Dietsche Warande. Jaargang 9
(1871)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 271]
| ||||||
Herstelling en monumentale beschildering van de ‘Schepene-saele’ te Yperen,
| ||||||
[pagina 272]
| ||||||
den volmaaktst mogelijken toestand aan onze nakomelingen over te leveren. Het in stand houden der monumenten, en het op monumentale wijze afbeelden onzer geschiedenis is zeker een der voornaamste middelen om het volk tot vaderlandsliefde en nationale deugden op te wekken. Onder de mannen, die in Belgiën dat kunstgevoel, die edele vaderlandsliefde, dat besef van eigen waarde kweeken, is met eere te noemen de Heer Alphonse Vandenpeereboom, die, achtervolgends, als Schepen en Burgemeester van Yperen en, later, als Minister van Binnenl. Zaken en Lid van den Kamer der Afgevaardigden, alles gedaan heeft om het beginsel der in-standhouding en voltooying van historische monumenten in 't algemeen en de herstelling in eer en luister der lakenhallen van Yperen in 't bizonder te doen zegevieren. Men begon te Yperen met het herstel en de beschildering der Schepens-Zaal. Aan dat gedeelte der halgebouwen verbinden zich de belang- en roemrijkste herinneringen. In deze zaal toch vergaderden de Schepenen; het was daar dat zij zich met de zaken van eene stad, die in de XIIIe Eeuw al 700,000 inwoners telde, bezig hielden, en dat zij te-recht-zaten. Het was daar, dat jaarlijks de kommissarissen van den Soeverein met groote plechtigheid de Stadsrekeningen onderzochten en het Bestuur vernieuwden. In deze Schepens-zaal werden de Graven van Vlaanderen, de Hertogen van Borgondië en al de Vorsten, na den eed bij hunne Blyde incompsten afgeleid, getoefd en onthaald door de Overheid, ten aanzien van het op het plein vergaderde volk. Daar offerde men hun de gebruiklijke geschenken, gewoonlijk bestaande uit eenig stuk goud- of zilverwerk, vercierd met het wapen der stad, of uit stukken laken, te Yperen vervaardigd. Het was in deze zelfde zaal, dat in 1303 het verdoolde volk zijne Schepenen vermoordde, onder beschuldiging van met Frankrijk te heulen. Het was, eindelijk, in deze zaal, dat, bij de Brabantsche omwenteling, de Staten van West-Vlaanderen, op uitnoodiging | ||||||
[pagina 273]
| ||||||
der Schepenen hunne raadsvergadering hielden, vier maanden lang: van 17 Nov. 1789 tot 20 Maart 1794 (‘de vergaderinghe van West-Vlaenderen’). Met de inneming van Yperen, door de Franschen, den 17 Juni 1794, hield de oude gemeente-inrichting der Stad op te bestaan, en de stoffeering, welke het ‘oude régime’ herinnerde, werd wechgenomen: talrijke lagen kalk en verw overdekten de oude muurschildering. Van deze laatste heeft niets behouden kunnen worden dan een oud tafereel op den oostwand der zaal. De taak, deze halle met nieuwe schilderingen, in monumentalen stijl, te vercieren, werd opgedragen aan de Heeren Godfried Guffens en Jan Swerts, de beroemde heropwekkers en vernieuwers van den grooten stijl in Belgiëns schilderkunst Zij, die, door zoo menig gewijd tafereel zich reeds sints jaren als de schilders van het verhevenst en tederst godsdienstig gevoel hadden doen kennen, en die door hunne edele ordonnantie en teekening te gelijk de grootste eer aan de school deden, die hen heeft opgekweekt, hadden, daarenboven, door hunnen (bij den bekenden brand, helaas, vernietigden) arbeid aan de Beurs van Andwerpen, bewezen hoe zij alles vereenigden, wat men verlangen kon in het oudheidkundig en scheppend penceel, dat de gedenkwaardige lotgevallen eener Stad, vertegenwoordigd door hare Schepensbank, in tafereel zoû brengen. Maar spreken wij, in de eerste plaats, van de overblijfselen der oude beschildering, die nog hebben kunnen behouden of hersteld worden. Op den bovengenoemden oostwand der zaal, stelt het oude (herstelde) schilderwerk, aan weêrszijden van het rondlicht, de Evangelisten St Jan en St Marcus voor en, daaronder, de 12 Vorsten en Vorstinnen, die van 1322 tot 1476 over Vlaanderen geregeerd hebben:
| ||||||
[pagina 274]
| ||||||
De drie laatste groepen, die geheel vernield waren, zijn geschilderd en al het overige is hersteld door den talentvollen F. Vinck, leerling van Leys, die zich onlangs, een naam heeft gemaakt door zijne in vereeniging met L. Hendrix uitgevoerde tafereelen uit de lijdensgeschiedenis, in de L.-Vr.-Kerk te Andwerpen: Het venster aan den tegenovergestelden wand is met nieuwe glasschilderingen voorzien. Zij bestaan uit 35 blazoenen. In den venstertop ziet men:
In het benedendeel van het venster stellen 19 blazoenen de wapens voor van het meerendeel der kleine gilden, die den naam van gemeene Neeringhe droegen. Dit venster brengt dus de groote volkskracht in herinnering, die zich in het Gildewezen uitsprak, welks vergaderingen gehouden werden in deze eerbiedwaardige zaal en in schaduw van het belfreit, den klokketoren, die het zinnebeeld was van de macht der gemeente, en waarvan het strenge profiel zich nog deftig ten hooge heft achter dit historiesch gedenkglas, een geschenk van den Heer Vandenpeereboom, ontworpen en uitgevoerd door den brugschen glasschilder, Dobbelaere. Werpen wij nu een blik op de groote en schoone muurschilderingen, in deze zaal door de Heeren Guffens en Swerts, die tweelingbroeders in de hoogste kunst, uitgevoerd. Tegenover den schoorsteen, stelt het muurvak de Blijde Incomste te Yperen voor van Philips den Stoute en zijne vrouw, de erfdochter van den laatsten Graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Male. De Hertog komt uit eigen naam en uit naam zijner vrouw de oude vrijheden en keuren van de vlaamsche stad bevestigen. De Schepenen van Yperen zijn den Hertog te gemoet gegaan tot voor de poortbrug der stad. Philips is in groot kostuum, hij heeft aan zijne zijde Margareta, wier telganger door een page | ||||||
[pagina 275]
| ||||||
wordt vastgehouden; hij luistert met oplettendheid naar de toespraak, die hem de Raadpensionaris, in naam der Gemeente van Yperen, houdt, een der Schepenen draagt, op een metalen blad, de sleutels der poorten van de stad. Achter de Schepenen staat de Prelaat van St Martijn, omringd van kerkelijke waardigheidsbekleeders en van andere leden der geestelijkheid; een van hen draagt de banier van de abdij van den H. Martinus; een Franciskaan is belast met die van het broederschap van O.-L.-V. van den Thuyn, ingesteld na het beroemde beleg van Yperen in 1383. De eerste groepen van den vorstelijken stoet zijn de poort reeds binnengetrokken; men bemerkt evenwel nog onder de gewelven eenige wapenherauten, die het einde der toespraak afwachten. Aan beide zijden van den Hertog en de Hertogin staan, volgends hun aaloud voorrecht, de hoofdmannen der gewapende gilden van St Joris, van St Sebastiaan, en van de H. Barbara; zij zijn met de teekenen hunner waardigheid bedekt, en heffen de schilden der broederschappen, die zij vertegenwoordigen, hoog in de lucht. Achter den Vorst en de Vorstin rijdt Mevrouw de Salgy, hofdame der Hertogin, tusschen twee edellieden van de huizen van Borgondië en Vlaanderen; waarvan de een den helm, en de andere het zwaard van den Hertog draagt. Nog andere Heeren, die de standaarts van Vlaanderen en Borgondië dragen, en Ridders, van top tot teen gewapend, volgen den Vorst en sluiten den stoet, die zich tusschen de dichte volksdrommen voortbeweegt: de gewapende gildebroeders kunnen naauwlijks de menigte bedwingen, die vooruitdringt. In de diepte der schilderij ziet men het belfreit, de hooge torens der kerken en de schilderachtige huizen der stad. Yperen is in vreugde, de openbare gestichten, zoo goed als de partikuliere gebouwen, zijn met vlaggen en wimpels vercierd. Het schilderstuk links van den schoorsteen, dat we aan 't penceel van den Heer Swerts verschuldigd zijn, herinnert de voltrekking van de over-een-komst, in 1253 gesloten tusschen de | ||||||
[pagina 276]
| ||||||
Schepenen van de Stad en den Prelaat van de abdij des H. Martinus, over de regeling van het onderwijs te Yperen. Er werd toen bepaald, dat er te Yperen drie scholen zouden worden opgericht, waar de geestelijken zelf in de lagere klassen onderricht zouden geven, zonder zich te kunnen laten vervangen; dat de burgers van Yperen aan hunne kinderen het eerste onderwijs bij zich in huis konden verstrekken, zoo als zij dit verkozen, en dat ieder burger van Yperen het recht zoude hebben lagere scholen te houden, zonder het verlof van de Schepenen of van den Prelaat van St Martijn. De vrijheid van lager onderwijs te geven of te ontvangen bestond dus te Yperen reeds in de 13e eeuw. Pe schilderij stelt een der drie openbare scholen voor, op het oogenblik dat de Schepenen het gesticht bezoeken, en het werk der leerlingen komen nazien. Een onderwijzer geeft aan de Magistraat de uitleggingen, terwijl een geestelijke leeraar de orde bepaalt, waarin de jonge lieden zich aan de Schepenen moeten vertoonenGa naar voetnoot1. Het schilderstuk rechts van den schoorsteen, door den Heer Swertz, herinnert de publikatie van het bevelschrift van de Magistraat van Yperen, waarbij de vereeniging der liefdewerken bepaald en de zorg geregeld wordt, daarvoor van Staatswege te dragen (1530). Gedurende de eerste jaren der 16e eeuw was de behoefte onder vele burgers van Yperen groot: de lakenweverij, de bron van haren vroegeren bloei, was bijna geheel verloren; de bedelstaf ging met treurige schreden voorwaards en gaf aanleiding tot groote wanordelijkheden. Om dezen toestand zoo veel mogelijk te verbeteren, gaf de Magistraat een bevelschrift uit, dat al de aalmoezen in 't vervolg bij elkander zouden gebracht worden in de | ||||||
[pagina 277]
| ||||||
gemeene Beurse, en dat zij aan de arme huisgezinnen zoude worden uitgedeeld, onder het toezicht van voorname personen, door de Magistraat daartoe aangesteld, die rekenschap van hunne uitdeelingen moesten geven. Weldra werd de rechtzinnigheid van dit bevel bestreden, voornamelijk door de bedelorders. De Magistraat meende over dit kiesche onderwerp den geleerden der Sorbonne te Parijs te moeten raad vragen; en de fakulteit der theologies van de Sorbonne bevestigde de rechtzinzinnigheid van 't bevel door de Magistraat gegeven, de Kardinaal Campéguis en de Bisschop van Theruwane hechtten er hunne goedkeuring aan, terwijl Keizer Karel V aan de Magistraat van Yperen de overgroote eer bewees hun reglement in de groote steden van zijn graafschap Vlaanderen in te voeren. Het onderwerplijk schilderstukGa naar voetnoot1 stelt de groote markt van Yperen voor, zoo als deze gedurende de eerste helft der 16e eeuw was, met zijne houten huizen, en zijne steenen bewoond door de edelen en voornamen der stad. De afgevaardigde van de Magistraat leest, van eene hooge estrade voor de hal opgericht, in Januari 1530, het beroemde bevelschrift voor. Achter hem staat de Magistraat van Yperen, de doctor van Sorbonne, die uit Parijs de goedkeurende akte van de fakulteit der theologie mede heeft gebracht, vervolgends de Legaat van den Paus, de Bisschop van Theruwane, eenige leden der waereldlijke geestelijkheid en eindelijk eenige poorters van Yperen. Twee trompetters der stad staan op de treden der estrade, waarvan de hal om zoo te zeggen de achtergrond vormt. Het volk verdringt zich op de groote plaats om de lezing van het bevelschrift te hooren, en de gilden zijn er onder hunne vaandels vereenigd. De opschriften in oud vlaamsch, die de verschillende onderwerpen der schilderstukken aangeven, even als de fransche tekst | ||||||
[pagina 278]
| ||||||
van den eed die voor de gemeente Yperen door Philips den Stoute, hertog van Borgondië, is afgelegd, zijn uittreksels van de dokumenten, die in de archieven der stad berusten.
Er blijft ons nu nog slechts over iets te zeggen van het bouwkundig gedeelte dezer restauratie en verciering. De schoorsteenmantel, de deuren, de lambrizeering en balkprosileeringen zijn nieuw en het werk van den beeldhouwer Malfait te Brussel. Vijf beelden zullen in de schoorsteennissen worden geplaatst: in het midden O.-L.-V. van den Thuyn, Patronesse der Stad. Naast dit standbeeld zullen (mag men het verslag der huldiging gelooven) gezeten zijn twee Overlieden der vermogende gilden van de wevers en vollers. De beelden (ten voeten uit) van St Joris en St Sebastiaan, patronen der 2 voornaamste gilden, zullen de zijdenissen innemen. In het steenen beeldwerk van den schoorsteen maken eenige ranken het woord Yperen uit en het jaartal 1867. Het gewelf, met eikenhout bekleed, bestaat uit 5 vakken en is vercierd met beeld- en schilderwerk. Deze welf is vernieuwd volgends de oorspronkelijke teekeningen. Maar ofschoon nu de betimmering dezer zaal met prijslijke netheid is uitgevoerd, zijn er toch vrij zwaarwichtige aanmerkingen op te maken. In de eerste plaats, het aanbrengen van twee loze deuren, die met werklijke doorgangen in twee andere der 4 zaalhoeken moeten kloppen. 't Is eene allertreurigste dwaling te gelooven, dat de symmetrie en hare wetten onder het bereik valt des noods van een beschonkene, maar die nog van éen tot zes kan tellen. Neen, Mijne Heeren, dat is de schoonheid niet: een middelpunt te hebben, en dat altijd door de zelfde dingen, twee aan twee, te doen flankeeren (onverschillig wat die dingen zijn). De schoonheid is geen produkt van domme Zirkelschlaege: ideën zijn niet maar grootheden: 4 is, als ge wilt, een arithmetiesch, maar volstrekt niet per se een aesthetiesch denkbeeld. Symmetrie (als ge uw bedrijf een symmetriesch noemt) is nog geen harmonie. Een ander maal méer hierover. Ook de schoorsteen, wat de houtbekleeding betreft, schijnt | ||||||
[pagina 279]
| ||||||
ons niet het charakter te bezitten van dergelijke werken uit de middeleeuwen. De vereeniging of verbinding der houtkonstruktie met den steen is niet organiesch ontwikkeld. Ook herinnert ons de al te rijke zelfs wat overladen houtbekleeding, met 43 nissen en baldakijns, te veel een altaarwerk uit die tijden. De schoorsteenen waren in 't algemeen eenvoudiger van bewerking en minder beladen met pinakels. Maar nu ten slotte: Belgiën geeft (in de monumentale kunst) het schoonste voorbeeld van goed begrip der plichten, die een Staatsbestuur tegenover het volk te vervullen heeft; het beseft diep, dat het de nationaliteit moet aanvuren, en dat de kunst, de edelste in de eerste plaats, hieraan moet worden dienstbaar gemaakt. Niet zelden echter sluipt er eenig misverstand in het enthuziasme, dat men voor de oude geschiedenis der Vlamingen opwekt. Een monarchaal Staatsbestuur moest gevoelen, dat bloedig verzet tegen den Leenheer, al is hij ook (bijv.) maar een Franschman, weinig geschikt is om dynastieke ingenomenheden te doen wortelen. De Liberalen geven ook hoog op van de Vrije Ambachtsgilden, en van de privilegiën aan deze, of aan andere afdeelingen der bevolking verleend. Zij begrijpen niet, dat een privilegie aan te nemen, eene erkenning is van de bevoegdheid des Vorsten om zulke zaken te geven; dat hierin dus een protest ligt tegen hun eeuwig beweeren, dat de soevereiniteit bij de meerderheid der kiezers berust en dat de vrijheid een natuurlijk recht is.. Zij weten ook niet, dat een Vrije Lakenwever of Vrije Wijnkuiper bijv. een persoon is, die niet vrijelijk met anderen in konkurrentie mocht treden; maar juist een die, door wettelijke bepalingen, van konkurrentie is bevrijd. Men doet wel, die middeleeuwsche denkbeelden te huldigen; maar men vergist zich schromelijk, wanneer men denkt, dat zij iets gemeen hebben met de toestanden, ons door het liberalisme der XIXe Eeuw gemaakt. Zoo belast zich de Onkunde niet zelden met de taak het onrecht te wreken, dat haar broeder, het Liberalisme, den voorstanders van den waarlijk christelijken staat aandoet. Men doet wel - maar de man van verstand en kennis glimlacht. |
|