Dietsche Warande. Jaargang 9
(1871)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 228]
| |
Brieven van Gerard van Loon
| |
[pagina 229]
| |
gepleegt. waar van UE. insgelijk een copye zal besorgen. wat belangt de papieren daar UEd: door voorstad mij van heeft laaten spreken, die zal ik tragte na te speuren; en zoo danige middelen ter hand slaan die tot dat oogmerk zullen konnen bekwaam zijn. verder heb ik verstaan dat tot gouda zeeker priester vande roomsche gemeente, met naame walvis, veele oude brieven en bescheide der geestelyke gestigten zoude hebben, daar UE mischien die van zijne sinlijkheid zyn zoude vinden. verders afbreekende, blijve ik met veel respect Myn Heer VE DW Dienaar Gerard van Loon delft 18 april 1712
No 2. Mijn Heer
De Hr Cornelis van Alkemade op het haringvliet
Te
Rotterdam
Met een paktje G V L
Mijn Heer
Dus lang hebbe ik uijtgestelt uwen aangenaamen te beantwoorden niet bij zoorte van nalatigheid maar omdat ik in staat mogte weezen om iets te konnen bijbrengen in dankbaare erkentenis tot voortzetting uwer uitgestrekte liefhebberije der oudheden onzes vaderlands. ik hebbe bij den Hr 's gravezanden mij geaddresseert wegens de schriften of oude stukken van de heer van blijswijk dan die heeft mij betuijgd geene te hebben. wat belangt de penning: zegel etc: van de vrouwe van Cronenburg, ik hebbe twee maal daarom te Leyden geweest dan het ongeluk aangetroffen van haar telkens niet t'huijs te vinden. dan inmiddels heeft zij mij de nevensgaande Catalogus toegesonden, waar uyt schijnt te blyken dat zij haar geheele liefhebberij niet bij stukken, maar met eenen bondel wil verkoopen. hier nevens gaan echter twee pasquillen ten tijden van alba, het derde hadt ik aan de Heer schoemaker vereert, ook bekomt UE een oude beschrijving van | |
[pagina 230]
| |
de intrede van de aartshertog karel te bruggen, en een tweede van willem de eerste Ano 1577 te brussel, als ook van den aartshertog mathias. in die van willem zal UE de uijt legging vinde van het gevecht van goleath met david, op een penning in het daarop volgende jaar gemunt. uyt de pasquillen dat door t gevegt van den leeuw met het varken, door t' laaste de spanjaard verbeeld wordt, etc: onze pastoor heeft mij gezeidt onder de oude papieren der pastorij een afbeelding van den delfschen brand (daar bleyswijk van gewaagt) gevonden te hebben, met de afbeelding van het leproozen huijs waaruijt de pastoor dien brand aanziet. dat hebbende bekomen zal UE per occasie toe zenden. onderwijlen zoo zijn de toegezonde zaaken tot uw gebruijk zoo lang UE die mogte van noden hebben. hiernevens gaat ook de voorrede van het onder de hand zijnde penningwerk waarop ik Uw oordeel met vermaak bij de te rugzending zal te gemoed zien. ik wil afbreken met die verzekering te geven dat mij niets uwe liefhebberij specteerende zal voorkomen, 't geen ik niet zal tragten UE te doen erlangen op dat ik des te eerder UE zoude konnen overtuijgen dat ik waarlijk ben, Mijn Heer VEDW Dien̄: Gerard van Loon. delft. 2 Augt. 1714
No 3. Mijn Heer
De Heer Kornelis van Alkemade op het Haringvliet
Te
Rotterdam
Met een pakje gemerkt G V L
Mijn Heer
Ik hebbe uwen aangenaamen benefsens alle het toegezende (sic) naar wensch weder te rug ontfangen. ik ben van voorneemen om alle de inhaaling[en] welke in neerland geschiet zijn zoo veel mogelijk is bij den andere te verzamelen om na 't afmaaken van dit jegenwoordig penningwerk, daarvan een geheel lichaam te zamen | |
[pagina 231]
| |
op te stellen. wat belangt het penningwerk zelfs, om dat van ouder tijd te beginnen. is om drie reden agter gelaaten 1/ mits dit tegenwoordige reets overgroot is, 2/ om dat de ouder historie duijster zijn, 3/ om dat de penning zoo menigvuldig niet zijn om daar mede eene gevoeglijke historie zamen te weven. voor het toegezonde afdrukzel van hugo de groot blijve UE dankbaar. wat belangt de mijne medegedeelde voorrede ik hebbe daar in wat wijtlopiger van 't gebruijk der legpenningen willen handelen om dat der zelver herkomste, oudheid, en behandeling aan weinige bekent zijn, egter op uw advijs mij geheellijk overgevende zal ik de voorbeelden agterlaaten. wat belangt dat uwe voorrede voor het leggeld mij tot het maken van deze zoude hebben aanleiding gegeven. zoo moet ik betuijg[en] dat mij noijt het geluk is te beurt gevallen van die te mogen leezen. want wegens de doosjes, en t omdeelen, ben ik door eene heer droste onderregt, die als van zijne voorouders in regering zijnde geweest dezelve als noch is hebben[de]. het gebruyk heb ik uyt een oud boekje die manier van behandelen leerende. en eindelijk het gebrek der huydendaagsche cijfer letteren hebbe ik aangemerkt uyt de oude getey- gebeed- en andere boeken die in de biblioteek van onze pastorij bewaard worden. in deeze zijn mij de nevens gaande oude schriften ter hand gekomen. waar van de meeste tot het geslagt der heeren van montfoort, andere tot later gevallen der staaten van uijtrecht behooren. ik hebbe gedacht UE die te moeten toezenden op dat zoo daar in iets van Uwe speculatie mogte weezen het zelve zoude copieeren: en om UE des te meerder (sic) te overtuijgen dat ik altijd met veel plesier zal tragten te toonen dat ik ben Mijn Heer VEDW Dienaar Gerard van Loon delft 14 Augt 1714
P: S: ik heb bij de papiere een groote penningplaat van greg egmont bissch van uijtrecht gedaan dien UE zoo 'er behage in mogt hebben zult kunnen afgieten of teikenen. | |
[pagina 232]
| |
No 4. Myn Heer
De Hr Corn̄ van Alkemade op 't haringvliet P Te Rotterdam
met een pakje gemerkt G.V.L.
Mijn Heer
Tot dus lang hebbe ik alleen uytgestelt uwen aangenamen te beantwoorden als ook UE speciaal te bedanken voor het beleeft onthaal aan uwen huyzen genoten; op hoop dat mij iets inmiddels mogte ter hand zijn gekomen op dat ik hetzelve aanbiedende UE des te meerder van mijne verpligting en dankbaarheid zoude mogen overtuijgen. dit is egter niet gebeurd, tamen est laudandae voluntas. Hier nevens egter gaat het registerboekje van sint aagtens Convent, als ook vier hoogduytsche penning boeken van den jaare 1700, 1701, 1702 en 1713. op dat, zoo daar in zoo daar in (sic) iets van Uw behage mogte weezen UE het zelve zoude konnen uytschrijven ofte uyt teykenen. Des gelijk gaat ook hier nevens een Copij napjeGa naar voetnoot1 gedraijd naar het origineelen dat in het Cabinet van onzen geweezen hoofdschout is berustende, het welke UE mits deeze ben vereerende. Verders ben ik UE ten hoogste dankbaar voor de toegezonde uytlegging aangaande het voeren van de spreuk silly silly doch ik zoude gaarn weten of het woord silly iets in onze taal is betekenende. wegens het previlegie der schutterije van Delft, en waar van ik de eer hadt laastmaal met UE te spreken, zoo vinde ik in de bewijsstukken die agter het verward europa van Valkenier gedrukt zijn: dat zij (op fol: 144) van den prins verzoeken dat de supplianten zullen behouden alle previlegiën en vryheden de welke de schutters hebben gehadt voor den jaare 1580 volgens het previlegie of handvestboek daar van zijnde welk verzoek zijnde gesteld in handen van de regering van Delft zoo heeft die bij rescriptie daar op geantwoord. Konnen haar agtbr niet anders zeggen als dat geene kennisse hebben van eenige previlegie en vrijheden die de schut- | |
[pagina 233]
| |
ters buyten eenige Conventie of verdrag afgenomen zoude mogen zijn en in kas daar eenige zoude mogen weezen dat haar agtbr zeer gaarne uyt de requiranten willen verstaan welke daar mede gemeent werden. egter heb ik gezien een Conventie tusschen de hooge vroedschap en hoofden der schutterij ten eenre, en prins Willem den 1 ten andere zijde in den jaare 1572 of 1573 gesloten waar bij was bedongen dat de hervormde godsdienst alleen buyten de stad Delft in de kooltuijnen zoude mogen werden verrigt etc: waar uijt zeeker blijkt dat doemals ander regt bij de schutterij is geweest. eindelijk wilde ik UE gebeden hebben ofte UE geen stukken, raakende het oude huijs te spange, dat bij overschie leijdt, heeft. hier mede wil ik eindigen, na UE van mijn divoir in t voortzetten der liefhebberij verzekerd te hebben, betuijgende dat ik ben Mijn Heer VE: D: W: Dienaar Gerard van Loon. delft 20 febr 1715
No 5. Mijnheer
De Hr Corn̄ van Alkemade
per ami.
Te
Rotterdam
Mijn Heer
Ik hebbe uwen laasten, na verscheide dagen uyt stad te hebben geweest, met mijn t'huys komst wel ontfangen belangende het Manuscript: der privilegie van delft hebbe ik onder voorkomende occasie kennisse gegeven aan onzen pensionaris, welke aan nam des wegen de Heeren te zullen spreken, dan mij over wijnig dagen daar op antwoord liet toe komen. dat de stad alle haare previlegie in behoorlijke forme hadt, dierhalven voor de gegeve Communicatie mij deedt bedanken. belangende den ingeleiden hebbe ik die aan 't huys van den Heer spiringshoek besteld. wegens het voorgenome penningwerk heb ik eenige dagen te Amsterdam geweest en zal de brenger deezes UE deswegens | |
[pagina 234]
| |
verslag doen. geene papieren belangende de stad alkmaar hebbe ik of niemant van mijne kennisse, dan wel deeze acte van aanstelling der baronie van st. laurent de welke, zoo die UE mogt behaagen kont Copieren. verders zoo mij iets anders der nederlandsche oudheden mogt voor de hand komen zoo zal ik altijd tragten aan UE zelve mede te deelen, en inmiddels met veel respect blijven. VEDW Dienaar Gerard van Loon Delft 23 Ap̄r. 1715
No 6. Mijn Heer
hiernevens bekomt UE met de uyterste dankbaarheid het geleende Contract der Eedelen tegens Alba, te rug ik hebbe het aan niemant, volgens uw verzoek, laaten zien maar volgens nevengaande Copije geextrakeert. ik verzoek zeer vriendelijk of UE het een zoude willen Collationeeren, en de opengebleve plaatzen aanvullen, of de qualijk geschrevene verbeteren, want ik mij weinig op het oude schrift verstaa. ik wagt drie oude vonnisse wegens de overschiese brugge zoo als ik die ontfangen hebben zoo zal ik die UE mededeelen. verders moet ik UE bekent maken dat al het oude graven geld van de Hr van Cronenburg alle als niet genom̄ extra Catalogum zal verkogt worden zoo ook de zegels. verders moet UE bekent maken dat hier eene zonderlinge losrente brief van Een der oude graven van holland met opgeld is verkogt om de zonderlingen inhoudt en zegels alle in fluele kasje bewaart. de koper is de Hr van dr dussen Hr van souteveen. ook is mij ter oore gekomen dat de Heer Gaal in deeze stad, verscheide documenten heeft wegens de stroomen onzes lands, dit heb ik van den Hr procureur Coelen gehoort die hem dienende in eene zoodanigen zaak die stukken geleezen en gehadt heeft. verders niet nieuws als dat ik met het uijterste respect mij teiken te zijn Mijn Heer VEDW Dienaar Gerard van Loon. delft 2 meij 1715. | |
[pagina 235]
| |
No 7. Adres als No 4. Mijn Heer
Hiernevens bekomt UE de drie &n vonnissen tusschen die van delft en Rotterdam bij den hoogen raad van mechelen eertijds geweezen. UE kont die Copieeren. belangende de nege Cyferletters zal per naaste schrijven want nu wat druk hebbe. de stukken van de voorige proceduren die alle in geschrift zijn gedaan zoude waarschijnlijk noch te bekomen zijn zoo men de moeite van de zelve op te zoeken uijt andere van dien tijd, wilde betaalen. Belangende het penningtje van den hertog van arschot hebbe ik aan iemant van zijn huijs te brussel geschreven, en verwagt van daar antwoord. voor het medegedeelde wegens de acte van brederodeGa naar voetnoot1 ben u bedankende hoewel ik wel wist dat noch een is: ja ik geloof dat, 'er zoo veel zelfs luydende instrumenten als ondertekenaars geweest zijn. zoo UE kon dienen met eene opgestelde fransche voorrede door de fransche accademie der penningen gemaakt om voor het groot werk des konings geplaast te worden het is tot uwen dienst. want daar in worden alle de gronden om goede penningen te maken en uyt te leggen zeer deftig aangetoont, dan het is om andere toevallen noijt in 't ligt gekomen: maar in de plaats van dat eene andere voorrede gemaakt. waar mede blijve Mijn Heer VEDW Dienaar Gerard van Loon. delft 24 meij 1715
No 8. Mijn Heer
den Hr Corn̄ van Alkemade
Te
Rotterdam
Myn Heer
ik hebbe het afdrukje der napjes, als mede het geleende penningtje van den prins van Luijk tot geleide van uwen aange[naa-] | |
[pagina 236]
| |
men ontfangen. ik zal mijn best doen van [den] zoon van ouwendijk te zullen spreeken. by provisie gaat hier nevens eene aftekening van een gedenkpenning, die de professoren der philosophie te leuven, ter eere van onzen delfschen leuwenhoek hebben laaten maken en aan denzelven vereerd. verders zal ik alles wat in mijn vermogen is Contribueren om uw liefhebberij voor te zetten en van nu af te betuijgen dat ik waarlijk ben Mijn Heer VEDW Dienaar Gerard van Loon. delft 18 decemb 1715.
No 9. Myn Heer
den Hr Cornel: van Alkemade
op 't haringvliet
P Te
Rotterdam
Mijn Heer
Met regt moet UE verwondert zijn over mijn lang stilzwijgen. ik hebbe zedert alles aangewent om de verzogte papieren weder eens te konnen bekomen, ze zijn mij ook toegezeid en de bezitter heeft ze verscheide reyzen onder veelvuldige andere papieren gezogt en niet konnen vinden. ik ben zelfs ten zijnen huyze geweest en hebbe omme de pakketten en boekekassen te doorzien eenen heelen middag besteed zonder ze te hebben aangetroffen, zulks ze hem moeten ontstoolen, of verleid zijn, indien 't laaste waar is, hoopt hij ze noch met het schoonmaken te zullen vinden, want van quaadaardigheid van den bezitter ben ik van het tegendeel geheel verzekerd. Aangaande de Papieren van ButkensGa naar voetnoot1, die ouwendijk zoude gehadt hebben, hebbe ik uijt den gewezen lijfknegt van den Hr Berthout van slingerland, getrouwd met de dochter van Hendr van Bleijswijk verstaan, dat ze die heer voor omtrent 800 gl gekocht heeft, en hij voor zyn meester veel maalen daaruijt extracten heeft moet schrijven. deeze geweze | |
[pagina 237]
| |
knegt is tegenwoordig een veerschipper van delft op rotterdam en de Wit genaamd. op het geene mij de Hr Andrs schoemaker uyt uwen naam gevraagt heeft of ik niet wist de herkomst van onze luijlak. zoo dient dat ik in Benage hist: de Juifs (sic) liv: VI chap: XXIX num: IX, hebbe geleezen dat de Jooden in 't feest der tabernakelen, die op onze zaturdag valt, met een tak in de hand lopen die ze lulaph hieten, of nu de huydendaagsche gewoonte om op den zaturdag voor pinxteren met takken te loopen, dat onze lulaph is, geef UE in bedenking, in 't eind' moet ik UE, aangaande onze negen huydendaagsche Cyferletten zeggen, dat het maar ordinaare punische A, B, C. letteren zijn. welke taal en letteren zijnde verlooren zoo hebbe egter uyt de overgebleve gedenkstukken dier volkeren in een bezonder tractaatje aangeweezen mitsgaders wanneer ze eerst zijn in gebruyk geraakt, dit werkje wordt bereids gedrukt, en hoope UE, als t af is, daar een van mede te deelen. het zal bestaan in drie deelen. 1) van den oorspronk van 't geld etc: 2) van de huydendaagsche gedenk- tover- en legpenningen mitsgaders noodmunten 3) vaste grondregelen waaraan men de waarde dezer penningen moet toetzen. dit laaste deel hebbe goed gedacht UE toe te zenden en aan zijn Eds. oordeel te onderwerpen. ik verzoek dat ik het in een dag 4 of 5 weerom mag hebben om het mede ter drukperze te geven. eer ik afbreke neem ik de vrijpostigheid UE mits deeze te verzoeken van mij te wille mededeelen de wijze op de welken onze voorouders met haare eige lands letteren gecijferd hebben. UE zal ten hoogte verpligten dien geene, welke bereid alles wil aanwenden om te toonen dat hij is
Mijnheer UE dw. Dienaar Gerard van Loon delft 10 April 1717 | |
[pagina 238]
| |
No 10. Mijn Heer
de Hr Corn̄ van Alkemade
op 't haringvliet
P Te
Rotterdam
Mijn Heer
Uwe twee Brieven mitsgaders het toegezonde spaansch kronykje zijn mij geworden, ik zal het houden, als was 't slegs om de naamen der spaansche schrijvers en te rotterdam komende, het verschot restitueeren; de teykening van 't staaten glas zal ik dan te gelijk mede brengen. hij haalt, in dat kronijkje, Catrera aan als die best het leven van philips II heeft beschreven, zoo UE die schrijver mogt voorkomen, gelief om mij te denken. tot nieuws dat die van ter goude een penning op de fransche en spaansche vrede laten maken, dat de stempelsnijder van Noord holland door den Czaar zijnde gedeba [u] cheert, met alle de gereedschappen met de noorder zon na muscovie is vertrokken, dat drappentier tot stempelsnijder is aangesteld, en eindelijk dat de Hr [Heeren?] van de dimermeer, mits dit jaar het honderste zedert haare droogmaking is, daar op een penning zullen laaten slaan. noch dient tot Uwe Gouverno, dat op maandag te leijden, zeer fraije Manuscripten (uwe liefhebberij betreffende) op de auctie van den Hr verzijden zullen verkogt worden. verders zij verzekerd dat ik alles wat in mijn vermogen is, zal aanwenden, om de liefhebbery voor te zetten, en wel voornamentlijk dat ik altijd zal trachten te weezen Myn Heer VEDW Dienaar Gerard van Loon. delft 25 Maart 1718. | |
[pagina 239]
| |
No 11. Mijn Heer
De Hr Corn̄ van Alkemade
Te
Met een Boek Rotterdam
Mijn Heer.
Hier nevens per schipper de wit de bewuste aftekening en 't M: S: - iets diergelijks voorkomende zal ik om UE denken. dewijl UE genegen waart uw graven geld te verkoopen en dat de Hr fagel misschien daar in wel speculatie zoud konne hebben, zoo wenschte wel te weeten daar of daar ontrent hoeveel UE daar voor zoude willen hebben verders zoo 't niet te hoog liep zoude ik zelfs wel van ieder een stukje begeren met een borstbeeldje van welke ze worden gevonden, en hoeveel dat wel zoude bedragen. nu staan ik eerdaags het Manuscript van Penningen staaten, van brabant te ontfangen. zijt verders gegroet van hem, die is
Myn Heer V: E: D: W: Dienaar Gerard van LoonGa naar voetnoot1 delft 28 April 1718
No 12. Myn Heer
De Heer Corn̄ van Alkemade
op deGa naar voetnoot2 haringvliet
Te
Rotterdam
Myn Heer
Dewijl UE aan schoemaker geklaagt heb dat ik UE niet quam besoeken, en dat aan den anderen kant zeker liefhebber de Hr | |
[pagina 240]
| |
Corn̄ Backer, die met mij op morgen naar buyten zoude gaan, en wel wenschte in 't passant UE eens te spreken, zoo dient deeze dat wy gezamentlijk op morgen voor de middag ten elf uuren de eer en vrypostigheid zullen nemen van UE over de liefhebberij te komen spreken en mondeling te betuijgen hoe dat niet alleen hy, maar ik met veel respect ben
Mijn Heer VEDW Dienaar Gerard van Loon delft 29 April 1720 | |
Nog een brief van Van Loon.In de aanteekeningen op ons artikel hebben wij eenen brief overgeschreven, door Gerard van Loon, den 13 februari 1737, gericht aan ‘Juffrouw Margreta Esser, weduwe Geerhard Schoemaker, te Amsterdam.’ De Heer Graaf Maurin Nahuys, van Utrecht, aan wiens voorgeslacht de familie Schoemaker verwant was, had de vriendelijkheid mij een anderen brief van onzen van Loon mede te deelen, aan dezelfde vrouw gericht. Daar hij betrekkelijk is tot het in den brief van 13 februari 1737 besprokene, laten wij hem hier volgen:
‘Mejuffrouw,
In September des voorleeden jaars een dag of twee te Amsterdam zijnde, heb ik mij aan uwe oude woonstede vervoegd, doch in dat huys niemand t'huys gevonden, nochtans uyt de buuren verstaan dat UwE. elders met de woon verhuysd waart, des besloot ik, mids ik den volgendag naar Leyden vertrok, op mijne weerkomst te Amsterdam, mij van mijne pligt, nader, onderrecht zijnde waar UWe woonachtig was te komen quyten, dan heb sedert tot mijne zeer groote droefheyd uijt den Heer (van) Mieris, te Leyden, verstaan, dat uwe zeer waarde man niet min UWE dan mij door eene te vroege dood ontrukt is geworden, zulks ik mij de eer gave van UWe E. wegens zoo | |
[pagina 241]
| |
treffend verlies te condoleeren met toewenschinge dat de Hemel van wiens hand die treffende slag is voortgevloeid UWE de sterkte geeve om zich in des wege opgevatte droefheyd te maatigen. Sedert is mij de Catalogus van uws mans naa gelaatene boeken ter hand gekomen in welke ik op pag. 101 gezien heb dat daar ook gemeld staan Testament ran Katrijn Wouters Dobbens Dochter, etc. 't gene ik oordeel alleen uyt onkunde geschied te zijn, wijl alle die stukken door mij, als voogd van de kinderen mijne nicht Geertruy Akerboom, als van die persoonen afdaalende, aan uwe Man voorheen zijn ter hand gesteld om daaruyt de Genealogie dier familie op te maaken en te strekken tot verificatie (van) den eygedom der Graven, welken overgeboekt en de verhooging betaald moesten worden, tgene dan ook, voor zoo ver uyt die en andere stukker de propriteyt eenigzins is konnen beweezen worden, door tusschenkomsten uws man's geschied is, dierhalve verzoek ik dat alle die stukken onder No G gemeld, aan mij als geweeze voogd dier kinderen mogen gerestitueerd en niet verkogt worden, dewijl ik anders zeer zwaare moeijelijkheden zoo voor UWE als mij wegens dat kind, t welk thans meerderjarig is, te gemoed zie, en dat niet zal naalaaten de zelven te vindiceeren als zijnde de echte bewijsstukken van haar voorouderlijke goederen op haar afgedaald. Dierhalve smeek ik UWE deeze beweegreden in overweging te neemen, en mij ten spoedigste van uw besluijt ten huyse van Juffe Toornburg, te Leyden, in de Maremansteeg, te verwittigen. In verwachtinge dan, dat UWE mij zoo rechtmaatig verzoek zult inwilligen, zoo teken ik my te zyn,
Mejuffrouw,
UwEd. Dienaar,
geteekend: “Gerard van Loon.”
Leyden, den 7 febr. 1737.
P.S. Wegens de waarheyd van het hierboven geavenceerde zoude UWE zich bij den Heer Beudeker kunnen informeren.’
Het opschrift luidt: Juffrouw, Juffr de Wed. Gerrit Schoemaaker, naast de Brouwerij van de drie Schulpen, op de Prinsegragt, te Amsterdam - met vriend. | |
[pagina 242]
| |
Deze brief is een nieuw bewijs van de goede betrekkingen in welke van Loon leefde met den zoon van zijn overleden vriend den beroemden penningliefhebber Andries Schoemaker, van Amsterdam. Wij zullen dit stuk niet ter perse leggen zonder onzen dank te hebben betuigd aan den heer Graaf Nahuys, wien wij het verschuldigd zijn.
Leuven, 1 Juli 1870. E.v.E. | |
[pagina 243]
| |
|