Dietsche Warande. Jaargang 9
(1871)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |||||||||||||||
Mengelingen.Aanteekeningen omtrent de Parochiën en onderhoorigheden die genoemd zijn in het Verslag van 1620 of in de Remonstrantie van 1669.
In de Baronie van Breda.
Alphen. - De Gemeente, in het jaar 1175 door Ludovicus, abt van Epternach, aan de Norbertijner abdij van Tongerloo overgedragen, werd sints, tot 1833, door Witheeren in het geestelijke verzorgd. In 1620 was hier herder Joannes van den Heuvel, geboortig van 's Bosch. Hij stierf in zijne parochie aan de pest den 20 October 1625 in het 50ste jaar zijns levens en het 21ste zijner bediening. In 1648 werden de altaren op bevel van Corn. Aerssen, Drossaard van Breda, in de kerk weggebroken, en zij bleef gesloten, tot dat in 1653 de eerste Predikant haar in bezit mogt nemen. De Roomschen waren te Alphen langen tijd verpligt ter sluik meestal in stallen of schuren hunne godsdienstoefeningen te houden: zoo werd in 1652, wanneer de paep nog in de pastorij woonde die wel 1800 gls 's jaers aen inkomsten gaf, deurgaens de misse gedaen in de schuyre van eenen Carel de Roy, stadhouder van den schout. In 1669 was alhier pastoor Reinerus Cuylen, te Bladel geboren den 31 December 1630. Nadat hij van 1668 tot 1679 te Alphen had gediend, is hij beroepen naar Tilburg. Hij is overleden te Calmpthout den 24 Augs. 1691. Vir in conversatione pacificus moribus gravis, sollicitudine non piger, operibus misericors, omnigenà virtute ornatus. Bij koninklijk besluit van 11 Augustus 1820 is het oude kerkgebouw aan de Roomschen teruggege-Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||
ven met een twee derde deel der daartoe behoorende goederen en tegen uitkeering van 1600 gl. aan de Hervormde gemeente, die steeds gering in getale, ja destijds gedaald tot één lidmaat, met Baarle - Nassau en Chaam werd vereenigd. De titel, waarop de abdij van Tongerloo de voordragt der pastoors van Alphen grondde, was het patronaat; de unio of incorporatie der parochie en onderhoorigheden - Chaam en Riel - met de genoemde abdij, wordt ook als regtsgrond aangegeven. Nispen en Roozendaal staan als incorporata vermeld in het verslag, door Gerardus Schoofs, Landdeken van Bergen op Zoom omtrent Ao 1600, na zijne kerkvisitatie opgemaakt. Zie Analectes etc. van C. de Ridder, E. Reusens en P. Kuyl. Tom. IV, p. 429. Baarle. - De kerk, die te Baarle-Hertog op Belgisch grondgebied staat, is nooit door de Hervormden ingenomen. Zij dankt hare stichting aan de abdij van Thorn, die het patronaat tot het einde der laatste eeuw bleef uitoefenen. Baarle is een der oudste plaatsen dezer streken. Als pastoors worden hier na den Munsterschen vrede aangetroffen: Laurentius Leppens, die in 1649 is vervangen door Gerardus van Herdegom. Deze, een naastbestaande van een' der voornaamste beambten van de Baronie van Breda, wist door zijne bemoeijingen het verlies der kerk voor de Roomschen te voorkomen en Baarle der katholijke kerk te behouden. Hij stierf in zijne parochie den 3 Oct. 1675 en kreeg tot opvolger Godefridus Scheurmans, even als hij kanunnik van Tongerloo. Het Nederlandsch gedeelte der gemeente is onlangs eene zelfstandige parochie geworden. De kapel te Uilenkoten (dat vroeger onder Baar behoorde en sints de vorige eeuw ook een zelfstandig kerkdorp is geworden) was van oudsher beroemd door een wonderbeeld van den H. Bernardus. Tijdens de Reformatie is het bewaard geweest in de kerk van Baarle-Hertog en later in de veldkapel, voor die van Uilenkoten op Belgischen grond onder Meerle opgerigt. Bavel. - Deze Gemeente, in 1316 van Gilze afgescheiden, werd alstoen eene zelfstandige parochie ter vergeving van de abdij van Thorn. In 1620 deed hier dienst als deservitor Gerardus van Alenborch, wereldlijk priester. De Katholijken zijn na 1638, toen hunne kerk is gesloten, eenige jaren van een inwonend geestelijke verstoken geweest, tot dat door tusschenkomst | |||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||
van den Heer van den Ypelaar, een Jesuïet gelegenheid vond op het kasteel, ook voor de inwoners van Bavel en bijgelegen gehuchten, de H. Diensten te verrigten en van daaruit verderen geestelijken bijstand te verleenen. Henricus van Olmen, in 1605 den 13 April te Mol in de Belgische Kempen geboren, was de eerste pater, op den Ypelaar gehuisvest: hij kwam alhier in 1649 en verbleef er tot 1652. In 1669 tref ik als zendelingen alhier aan: Franciscus Blommaert en Arnbrosius Tax, ook Jesuïeten. Bij den dood van Fr. Blommaert, den 5 October 1673 voorgevallen, ging de zorg der statie aan de seculiere Geestelijkheid over. In 1743 werd onder Bavel eene schuurkerk opgetrokken, waarvan de Katholijken zich bedienden tot 1809, wanneer de voormalige dorpskerk hun weder is ingeruimd. Chaam. - Deze parochie was voor 1463 een gedeelte van Alphen, en sedert zelfstandig. Uit Tongerloo werden de dienstdoende geestelijken gezonden, tot 1834, wanneer de eerste seculiere priester in hunne plaats is gekomen. Toen het kerkgebouw den Roomschen in 1643 ontzegd werd, hebben zij een onopzigtelijk bedehuis gesticht in het gehucht den Heykant, hetwelk in 1842 voor eene nieuwe fraaie kerk, in de kom der gemeente gelegen, heeft plaats gemaakt. Wie er in 1620 de parochie als herder voorstond, is mij niet gebleken; in 1669 was er als dusdanig Aegidius van Blockhoven uit Westerloo: hij † den 28 October 1670. Dongen. - Alhier was ten dienste der Katholijken in 1635 Petrus Vennius. Of hij er in 1620 reeds werkzaam was durf ik niet verzekeren. In 1652 wordt aangetroffen de ‘oude paep die daer noch vast woonachtig is, en grooten toeloop heeft’. Zijn naam was ‘Petrus Doorms’. Twee jaren later werd alhier door den Procureur Generaal van Brabant in persoon, betrapt ‘de paep terwijl hy de misse even begonnen had in eene seer groote schuer, dicht aen den wech gelegen. In deselve was een formeel autaer met vele beelden en allerley paepsche ornamenten vervult, als mede een preekstoel ende noch andere gestoelten ofte besloten banken, sijnde in deselve schuer nae gissinge wel meer als 600 menschen. De priester, die gevangen en weggevoerd werd, was een franciscaner monnik uit het Bogaardenklooster te Antwerpen. Van 1655 tot 1673 zijn, met toestemming van den Bisschop van Antwerpen en van den apostolischen Vicaris van 's Bosch, | |||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||
te Dongen en in de naburige Langstraat aanvankelijk met de Bogaarden, doch later alleen, de Jesuïeten zendelingen geweest. De eerste dezer, Winandus Schordey genoemd, huisde en spijsde al den tijd dat hij hier verkeerde bij de landlieden; meermalen gekerkerd, moest hij eenmaal 1500 gl. voor losprijs storten. De kerk, die vooral door toedoen van den schout in 1644 vernieuwd was, en kort daarna aan de Hervormden moest worden ingeruimd, blijft tot heden toe bij deze in gebruik, terwijl in 1828 door de Roomschen eene nieuwe ruime kerk is gebouwd ter vervanging van de schuurkerk, die achter den tuin van het tegenwoordige nonnenklooster in het begin der XVIIIe Eeuw was opgetrokken. Etten. - Deze gemeente is kerkelijk, in 1316, van Gilze afgescheiden, waarom het patronaat voortdurend behoorde aan de abdij van Thorn. De kerk, kort voor den Munsterschen vrede afgebrand, was naauwlijks weder sierlijk opgebouwd, of zij moest den Hervormden worden afgestaan. Deze bezitten haar nog; immers de toewijzing aan de Roomschen, krachtens de staatsregeling van 1798 geschied, werd door misverstand vertraagd en ten laatste door wetsbepalingen van 1801 voor immer verijdeld. Henricus Walravens, - bloedverwant van den Bisschop Joannes Malderus - die in 1627 president van het Bisschoppelijk Seminarie is geworden, was onmiddelijk te voren te Etten pastoor. Lambertus Roymans was de pastoor welke zich uit die oude kerk zag verdreven. Van 1652 tot 1681 bedienden de Jesuïeten, somtijds twee in getal, deze statie, in den aanvang gehuisvest bij de adelijke familie de Nobelaer. Sedert laatstgenoemd tijdstip is Etten weêr verzorgd door de seculiere geestelijkheid. De schuurkerk, die hier na de Reformatie is opgerigt, werd in 1795 vernieuwd; zij staat achter de pastorij. De kapel, te Leur gesticht in 1284 en onderhoorig aan Etten, had vóór de Reformatie één altaar, ter eere van Maria en het H. Kruis. In 1614 werd ze vernieuwd. Vóór en in 1620 s zij door de Hervormden korten tijd bezeten en gebruikt, doch weêr verlaten; in 1648 andermaal aan hen toegewezen, dient zij nog tot heden voor den protestantschen Eeredienst. In 1797 hebben de Katholijken eene eigen kerk bekomen, en is de Leur van Etten gescheiden. Gilze. - De moederkerk van Bavel, Etten, Ginneken en Prin- | |||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||
senhage stond, door eene schenking in 992 gedaan, onder het patronaat van de abdij van Thorn. De Hervormden zijn van 1650 tot 1820 in het bezit der parochiekerk gebleven; in laatstgemeld jaar is zij aan de Katholijken weergegeven. Na de Reformatie was de schuurkerk der Roomschen lange jaren op den Bolberg, later in het dorp, welk gebouw ten jare 1762 vernieuwd zijnde, door moedwil op den dag der inzegening in brand werd gestoken. In 1625 wordt als dienstdoend priester vermeld Willibrordus van Beukelenberg. Of hij er in 1620 reeds werkzaam was mogt mij niet blijken. De ongenoemde paep die voor de Gilzenaars, onder Alphen zijne paperyen pleegde kort na den Munsterschen vrede, zal wel geweest zijnWalterus Conincx; hem toch trof ik aan in 1653. Molenschot onder Gilze, alwaar van oudsher eene kapel stond ter eere van Maria, doch vervolgens St. Anna als patrones verkreeg, is voortdurend in de katholijke tijden door een der kapellanen der moederkerk verzorgd. Sedert de Hervorming kwam de kapel in verval, in 1842 echter is zij hersteld en tot een rectoraat verheven. Ginneken. - Wat van Bavel en Etten gezegd is omtrent de betrekking dier gemeenten met Gilze, zij verstaan van deze parochie, ook in 1316 opgerigt. Tijdens het beleg van Breda door Ambrosius Spinola, brandde de kerk af, doch werd eerlang weêr opgebouwd. In 1644 deden de Hervormden pogingen om zich van haar meester te maken, waarin zij kort daarna zijn geslaagd. Tot heden is de kerk bij hen in gebruik. In het heftigste der vervolging moesten de Roomschen zich meermalen getroosten te Meersel op Belgisch grondgebied in de Sint Luciakapel de H. Diensten te gaan bijwonen, hunne kinderen ten doop te heffen en de huwelijken te doen inzegenen. In 1669 werd op Cockelenbergh dienst gedaan. In lateren tijd mogten zij een bedehuis optrekken in het gehucht Ulvenhout, waaraan Ginneken in het geestelijke onderhoorig bleef tot 1836, wanneer het eene zelfstandige parochie is geworden. De noodkerk is in 1843 door een fraai gothisch gebouw vervangen. Ik trof als dienstdoende priesters te Ginneken aan, in 1611, Adrianus Gillissen, tevens landdeken van Breda; in 1632 Gregorius van Biestraten; in 1644 Adrianus Matthaei; in 1654 Albertus Lemmens, welke laatste afkomstig was uit de St. Michiels abdij van Antwerpen. | |||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||
Prinsenhage. - In 1261 tot eene halve kerk verheven, werd in 1316 zelfstandig verklaard en geheel en al van Gilze gescheiden. De benoeming der pastoors verbleef aan de abdij van Thorn. Kort na den Munsterschen vrede ging de kerk aan de Hervormden over, die haar tot 1802 hebben bezeten en destijds aan de Roomschen afstonden. Onder de pastoors van deze gemeente worden als onvermoeid werkzaam vooral geprezen: Hermanus Holthusius 1626-1650, en Thomas Verschueren 1650-1681. Beiden waren ook landdekens van het distrikt van Breda. Verschueren was van de Orde van den H. Dominicus uit het klooster van Antwerpen, zijne geboorteplaats; in hooge achting bij Prins Willem III, wist hij langs dien weg de pogingen tegen de Roomsche priesters en bedehuizen meermalen te verijdelen. Vóór dat onder oogluiking toegestaan werd, eene schuurkerk op den grond der gemeente te stichten, gingen de Katholijken van 't Haagje ter godsdienstoefening naar Meersel waar hunne geestelijken alsdan woonden; niet weinig hulp verstrekten ook de Capucijnen aldaar gevestigd. De plaats, waar in 1721 op Haagsch grondgebied de schuurkerk zich bevond, is de Heilaarstraat genoemd; in gezegd jaar is zij schier geheel en al door brand vernield. Onder de parochie van Prinsenhage behoorde in de katholijke tijden de kerk van Merkendaal aan de westzijde der haven in de stad Breda gelegen; eveneens de kapel ter eere van St. Gertrudis in het gehucht Beek opgerigt. - Sints 1790 is Beek afgezonderd en tot eene zelfstandige parochie verklaard; eindelijk nog Gageldonk, alwaar door de Heeren van dien naam ook eene kapel gesticht was. Nispen. - De Moederkerk van Roozendaal, Calmpthout, Nieuwmeer en Esschen, is sedert de XIIIe eeuw tot voor weinige jaren onafgebroken door Norbertijnheeren uit Tongerloo bediend. In 1604 werd alhier herder Walterus Janssen, geboren te Tilburg: hij stierf in zijne gemeente den 9 April 1638 in den ouderdom van 63 jaren. In 1669 trof ik als pastoor te Nispen aan Jacobus Maes van Merxplas; na 29jarigen trouwen dienst, keerde hij naar Tongerloo terug waar hij † den 6 Mei 1705 in den hoogen levenstijd van 88 jaren. Na de Reformatie werd voor de inwoners van Nispen de | |||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||
katholijke godsdienst uitgeoefend in eene kapel, gelegen op Belgisch grondgebied in het gehucht Esschen, op welken voet de zaken bleven tot 1797, wanneer het schip der oude kerk te Nispen is teruggegeven aan de Katholijken, die later, namelijk in 1828, voor 800 gl. ook het koor van de Hervormden hebben aangekocht. Oosterhout. - Deze plaats, van ouds den Lande van Breda onderhoorig, is hiervan voor een tijd lang gescheiden geweest, en tot eene onafhankelijke heerlijkheid verheven, tot dat zij in de XVe eeuw voor altijd op nieuw daarmede vereenigd werd. De naam van Oosterhout wordt reeds vermeld ten jare 1199, wanneer Beatrix van Strijen de tienden, in hare heerlijkheid gelegen, wegschonk aan de Commanderij van de Braak bij Alphen. Waaneer deze gemeente eene zelfstandige parochie is geworden heb ik niet vermeld gevonden: sommigen willen dat de inwoners op het slot Strijen, of ten Houte, ook wel bij de Ridders op het huis Borstelle, ter kerk gingen, tot dat in 1402 voor hen eene kapel werd gesticht, zuidwestwaarts, in de nabijheid van den tegenwoordigen kerktoren. Hiertegen pleit het opschrift: 1319, ten vorigen jare ontdekt boven den ingang van den toren. Zulk een gevaarte toch, als die toren is, veronderstelt den gelijktijdigen aanbouw eener kerk! De geestelijken, die te Oosterhout tot den aanvang der XVII eeuw de herderlijke bediening uitgeoefend hebben, waren meestal leden der Johannieten-Orde, aan wie de vergeving der pastorij gekomen was, door de toewijzing der goederen met den aankleve, van de Tempelieren. Gaspar de Witte S.Th. Lic. was hier in 1620 pastoor; toen hij den 28 Augs 1634 alhier overleed, had hij 23 jaren de herderlijke bedieningen verrigt. Van zijn ijver getuigen de menigvuldige inschrijvingen van kinderdoopen nog steeds voorhanden, die eenmaal tot 216 in een jaar opklommen, en niet minder zijne bemoeijingen bij 's Lands Overheid voor de vrijheid der Katholijken in de Baronie van Breda; ook was hij langen tijd landdeken van het distrikt. Zijn opvolger, Arnold Rijsborch S.Th.B., beleefde den droevigen retorsietijd, wanneer hij met schier alle de R.K. priesters uit zijne standplaats verdreven werd [1636-1639]; en moest het eindelijk aanzien dat de oude parochiekerk den 20 Junij 1649 den Hervormden werd ingeruimd. Bevorens waren op last des | |||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||
Bredaschen Drosts de altaren reeds afgebroken en al het kerkmeubilair, dat de pastoor niet had weten te bergen, publiek verkocht. Arnold Rijsborch vertrok in 1650 naar Antwerpen, waar hij is overleden als pastoor van St. Georgius in 1653, den 7 Febr. Van 1650 tot 1676 zijn de Katholijken van Oosterhout door de P.P. Franciscanen verzorgd geweest. Dezer namen zijn: Guilielmus Noppen; Antonius Caster; Dominicus Nes en Franciscus ab Eynatten. Zij hebben in laatstgenoemd jaar plaats gemaakt voor de wereldlijke geestelijkheid. Gelijk in de meeste parochiën der generaliteitslanden, moest de bevolking te Oosterhout, steeds in overgroote meerderheid Roomschgezind, voor lief nemen, jaren achtereen, geen vast bedehuis te bezitten en de H. Diensten bij te wonen in de huizen der burgers, doorgaands onder gevaar van zware boete en andere kwellingen voor zich en meer nog voor den priester. Toen de gehate recognitiegelden den vervolgingslust der beambten eenigermate mogten verkoelen, is het oprigten eener kerkschuur onder oogluiking toegelaten. Wie had het kunnen verwachten? In 1737 nog deed de schout eene calange tegens de kerkmeesters wegens 't vernieuwen van de kerkschuer en kort hierna berigt hij aan den Raad van State, om te doen amoveren, hetgeen nieuwlijk aan 't kerkhuis is geschied. Tijdens het bestuur van koning Lodewijk is de oude kerk den Roomschen teruggegeven, met 2/3 deel der goederen, tegen betaling van 7000 gl. aan de Hervormden. De kapel, die oudtijds door een Utrechtschen kanunnik, Van Dorst geheeten, in het gehucht van dien naam gesticht is en een eigen geestelijke onderhield, werd niet lang na den Munsterschen vrede den Roomschen ontnomen en kwam allengs geheel te vervallen. Sedert 1675 ontmoeten wij weder een inwonend priester te Dorst, die de landlieden als herder voorstaat. In 1835 is de tegenwoordige kerk gebouwd op de puinen der voormalige kapel, en destijds is tot pastorij ingerigt de oude schuurkerk. Het St. Anthonijs-gasthuis op den Hout, waaraan eene kapel verbonden was, dankte zijne oprigting aan Willem van Duivenvoorde, Heer van Oosterhout, ten jare 1336. De dienstdoende rector werd tijdens de onlusten der XVIe eeuw verjaagd, en gasthuis en kapel zijn verwoest; later echter is op de puinen dezer laatste eene school gebouwd. Den 10 Julij 1787 werd bij gunstig berigt des Drossaards van Oosterhout op de Requeste der Roomsch- | |||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||
Katholijken van den Hout ‘versoekende te mogen doen bouwen eene kerkschuer en nevens deselve een pastoorswoning, alsmede vervolgens admissie van een pastoor, aan de supplianten gepermitteert, een perseel bouwland, toebehoorende aan Catharina Jansen Knipscheer huisvrouw van Pieter Loonen, gelegen op den Hontschen Heuvel, om op den voors. akker eene R.C. Kerkschuer lang 70 en breed 36 voeten te mogen bouwen. Ziedaar den Hout tot parochie verheven! Als patroon der Parochie werd gekozen de H. Cornelius, de schutsheilige der voormalige Gasthuiskapel. Riel. - Tot 1519 maakte deze plaats deel uit der parochie Alphen. Den 30 December van genoemd jaar had de separatie plaats; de lijst echter der inwonende pastoors vangt eerst aan met Joannes Heymans, die alhier ao 1609 gezonden is. Henricus Casset, geboortig van Antwerpen, is de laatste Witheer, die te Riel werkzaam was. Zijne aankomst dagteekende van Sept. 1793; zijn overlijden viel voor den 13 Oct. 1824. - J.B. Mol, wereldlijk geestelijke, volgde hem op. Riel komt niet ter sprake in de Remonstrantie der classis van Breda, omdat het kerkelijk vereenigd was met Hilvarenbeek, welke plaats tot de classis van Peel en Kempenland behoorde. In de kaart van het Bisdom van Antwerpen, ten tijde van Joannes Malderus vervaardigd, ligt Riel in het Dekanaat van Hoogstraten; waarom waarschijnlijk Cornelius de Witte, in het verslag van 1620, insgelijks er van gezwegen heeft. Een predikant heeft hier nooit gewoond, de kerk was nogtans hierom niet in gebruik bij de Roomschen. In het begin dezer eeuw werden de bouwvallen aan de voormalige bezitters teruggegeven. Deze hebben de kerk hersteld en in 1821 weêr betrokken, ter vervanging der oude schuurkerk die toen is afgebroken. Reijen. - De kerk, eene quarta capella genoemd, was ter eere van de H. Magdalena gesticht, en had voor de Reformatie een afzonderlijken priester die ter benoeming stond van den pastoor van Gilze. In Julij 1648 nam Sybrecht Jasperssen van Heusden, koster der groote kerk van Breda, op last van Jonker C.v. Aertsen, Drossaard der Baronie, de altaren, 3 in getal, met de overige paepsche ornamenten, uit de kerk weg en is deze gesloten. In 1652 echter woonde Joannes Coomans, reeds langen tijd alhier herder, nog in het pastoorshuis dat destijds het eigendom was van de tafel van den H. Geest. De oude kerk | |||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||
waarin de predikanten van Gilze nu en dan slechts dienst verrigt hebben, is in 1815, bij koninklijk besluit van 17 Junij, den Katholijken weêr ingeruimd, ten gevolge waarvan de schuur, op het laatst der XVII eeuw tot Roomsch bedehuis ingerigt, buiten dienst is geraakt en wat later afgebroken. Rijsbergen. - Dit zeer oud dorp komt volgens Grammaye, in zijne Bredasche oudheden, reeds voor in een Brief van Keizer Otto I, waarin hij ten jare 965 de bezittingen der St. Baafs-abdij van Gent heeft bevestigd. De Proost of Abt der genoemde abdij en later de Bisschop van Gent hebben dan ook alhier in de katholijke tijden het patroonaatregt uitgeoefend. In 1648 moesten de Roomschen de kerk aan de Hervormden afstaan; deze laatsten zijn zoo weinig in getale gebleven dat hunne gemeente reeds in 1675 met Groot-Zundert is gecombineerd; de eersten herkregen in 1797 de oude kerk. Van 1627 tot 1669 wordt als pastoor van Rijsbergen aangetroffen Cornelius Proost, wien in 1653 Melchior Somers en Nicolaus Dassemus als vicarissen ter zijde stonden. Sprundel. - De aanstelling des pastoors dezer parochie berustte van oudsher bij de abdij van Thorn; trouwens zij was ontsproten uit Etten. In 1648 is de R.K. Eeredienst alhier opgeheven en een predikant in plaats des pastoors gekomen. De Roomschen lieten nogtans niet na ter sluik hunne godsdienstoefeningen te houden, en bouwden eerlang een klein bedehuis, hetwelk in het begin dezer eeuw is gesloopt, nadat zij de vroegere parochiekerk weder in bezit mogten nemen. Lange jaren verbleef als herder te Sprundel in de moeijelijkste tijden Cornelius Rumoldi; in 1641 vind ik voor 't eerst van hem gewag gemaakt; zijn onmiddelijke voorganger was Christianus Jacobens van Geel. Groot-Zundert. - Deze parochie was bij den aanvang der Reformatie een der rijkste beneficiën van de Baronie van Breda; de pastoor alleen, die ter benoeming stond van den Heer v. Breda, trok jaarlijks meer dan 1000 gl. Henricus s Grauwen, die in 1585 als Deken van 't kapittel van Breda voorkomt, was te voren te Groot-Zundert pastoor geweest; Johan Bartholomaeus Luyens (of Loyens) stond van 1617 aan het hoofd der parochie; hij overleefde niet lang de ontweldiging der kerk; want in een klachtschrift der Hervormden, omtrent 1652 opgesteld, wordt hij | |||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||
de overleden pastoor Loyens genoemd; destijds deed Rombout Pancratii, eertijds kapellaan, in het pastorijhuis alle morgen eene bysondere misse en catechiseerde alle sondagen en heylige dagen. Uit genoemde klagte weten wij voorts dat er ook ‘eene schuyre staende in t volle van t dorp aen des Heeren baen, geapproprieert was tot de paepschen godsdienst, glasen dackvensters daerinne gemaeckt, stoelen ende bancken, en een aulaer daerinne opgerecht, waerop de keersen op den helderen dach brandende gesien worden, tot schandael ende ergernisse soo van de gereformeerden als ook van de passagiers. - Zoodra de oude kerk in 't begin dezer eeuw door de Roomschen weder is betrokken, hebben de Hervormden een klein maar net kerkje gebouwd. Klein-Zundert. - Voorheen behoorde deze gemeente aan het klooster Epternach; in 1150 werden de kerk en de tienden van Klein-Zundert aan het godshuis van Tongerloo geschonken dat onverdeeld het patronaat alhier heeft uitgeoefend, sedert 1265, wanneer de abt van St. Baafs te Gent van zijn voorgewend regt hiertoe afstand deed. In 1557 werd de pastoor dezer parochie, Fr. Arnoldus van Vessem, geboortig van Tilburg, en sedert 1536 in bediening, gewelddadig om het leven gebragt. Hij werd den 19 Julij van eerstvermeld jaar door zijne huisgenooten gevonden, overdekt met twintig doodelijke wonden. Zijn lijk werd naar de abdij van Tongerloo overgebragt, en later zijn gebeente op last van den Vicaris van 's Bosch, Henricus van Leemputte, in eene waardiger rustplaats bijgezet. Daar algemeen gehouden werd, dat Arnold v. Vessem om het Geloof als slagtoffer viel, is steeds zijn naam in heilig aandenken bij de Premonstratenser kanunniken gebleven. In 1620 was hier herder Joannes van Son, van Tilburg; hij overleed den 6 Mei 1642. Zijn opvolger Christianus van den Hove was hier nog in 1669 en beleefde alzoo de geweldige invoering van Staatswege van den hervormden Eeredienst. Als getrouwe priester stond hij ter sluik de Roomschen, niet slechts van zijne parochie, maar ook van Groot-Zundert, tot zijn overlijden toe, ter zijde. Tijdens de herderlijke bediening van zijn opvolger, werd bij oogluiking de schuurkerk gesticht, die, later meermalen verbeterd en herbouwd, bij de Katholijken thans nog in gebruik is. De oude kerk, van den Munsterschen vrede af gesloten, is geheel en al vervallen. | |||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||
Terheyden. - De inwoners dezer plaats gingen te Breda ter kerk, tot het jaar 1400, wanneer ten hunnen gerieve in den polder Sonseele eene kapel is gebouwd. Het kapittel der groote kerk van Breda oefende, ten gevolge van stichting en begiftiging, het patronaatregt uit; waarom van daar een der kapellanen, ter verrigting der kerkdiensten, Terheyden ging bezoeken. In latere tijden wordt de dienstdoende priester meermalen als pastoor betiteld, en verbleef hij in eene woning aan den toren der kerk aangebouwd. De tijdelijke Heer van Breda deed ook destijds niet zelden de voorstelling des herders. Nadat in 1590 het kerkgebouw schier gansch verwoest werd door de baldadigheid des krijgsvolks, is voor de Parochianen in een huys ofte schuyre, daertoe geapproprieert, gepredict en in de woning des toenmaligen pastoors de H. Misse gedaen. Deze toestand heeft jaren lang voortgeduurd; want de op- en ingezetenen, zeer verachterd en uitgeput door den oorlog, waren niet bij magte uit eigene middelen den opbouw der kerk te beproeven; en toen later de herstelling verwezentlijkt werd door tusschenkomst eener gifte van 5.000 Caroli guldens, uit de gemeente-tienden, door Prins Philips Willem van Oranje als Heer der plaats verstrekt, en tevens uit den koopprijs van twee stukken kerklands, tot hetzelfde doel vervreemd, kwamen de Hervormden tegen de bezitneming der Roomschen in verzet: zij drongen, tot viermalen toe, er op aan, bij monde van afgevaardigden der Bredasche classis en der Zuid-Hollandsche synoden, dat de genadige Heer van Breda hun het gebouw geliefde toe te wijzen of ten minste gelasten dat het den papisten bleef gesloten. Dit laatste willigde Prins Maurits in, den 28 Maart 1619. Zoodra had Ambrosius Spinola in 1625 Breda niet veroverd, of wij zien de kerk ook van Terheyden in het bezit en gebruik bij onze geloofsgenooten; doch zij vermogten hun goed regt niet lang te handhaven. Immers al zeer kort na de herovering van de stad, in 1637, gaf Prins Frederik Hendrik last, de kerk op nieuw te sluiten, en nog vóór de afkondiging van den Munsterschen vrede hadden de Onroomschen haar voor hunnen eeredienst aanvaard en ingerigt. Het gebouw is ettelijke jaren later nogmaals deerlijk geteisterd: de bliksem, die den 5 Junij 1671 in den toren sloeg, vernielde zijne spits geheel en al en gedeeltelijk het overige muurwerk, deed de klokken, gescheurd en | |||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||
half gesmolten, met het uurwerk neêrstorten en beschadigde voorts niet weinig het dak en het ruim der kerk zelve. Deze bijzonderheden nemen wij uit een verzoekschrift, door Schout, Schepenen en Gezworenen der gemeente den Prins van Oranje aangeboden. Zijne Hoogheid werd gebeden om onderstand, of liever om magtiging eener buitengewone belasting op de gansche bevolking van Terheyden en Wagenberg. Wij hebben niet gevonden of de vorst aan het verzoek gevolg gaf; wel, dat in 1676 de herstelling nog niet was volvoerd, en destijds het christelijk mededoogen tot in Holland en elders is ingeroepen. Sints de laatst aangeroerde bezitneming, zijn de Hervormden ruim anderhalve eeuw in het genot des kerkgebouws ongehinderd gebleven; namelijk tot dat de staatsregelingen van 1795 en volgende jaren de naasting der oude kerk den Roomschen, als de meerderheid van zielen uitmakende, ook hier toestonden. Drie jaren duurden de onderhandelingen, van weerszijden bits en spijtig gevoerd. In 1801 betrokken eindelijk de Roomschen weder de kerk. - Het zij ter loops gezegd - een net gothisch gebouw van ruim 40 ellen lengte op eene breedte van 18 ellen. De Protestantsche gemeente, destijds 167 ledematen tellende, rigtte voorloopig een nabij liggend burgerhuis tot kerkelijke vergaderplaats in, tot dat zij in 1809 bezit mogt nemen van hare nieuwe fraaie kerk, inmiddels gebouwd en bekostigd uit de schadevergoeding voor het gemis der oude gemeentekerk, eene toelage van 7000 gulden door Koning Lodewijk toegewezen, en overigens uit eigen middelen. De nederige schuurkerk waarin de Katholijken hunnen godsdienst tot hiertoe hadden uitgeoefend, is in of kort na 1801 verkocht en in eene boerenwoning herschapen. Zij was gelegen in het begin des dorps op den zoogenaamden Berg, eenige schreden regts van de heerbaan, die van de stad Breda naar den Moerdijk voert. In 1751 was het gebouw zoodanig uit een gesakt en ontramponeert dat hetselve gevaar liep, om by een harde wint in te storten. Zóó verklaren in een verzoekschrift Gerardus Loonen en Dielis Schippers, kerkmeesters, den Hoogmogenden Heeren Staten-Generaal; waaruit is af te leiden dat ons bedehuis niet van versche dagteekening zijn moest; of het echter te houden zij voor een en hetzelfde gebouw, dat in 1652 door de Katholijken ter vergadering gebezigd werd, durf ik niet be- | |||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||
slissen. Destijds (1652) was de schuurkerk het eygendom van den stadhouder des Schouts en op den naem van een seker huisman tot den paepschen godsdienst verhuyrt; de paep deed daerinne vroechmisse en ginch van daer met eene groote menichte na Wagenbergh de hoochmisse doen; de papisten volgende in 't gesichte ende tot spyt van de gereformeerde gemeynte. Ten gevolge van zoo even aangestipte Requeste verrees er eene nieuwe schuurkerk, ter zijde der bouwvallige, van eene lengte van 80 op eene breedte van 45 voeten. Zij werd gedekt met gewoon riet. Een pannendak toch kon niet worden toegestaan, om reden zoo iets den vorm eener ordinaire schuur deed verdwijnen. Dat rietendak, van binnen ook zigtbaar, is in 1765 met planken beschoten, volgens het beloop der halve binten, karbeelen en balken; daarenboven bekwamen de kerkmeesters toen ook verlof eene platte zoldering en de noodige luchtgaten in de schuur te brengen, en het nieuw aangebragt houtwerk met eene egale, gemeene olieverwe te versieren of liever te bedekken. De parochie van Terheyden had eertijds eene aanzienlijke uitgestrektheid: zij bevatte het geheele grondgebied der tegenwoordige burgerlijke gemeente van Terheyden en Wagenberg, die op eene lengte van meer dan drie uren en eene breedte van 1 en een half uur circa 2602 bunders land beslaat. Het getal Communicanten, ten jare 1620 op 750 berekend, was in 1712 tot 1000, in 1761 tot 1200 en in 1798 tot 1500 geklommen. Redenen waarom de tijdelijke pastoors meer dan eens de Baronnen van Breda en de Hoogmogende Heeren te 's Hage klagtig vielen over te zwaren last en arbeid, en dringend een medehelper afsmeekten; en de Roomsch-Katholijken te Wagenberg woonachtig, die meer dan de helft der bevolking uitmaakten, onmiddelijk na de voltrekking der omwenteling van 1795 er zich op bedachten, van de geestelijke en wereldlijke overheid een eigen bedehuis en een onafhankelijken pastoor te bekomen. De toelating van staatswege van een bestendigen kapellaan dagteekent van 1761, de oprigting der zelfstandige parochie van Wagenberg van 26 Oct. 1796. De volgende dienstdoende R.K. geestelijken te Terheyden behooren, volgens ons bestek, vermeld te worden: Daniel Danielsen, die alhier herder was tusschen 1611 en 1625, en dapper kampte voor de vrijheid van Eeredienst, in die dagen onophoudelijk bedreigd; Adrianus Vossius; | |||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||
tijdens zijn verblijf - 1641-1657- werd de oude kerk den Onroomschen ingeruimd. Behalve zijne gemeente, bediende hij nog mede ter sluik de geloovigen van den omtrek, als van de Made, den Zevenbergschen Hoek, de Zwaluwen, enz. gelijk de overblijfsels van een oud Doopboek getuigen. In 1669 was te Terheyden Heer Jo. Bapt. van Nederven en in 1676 Michael van den Geloove, welke laatste bijna 50 jaren aan het hoofd der parochie heeft gestaan. (Vervolg en slot hierna.)
WIJDING EENER ALTAARHUIVE. - De beschrijving van het overhuifd Hoog-Altaar der St Ignatius-Kerk te Nijmegen in de laatste aflevering der Dietsche Warande uit de kerkelijke Courant overgenomen is later door mij in den vorm eener brochure uitgegeven. Ik heb daar toen eenige aanhalingen uit gezaghebbende kerkelijke schrijvers bijgevoegd, waaruit nader blijken kon welk hoog belang men oudtijds aan het Ciborium of de Altaarhuive hechtte. Van bijzonder gewicht scheen mij een eeuwenheugend document om door den beroemden Benediktijn Edmundus Martene in zijn werk ‘De Antiquis Ecclesiae ritibus’ bewaard. Het bevat eene plechtige wijding des ciboriums van het jaar 500. - In de brochure gaf ik slechts de vertaling; den lezers der Dietsche Warande echter zal het wellicht aangenaam zijn ook kennis te nemen van den latijnschen tekst. Ik geef hier dus beiden.
Ciborie-Wijding.
| |||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||
Aldus bij Martene, Tom. II, Lib. II, c. XIX, p. 294. Ed. Vexet. Het hoofddenkbeeld, dat door gansch deze liturgie heenspeelt, is de overeenkomst, die men bespeurde tusschen het ciborium en de Verbonds-arke. Deze opvatting is niet ongewoon bij de kerkelijke schrijvers. Zoo lezen we bij Robertus Sala het volgend citaat uit de Theoria Rerum Ecclesiasticarum of Expositio liturgica, | |||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||
d.i. verklaring der liturgie van S. Germanus, Patriarch van Constantinopel, deze moge dan, zoo als de geleerde liturgist aanteekent, de oudere of de jongere geweest zijn: ‘Est item (ciborium) zoo schrijft Germanus, Est item et secundum Arcam illam Testamenti Domini, in qua praecepit Deus fieri duo cherubim, utrinque tornatilia, nam Cib est Arca, Orium illuminatio aut lumen Dei.’ ‘Het Ciborium is ook naar de gelijkenis der Verbonds-arke des Heeren gemaakt, boven welke arke God beval, dat twee Cherubijnen zouden geplaatst worden; want Cib beteekent arke en Orium beteekent verlichting of licht Gods.’ F. Heynen, Pr.
OVER BILDERDIJK. - Een onbekende X kondigt, in het verdienstelijk tijdschrift De Eendracht, de Nederlandsche Gedichten aan, met Aanteekeningen toegerust door wijlen Prof. J. David. ‘Het is immers (!) bekend,’ zegt X, ‘dat de bewondering voor Bilderdijk bij Prof. David een soort van literarisch fetichism was geworden. Niet alleenlijk wordt dan ook hier de dichter Bilderdijk tot de wolken verheven, maar Prof. David zweert nog altijd bij den taalkundige Bilderdijk, ofschoon sedert de werken van Bopp, Grimm, Schleicher, Pott, De Vries, Te Winkel, enz., een nieuw licht voor de Germaansche philologie is opgegaan, hetwelk ons aantoont, dat in taalkunde Bilderdijk op een dwaalspoor was versukkeld, en ons zijne hersenschimmen voor onbetwistbare waarheid wilde opdringen. Het spijt ons echter dat in ons vaderland velen dit dwaalspoor nog blijven volgen, en dat, om slechts eenen enkelen onder onze schrijvers te noemen, de heer Schuermans, bij het samenstellen van het Vlaamsch Idioticon bij geene nieuwere betere leermeesters is te rade gegaan.’ Het is jammer, dat X, alvorens dezen raadslag uit te brengen, zich het gezegde van Alexander Pope niet herinnerd heeft: ‘A little learning is a dang'rous thing’ -
dan toch waren wij van een zoo kwalijkluidend oordeel waarschijnlijk verschoond gebleven. ‘Bilderdijk, op een dwaalspoor versukkeld’ - Bilderdijk, versukkeld! De man heeft nooit een regel van Bilderdijk gelezen. Adelaars plegen niet te sukkelen; dat laten zij voor | |||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||
uilen, bij klaarlichten dag, over. Indien X zijn onderwerp meester ware geweest, zoû hij ook geweten hebben wat men ter handhaving van Bilderdijks roem, tegenover de verwaandheid der zoogenaamde ‘historische school’, heeft ingebracht. Niemant, die zijn vijf zinnen heeft, zal meenen dat hij bij Bilderdijk een chronologiesch overzicht der taalvormen vinden zal; dat zoekt hij er niet; Bilderdijk geeft de synopsis der taalwording in de menschelijke ziel, en licht dit met duizenden van voorbeelden, met honderd-duizend treffende analogismen toe. Die bij Bilderdijk de chronijk der taal zoekt, doet even dwaas als die van Mozes de natuurkunde wil leeren. Nu is het echter zeer opmerklijk, dat even als de eigenlijk gezegde natuurvorsching in 't algemeen de bijbelsche natuur-détails bevestigt, zoo ook de nasporingen der taalverschijnselen in historische orde zeer dikwijls de formulen van Bilderdijks anthropologische taaltheorie bevestigen. Bij de dichterlijke fakkels, door sukkelaars als Willem Bilderdijk ontstoken, kan de ‘taalkunde’, liever de ware taal-kennis niet anders dan winnen. Maar het mooiste van de geheele zaak is - da mijn oude vriend David juist zeer weinig ophad met Bilderdijk als taalkundige, en dat ons-beider vriend De Vries een enkelen taalparadox van Bilderdijk hooger stelt dan menig dik boek door taalgeleerden van den stempel der X-en geschreven. A.Th.
EEN GOEDE LES VOOR - DEN ZELVEN BILDER-DIJK. - Hij zegt uitdrukkelijk: ‘Zijt meesters van de taal, gy zijt het van 't gemoed’.
Zeker geacht dagblad predikt eene andere leer, en toont aan, dat Bilderdijk ongelijk heeft. Ik had in de koerant ‘de Tijd’ eene beschouwing over het onlangs verschenen Pius-Album aangeboden, en bij die gelegenheid betreurd, dat zoo vele vereerders van den Paus een minder aesthetischen weg bij het brengen hunner offers inslaan, dan door de medewerkers aan dezen bundel werd betreden: ik duidde daarbij aan de would-be gerijmde ‘bijschriften’ der bijdragen tot 's Pausen St-Nikolaasgeschenk en tot de kosten van het Vatikaansch Koncilie. Ik betreurde, dat ‘ongeletterden’ zich aanmatigden vaerzen te willen maken niet alleen, maar ze in eenige duizenden exemplaren te doen afdrukken. Dit was eene ‘letterkundige pretentie’, die mij hoogst wraak- | |||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||
baar voorkwam, en die niet te wettigen was door den twijfel, of sommige bijdragen achter-wege zouden gebleven zijn, indien de Muzen der milde gevers aan de deur gezet waren. Het door mij bedoelde blad nu zegt, dat het werklijk ‘versmaat’ is, waarin die bijschriften gekleed zijn; zegt verder, dat zij ‘tegen letterkundige kritiek uit hun aard gevrijwaard zijn’, en besluit met te zeggen, dat zij geene, ‘niet de minste letterkundige pretentie maakten’. Vrage: waaraan men zien kan, of een gedrukt en in de koerant gezet stuk ‘letterkundige pretentie’ maakt? of dingen, die blijkbaar voor een goed gedeelte voortkomen uit le désir de se voir imprimé, om die reden ‘tegen letterkundige kritiek gevrijwaard zijn’? veider: waarom lieden, die geen koks zijn, lange messen willen dragen? Aan zijne verdediging der bijschriften voegt het blad eindelijk de opmerking toe: - dat in vele dezer, ‘hoe gebrekkig ook van vorm, een diep, warm en innig gevoel vonkelde,’ ‘zoo als het blad in menig korrekt vers van vermaarde en taalkundige dichters zeer dikwijls te vergeefs gezocht heeft.’ Men ziet, er is hier geen wrevel in het spel, en de taalkundige katholieke dichters krijgen een gevoelige les, met en benevens den grooten meester Willem Bilderdijk. 't Is te hopen, dat de wenk van het blad blijken zal geen paerel voor de zwijnen te zijn geweest. A.Th.
ENGEL-BEWAARDER. - De ‘Spectator’ heeft dezer dagen getracht er den ‘Tijd’ te laten inloopen: door hem te vragen: of een Godloochenaar iemant was die God loochende, of een God, die loochende. De ‘Tijd’ had namelijk het woord Engelbewaarder gebruikt, niet in den zin van iemant die Engelen bewaart (gelijk kamerbewaarder, gevangenbewaarder, een custode van gevangenen en kamers is), maar, zoo-als doorgaands, in den zin van Engel, die tevens Bewaarder of Bewaker is. De ‘Spectator’ hield het voor eene gebrekkige vertaling uit het Fransch. Aan den ‘Spectator’ zitten (ook nog na de dood van Bakhuizen) knappe lieden: maar de taalkennis zit er niet dik op. De ‘Tijd’ heeft, naar dagbladentrant, zich de moeite niet gegeven den ‘Spectator’ volledig te woord te staan: maar de vraag naar de letter opvattende, geandwoord: gij wilt weten, of een Godloochenaar iemant is die God loochent, of een God, die loochent: konsulteer prulschrijvers: zijn dat prullen, die schrijven, of schrijvers van prullen? Misschien | |||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||
heeft de ‘Tijd’ voorbedachtelijk een woord gekozen, dat eenigermate in 't geval van Engel-bewaarder verkeert: daar men ook een mensch, wel een prul noemt, en dus prulschrijver (maar dan prul-schrijver) als schrijvend prul zou kunnen definiëeren. Het waarschijnlijkst is echter, dat de ‘Tijd’ geen tijd had te andwoorden, en zich daarom met een franschen slag van de zaak afmaakte. De ‘Spectator’ was zeer gefundeerd, in zijne opmerking. Hij had echter het woord Engelbewaarder niet, in den bedoelden zin, behooren te veroordeelen; maar te voltooyen, door er een verbindingsstreepjen in te plaatsen. De ‘Spectator’ kent toch wel een Koningin-moeder, een Kommies-redakteur, een Grootvorstthroonopvolger, een Prins-Bisschop (het woord Paus-Koning hoort hij niet gaarne; God-Mensch nog minder). Maar dat zijn toch geene moeders van Koninginnen, noch throonopvolgers van Grootvorsten, niet waar? Engel-bewaarder is das een bekende vorm. Ange gardien daarentegen heeft niets met eene reine mère enz. te maken: gardien is daar adjektief. Verg. de ‘Dict. de l'Académie’. A.Th.
DE HEER POLAK, KOMMANDEUR VAN DE ORDE VAN ISABEL LA CATOLICA. - Den Heere Felix Polak is vergunning gegeven het kommandeurskruis aan te nemen en te diagen van de Spaansche Isabel-Orde. Dit vinden wij zeer eigenaardig. In vroeger eeuwen hadden Joden, die niet schrijven konden, de pudeur zich niet te teekenen met een kruisjen, maar met een nulletjen of ander merk. Onze moderne mede-Hollanders van het Israëlitische ‘Kerkgenootschap’ begrijpen dat anders: zij roemen blijkbaar in het kruis; zij rekenen het zich een verciersel. De met lof bekende staatsman Godefroi betuigde zijne ingenomenheid met de ‘christelijke’ deugden, waartoe, volgends de Nederlandsche Wet, ook de Joodsche kindertjens behooren te worden opgeleid. Zeker ander Joodsch Heer heeft het ongehoorde gedaan, om Ridder te worden van het H. Graf. Specialiteiten als de Heeren Wiener, Calisch, Dentz, Polak en andere rekenen het zich een zoet voorrecht de kleuren te dragen van de Vorstin, die, wel is waar, Amerika heeft doen ontdekken (eene taak, die zoo min als het uitvinden van het buskruit, met vertrouwen aan zekere Ridders harer orde had kunnen worden overgelaten); maar zij heeft ook vele exkluzieve voorstanders van het Oude Testament (plus de Talmud) als Sint-Lau- | |||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||
rensen laten behandelen: een rooster-procédé, dat gesymbolizeerd en vereeuwigd wordt door het plan van het Paleis des Eskuriaals. Ziet! dat is, dunkt ons, de ware verdraagzaamheid: eene hoogte, waartoe Spinoza zich niet heeft weten te verheffen; zich te cieren met herinneringsteekens, met symbolen van de tegenovergestelde richting waar men toe behoort: in éenen adem te roepen: ‘Leven de Hoekschen en Kabeljaauwschen; leven de Heidenen en Christenen; leven God en de Duivel; leven het Christianisme en het Atheïsme! Leve alles! Alle leer is even goed; alle leer is waar; alle feit is rechtvaardig; al wat elkaâr uitsluit kan naast elkaâr bestaan, en steunt elkander; maakt elkander mogelijk, noodzakelijk, heilzaam. Leve de krankzinnigheid, de eerloosheid. Leve alles! want alles is éen pot nat! Résumons: leve het Liberalisme! M. | |||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||
Bloemen-beelden.I.
Seringen. Lieve gedachten, vol vergenoeging,
Ruischen uw takjes ons tegen: gewis
Vreugdvolle toekomst, aangenaam heden!
Bij u vergeten wij 't leed van 't verleden...
Gij schept ons beelden weêr nieuw en weêr frisch.
Vrolijk als 't waayen der bigglende bloemen
Op hunne buigzame pluimende steel,
Spreekt gij tot ons van vernieuwing van 't leven,
't Schittren der zonne en van prachtvolle dreven,
Groene bosschaadjes, zoo rijk en zoo veel.
O gij vermoogt fantaziën te kweeken,
Die door den winter haast gingen te loor.
Lagen we in stof en papieren verzonken -
Gij blaast in 't dicht-vuur en rakelt de vonken...
Fraaye seringen, ik dank er u voor.
II.
Primulaveris. Eersteling, die naauw geboren
Soms de Maartsche sneeuwvlok tart,
Lieflijk beeld van 't uitverkoren
Vroeg reeds Godsdienstminnend hart.
| |||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||
Alles zijt ge, op 't aardveld prijkend,
Na des winters duistre nacht,
Voor geen roos noch anjer wijkend,
Méer dan laatre bloemenpracht.
Stroomt de beê van 't frisch geweten
Vroeg, reeds vroeg, tot God den Heer,
't Eerst gebed wordt nooit vergeten,
't Stijgt al klimmend meer en meer.
Daarom zijt gij ons, te midden
Van de weinge, lief en goed,
Beeld van 't eerst en vurig bidden
Van een jeugdig vroom gemoed.
III.
Viooltjes. Zusterliefde, stil genieten,
Ver van pracht en bont gewoel,
Tranen, die door vreugde vlieten,
Paerlen van het diepst gevoel.
Lieflijke eenvoud, innig leven,
Stille deugd en Godsdienstzin,
Vreugde en ernst in één geweven,
Helpend hart en naastenmin.
Dit en meer nog tintelt bevend
In de geuren rijk en zoet,
Die op 't kleine bloembed zwevend,
Spreken tot het rein gemoed.
| |||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||
IV.
Juffertjes in 't Groen. 1.
Aardige deernen
Vrolijk en blij,
Tripplende voetjes,
Plaagziek en vrij.
2.
Zedig en olijk,
Vriendlijk en goed;
Stoorloze vreugde
Woont in 't gemoed.
3.
Blank als uw blaadjes
Blinken in 't groen,
Zóó is hun leven,
Eén bloemfestoen.
V.
Steekneusjes. Waanwijze vrouwen, nuffige meisjes,
Puntige woordjes fluks op de tong,
Bitsige blik, pedante gezegden,
Machtig onaardig, bij oud en bij jong.
Krachtige zielen, geëmancipeerden,
IJdele vrucht van den geest onzer tijd,
Vrouwen en meisjes, helaas! ter catheder,
Voerende als mannen een heftigen strijd.
Dit en veel meer nog verhaalt ons het prikken,
Diep uit het hart van u, aardige bloem!
Zaliger tijd, zoo ze aan U niet gelijken,
Stil onbekend zijn is vrouwen hun roem.
VI.
Hoe langer, hoe liever. 't Schetst ons een troepje vrolijke kinderen,
Jokkend en spelend gelegerd in 't veld,
| |||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||
Dartlend en zwierend als zwevende vlinderen
Buitlend en tierend met vreedzaam geweld,
Enkel genot, door geen zorgen gekweld.
't Heden is alles; 't speelveld hun waereld;
't Wicht van de toekomst, zij kennen het niet;
Al wat zij zien is met goudstof bepaereld;
Hun onbewustzijn bedekt het verschiet;
Waren zij menschen, zij kenden verdriet.
Speel maar! speel voort! voelt gij, bij het ontwaken,
Ook als alle andere weemoed en pijn,
Rijpt uw verstand, ziet gij waereldsche zaken
Naakt en ontdaan van begoochlenden schijn, -
Gij zult er ons niet te minder om zijn.
VII.
Asters. Schoone herfst, na 't werkzaam leven;
Heldre zon op 't gelend loof;
Rust en weemoed, zacht verweven;
Kalmte, ontkiemd uit vast geloof.
Stil geneucht van zilvren hairen,
Helder zien van 't scheemrend oog,
Wilde hartstocht, heengevaren,
Vrij van hoop, die vaak bedroog.
Vruchtbare oogst, na 't moeizaam zaayen
Slechts den vlijtigen bedeeld,
Blij verzaamlen, vreedzaam maayen -
Teekent ons dit bloemenbeeld.
27 Maart, 1864.
Gertrudis C.
|
|