Jacoba van Beyeren.
(Vervolg van bl. 16.)
Reeds was het artikel, waarmeê dit Deel der ‘Warande’ aanvangt, afgedrukt, toen ons het derde Deel der vertaling in handen kwam. Wij blijven, na er inzage van genomen te hebben, bij het oordeel hetwelk wij over de twee eerste Deelen uitgesproken hebben. De vertaling is duidelijk en ongedwongen van stijl, hier en daar wat te gerekt; en vooral aan dit laatste lijdt het derde Deel; anders waren ook niet uit twee Deelen kl. 8o te zamen 932 bladzijden, drie Deelen groot 8o te zamen 975 bladzijden gekomen.
Een enkel voorbeeld; 't achtste boek, 't negende hoofdstuk vangt aldus aan: ‘Jacobäa war von der Schwindsucht befallen. Der Feuergeist hatte seine zarte Hülle verzehrt. Als Ruhe und ewig Entsagen eintrat, erblichen rasch ihre letzten Kräfte.. Wohl mochten verzehrend mitwirken bitteres Nachdenken über all das wilde und verfehlte ihres Lebens.’ In 't hollandsch: ‘Jacoba was door de tering aangetast. Haar vurige geest had zijn zwak stoffelijk hulsel gesloopt en verteerd. Hare wederwaardigheden en beproevingen, hare onophoudelijke bekommernissen, zorgen en kwellingen hadden hare gezondheid ondermijnd. Zoo lang de wanhopige worsteling duurde, had de inspanning zelve haar staande gehouden; nu een tijdperk van rust, betrekkelijke werkeloosheid en voortdurende zelfverloochening was aangebroken, ontzonken haar weldra de laatste krachten. En wie zal ons zeggen, in hoe verre zielelijden van nog anderen aard medewerkte tot deze slooping des ligchaams: de bittere knagende herinnering aan zoo menigen misgreep, zoo menige dwaling in haar zoo jammerlijk mislukt leven.’
Ondanks dat blijft het werk zeer aangenaam ter lezing. Doch