan Pater Hesius geschreven, getuigt andermaal van grooten eerbied voor zijn eerwaardigen vriend en diens invloedrijk kunsttalent. ‘Le marbre de mon beau-fils, à Bruxelles, n'étant pas assez grand, comme je le croyais, je me suis empressé d'écrire à Amsterdam à un de mes disciples pour savoir s'il n'y avait pas de marbre sur cette place; sa réponse est négative. VerbrugghenGa naar voetnoot1 a du marbre; mais ne voulant pas le vendre, je dois souffrir qu'il fasse l'ouvrage en ma place. Cependant je doute que son bloc soit assez grand et je souhaite que vous consentiez à employer des balustres; votre idée entraînerait le magistrat et le chapitre. Sans votre influence, je suis condamné à prendre patience. Je crains que le magistrat ne se refuse à faire les frais de la gravure du maître autel; mais dans ce cas, je l'entreprendrai à mes dépens, puisque tout le monde me dit qu'il est à l'égal de vos plus beaux ouvrages. Je consens à cette dépense, pour mon honneur, bien que cet autel me coûte fort cher, comme vous le savez: le cheval étant bridé, mettons-y la selle; cent florins de plus ou de moins ne feront pas l'affaire. Je suis occupé au dessin pour la gravure. Je reçois à l'instant quelques messieurs du chapitre qui déclarent consentir à l'emploi des balustres, mais en subordonnant leur décision à votre jugement.’ Uit dezen brief zou men haast opmaken, dat van Hees het plan heeft geleverd voor het prachtig hoofdaltaar der Sint Rombouts, een werk dat tot dus verre voor 't meesterstuk van Fay d'Herbe werd gehouden: - l'égal de vos plus beaux ouvrages wordt aldus op de natuurlijkste wijze verklaard. | |
[pagina 283]
| |
In alle geval, dit hoogstvereerd schrijven geeft genoegzaam te kennen, dat de onmisbare, qu'on retrouve partout où un monument était à ériger, de hand moet gehad hebben in het ontwerpen en stichten veler kunstgewrochten op belgischen bodem - ik. vermoed, van een aantal Jezuïeten-kerken en Jezuïeten-collegies, veelal gebouwd of vergroot of verfraaid in zijne dagen. Des te meer is het te bejammeren, dat wij geen meer bepaalde opgaven bezitten der gewis talrijke voortbrengsels van zijn kunstzin. Die kunstzin is ongetwijfeld te goeder ure ontwikkeld en gelouterd in Italie, te Rome vooral, waar Hesius door de vereerende keuze zijner ordebroeders, in 1672 werd heengezondenGa naar voetnoot1, om er de belangen der Vlaamsch-Belgische provincie zijner Orde te gaan behartigen. Als beoefenaar der beeldende kunsten drukte aldus Hesius met roem de voetstappen van Pater Franciscus AguillonGa naar voetnoot2 en der leekebroeders Petrus HuyssensGa naar voetnoot3 en Daniël SeghersGa naar voetnoot4 ‘den fenix der bloemschilders’. Doch Hesius was meer: - hij was ook dichter. De door Peerlkamp zoo uitbundig geprezen Jacobus Wallius viert in een schoonen lierzang aan zijne ‘dichterlijke ordegenooten in Belgie’ [ad Belgas sodales poetasGa naar voetnoot5] het poëtisch talent van onzen Willem van Hees en wijdt hem aldaar een 25-tal hoogst vleiende versregels toe. In eene Ode getiteld ‘aan mijne Belgische vrienden’ [ad amicos BelgasGa naar voetnoot6] heeft Sarbiewski, de Horatius van zijn tijd, naast Joannes Bollandus, naast Maximiliaan van HabbekeGa naar voetnoot7, Joannes de Tollenaere, Jacobus Hortensius, Lucas Dierickx, Sidronius de Hossche, Michaël Mortiers, Jacob van de Walle, Jacob Libens en Willem Boelmans ook eene eervolle plaats ingeruimd aan hun medebroeder en kunstverwant, onzen Willem | |
[pagina 284]
| |
Hesius. In dat gedicht luidt het, volgens Prudens van Duyse's middelmatige vertalingGa naar voetnoot1: Wie kent niet Hortens' geest, in stiller vlam ontstoken?
Of Diericx ziel, verkwistend uitgespat?
En hoe van Hesius gesproken,
En Libens naar den eisch geschat?
'k Wil met mijn vriendenarm een Hosschius omkroonen,
En Wallius, twee vrienden die 'k niet scheî:
'k Bezwijk, met onbezielde toonen:
Beklaeglijke onmacht, schrei!
o Namen, de oudheid waerd! vernuften, rein en edel,
Wier hooger afkomst op uw voorhoofd leeft,
Wien majesteit rond d'achtbren schedel,
En braefheid op de lippen zweeft!
Gelijk Van Habbeke zich niet onbetuigd had gelaten, bij 't vernemen van Sarbiewski's stemGa naar voetnoot2, zoo ook Hesius niet, evenmin als zijne dichterlijke gildebroeders. Hij vereerde den Poolschen zanger twee emblematische elegiën, sinds opgenomen achter de verzamelde gedichten van Sarbiewski. Het eerste zinnebeeld vertoont: Philomela, stervende tusschen de snaren der lier, het tweede: drie bijen op de gespannen snaren der lier, toespelend op het geslachtswapen van Paus Urbaan VIIIGa naar voetnoot3, wien de ‘devotissima Sociëtas Jesu Antverpiae’ Sarbiewski's gedichten opdroeg, en wiens lievelingsdichter deze was. Twee jaren later, in 1636, gaf Hesius zijne met een honderdtal houtsneefiguren opgeluisterde ‘zinnebeelden over Geloof, Hoop en Liefde’ in het lichtGa naar voetnoot4. Onze liefelijke Roomsche volksdichter, Pater Adrianus Poirters uit Oisterwijck in NoordbrabantGa naar voetnoot5, die gewoon was hier en | |
[pagina 285]
| |
daar op vreemd taalgebied een ‘Parnassie-bloemken’ te plukken, is ook bij Hesius te markt geweest. Reeds in Het masker van de wereldt afgetrockenGa naar voetnoot1 had hij de godminnende Philothea op het 34e zinnebeeld van 't 3de boek verwezen; en in het Spiegelken der zuiverheidminnende Philagie, toont hij deze hoe zij moet leeren wat ‘Paulus wenschte in de Romeynen; blijde zijn met die blijde zijn, droef zijn met die droef zijn’. Hij beroept zich aldaar op het ‘kloek verstand’ van Willem Hesius. ‘Zoo gy dese lesse, o Philagie, wel kond leeren en oeffenen, dan zult gy met Paulus mogen zeggen: Omnibus omnia, Al aen al. Kan 'er, tot desen proposte, wel aerdiger zinnebeeld voor den dag komen, als hetgene by een kloek verstand word gevonden?Ga naar voetnoot2 Hy schilderd de Liefde met eenen spiegel voor haer aenzicht, alsof hy wilde zeggen: ik en heb geen eygen aenzicht, maer eens anders aenzicht zal zijn mijn wesen. Hoor hiervan sijne gepolysterde dichten: Aspice me, quicumque voles me pingere; vultus
Qualis amantis erit, talis Amoris erit.
Flentis erit vultus? vultum plorantis habebo.
Rideat ille? iterum vultus amoenus erit.
Sollicitus si spectet, ero suspensus et anceps;
Si timeat, mea mox ora timentis erunt.
Ora oculique polo si defigantur aperto,
Incipient oculi summa videre mei,
Denique si (quod amo plus omnibus) ardeat ille,
Uror, et ipse mei testis amoris ero.
Usque adeo optat amantis Amor sibi sumere vultus,
Ut cupiat vultum non habuisse suum.
‘Deze dichten, o Philagie, zijn rijk van luyster; ik vreese, dat ik den glans daervan (gelijk het met de spiegels gaet) met het overzetten en vertaelen als met eenen waessem zal verduysteren. Ondertusschen, hoor de gevoegzaeme Liefde eens spreken, | |
[pagina 286]
| |
en hoe dat ze haere gesteltenisse naer eens anders gesteltenisse weet te voegen: Wat wilt gy op den doek met verwen toch gaen maelen,
En zoo met een pinceel mijns vriendens aenzicht haelen?
Stel my een spiegelglas voor 't aenzicht en gemoedt,
Dan zult gy zien in my wat mijnen vriend al doet.
Is 't dat hy droevig weent, zoo gae ik bitter schreyen;
Is 't dat sijn aenzicht lacht, wy lachen alle beyen.
Sijn sorg en sijnen angst maekt mijn benouwtheyd groot,
Ik vrees, zoo bleeke vrees sijn roode wangen doodt.
Ziet hy den Hemel aen, met oogen opgeslaegen,
Mijn oogen zullen ook terstond naer boven jaegen,
En, wat ik 't meesten acht, zoo hy van Liefde brandt,
Ik toon, den zelfsten stond, mijn vlammen t'alle kant.
O vriendelijken aerd, en eenigheyd der herten,
Die saemen toonen vreugd en saemen voelen smerten!
Zie wat de Liefde doet: s'en wil haer aenzicht niet,
MitsGa naar voetnoot1 dat men in hun twee het zelfste wesen siet.
Nog schreef van Hees Legatus fidelis ad oratores christianosGa naar voetnoot2, eene handleiding voor de verkondigers van Gods woord; en volgens Van der Aa's biografiesch woordenboek berust in de bibliotheek der Leidsche hoogeschool een manuscript, ten titel voerend: Guilielmus Hesius, de systemate Saturnino, een werk over de sterrekunde, zou ik denken. De kunst en dichtlievende man overleed te Brussel den 4n Maart des jaars 1690. Het jaar 1673, toen Hesius volgens Foppens en J.C. DiercxsensGa naar voetnoot3 het Antwerpsch professenhuis bestuurde, neemt Van der Aa verkeerdelijk voor zijn sterfjaar. - Jacob Hendrik Hoeufft vereerde hem in zijn Parnasus Latino-Belgicus (pag. 164) een zeer vleiend distichon, waarvan de zin is: Hoe schoon heeft Hesius de goddelijke deugden Zinbeeldig - en meteen zijn eigen hart - geschetst!
Seminarie Kuilenburg. |
|