Dietsche Warande. Jaargang 9
(1871)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afstamming van het geslacht Van Berkel.In het tijdschrift Nederland heeft men mijne jongste studie op het oude Regentengeslacht der Van Berkels opgenomen. Ik kon van dat orgaan, hetwelk in de eerste plaats voor het vermaak van de meerderheid zijner lezers te zorgen heeft, niet vergen, dat het aan eene betreklijk kleine hoeveelheid legendarische en historische klokspijs een te bezwarende alliaadje van genealogische wetenschap zoû toevoegen: nochtans je doibs faire mon faict, en dat is, in de laatste jaren, vooral tot het bizondere trachten door te dringen, om van daar, met Gods hulp, op te klimmen tot het algemeene. Het algemeene is nu reeds zoo veel tijdperken lang le chemin battu voor lezers en leeraars, dat de verveling, onafscheidbaar van zulke eentonigheid, den wensch al verklaren zoû ook de paden te onderzoeken die zich bezijden den heirweg slingeren. Maar bovendien - die hoofdweg-zelf wordt pas gekend, wanneer men hem van de omringende heuvelen kan waarnemen; de beken, die hem doorsnijden, behooren tot hare bronnen te worden nagespoord, - dit doet met te meer vertrouwen den dorstigen reiziger de hand in haar afstrekken; de beoefening van de bizonderheden der streek kan er ons ook toe brengen het gebaande spoor voor goed te verlaten, een nieuwen, breederen, schaduwrijker weg te kiezen, en onze reisgenoten op te wekken dien tot hoofdweg te verheffen. Hoofdweg intusschen moet er zijn en blijven; tot dien moeten wij steeds te-rug-keeren: want wij zijn, in de eerste plaats, ja, kinderen (Gods), maar in de tweede, de naaste aan deze, broeders, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menschen, dat is denkende, liefhebbende wezens, aan wezens van gelijke beweging verbonden: alle individualizeeren moet weer op verbinden, op socializeeren uitloopen, en vooral moet dit komen ter gunste van den tijdgenoot. Meer dan ooit ondervraagt men de gedenkftukken van het verledene; meer dan ooit behoort dit te geschieden om het bewijs te leveren, dat ons Popes leer in het hart is geschreven: The proper study of mankind is man.
Van het bizondere moeten wij weêr opwaards naar het algemeene: van de onderdeelen eens kunstwerks, ons door de eeuwen nagelaten, moeten wij opklimmen tot het kunstwerk-zelf, van het kunstwerk tot de omringende waereld, waarin het gemaakt is, en van die omringende waereld in 't verledene moeten wij voort naar het levende heden. Ieder is gebonden door zijne antecedenten: wel hem dien ze aanleiding geven om zijne beftemming steeds meer en meer te naderen. Niet slechts door enkele personen, ook voor geslachten is het goed te weten van waar ze komen; des te helderer zal hun de geheimnis worden, waar ze heen moeten. Bovendien - een geslacht bestaat uit leden, een volk uit geslachten. Laat ons de genealogie beoefenen: de politiek zal er wél bij varen. Laat ons echter breken met de tradities der liefhebberij. Kurioziteit is een woord, dat uit ons woordenboek behoort gebannen te worden. Oudheidkunde, in dézen zin, even zeer. Te-recht heeft Napoleon de IIIe, op zijne ten-toon-stelling, boven den inventaris der oudheidliefhebbers het naamschild geplaatst: Histoire du travail. Er hoefde schier niets meer bij: om dat, van ouds, de mensch, arbeidende, zich openbaarde ook als aesthetiesch schepsel. De voortbrengselen en werktuigen der nijverheid droegen van ouds den stempel van het Schoone, althands het kenmerk, dat het aesthetiesch vermogen had medegewerkt. In onze misdeelde tijd is dat niet altoos meer het geval. Men neemt volkomen genoegen met den aanmatigenden krummelstijl der telegrafie, met de onvormen der architektenluim, met kunst en comfort, die meer het schoone en zoete vóorwenden dan uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drukken en in 't leven houden. Het voorbeeld der vaderen zal weldoend op onze vereelte harten werken. En wat we voor den kunstzin doen, moeten we voor den waarheidszin en voor het zedelijk en materieel goede niet nalaten. De historie moet beoefend worden; moet ons verheffen met hare harmoniën; moet ons leeren met hare slotsommen, moet ons africhten met hare ondervinding, om het lot van ons en onze medeschepselen zoo veel mogelijk te verbeteren. Beoefenen wij daarom de geschiedenis der geslachten zoo veel mogelijk in hare oorspronklijke voorwerpen. Al wat ons van iemants eigen hand toekomt heeft zijne waarde, ter kenschetsing van den persoon; al wat niet geschreven werd met het oog op de drukpers heeft het vermoeden van oprechtheid in zijn voordeel en daarmeê van verdubbelde waarde.
Mijne tegenwoordige genealogische bijdrage over de familie Van Berkel is drieledig. Ten eerste geef ik een vrij volledigen staat van de Bossche en Rotterdamsche afstamming, met bijblad voor de Delfsche, en blazoenlijst; ten tweede een brief met faksimilee eener handteekening; ten derde eene mededeeling, die er alleen maar door zekere aanhuwelijking in verband meê staat, maar, mij dunkt, in de ‘D. Warande’ zeer op hare plaats is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De genealogie.Er is geen grooter verwarring denkbaar dan in de mij bekende 4 geslachtlijsten der Van Berkels gevonden wordt. Die van Ferwerda, de eenige gedrukte, is wel de slechtste van allen. Wat hier uit hem wordt bijgebracht, staat tusschen texthaakjens. De tegenwoordige Genealogie is opgemaakt uit de Schepenlijsten van Butkens, vergeleken met die van Cuperinus en Oudenhoven; uit de regeeringslijsten in de bekende beschrijvingen van Rotterdam; uit de genealogiën van Balen (Dordrecht) en uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die van de geslachten Boel, van Waesberghe en Hogendorp; uit de quartieren, voorkomende op de grafsteenen, glasschilderingen en cabinets d'armoiries, gesticht door de Van Berckels; uit zekere MS.-extrakten van Cijnsboeken en andere N.-Brab. registers, door Mr R. Bon van Breugel Douglas meêgedeeld aan (nu wijlen) mijn geachten vriend Dr C.R. Hermans; uit de geauthentizeerde opgaven van Pieter van Berkel (15e Gen.) en Theod. Victor van Berckel (18e Gen.); uit doop- en begrafenisakten der stad Delft: een en ander getoetst aan andere geschiedbescheiden en aan de overweging der mogelijkheid, dat ook zulke monumenten door de ijdelheid der oprichters verfraaid (d.i. vervalscht) worden. Voords is daar bijgevoegd wat in de 3 MS.-genealogiën, die ter beschikking waren, niet blijkbaar verkeerd was. En ondanks al die nasporingen kan deze Genealogie op geen hooger titel dan bescheiden ‘ontwerp’ aanspraak maken. Er zijn waarschijnlijk nog misstellingen in; maar ik weet ze niet te verbeteren. Proeft en beoordeelt het hiertegenover geleverde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blazoensaanduiding van geslachten, aan de Van Berkels verzwagerd, tot en met de 21e generatie.Met deze wapenvermelding bedoel ik, in zonderheid, bij naamsgemeenschap tusschen verschillende familiën, aan te wijzen welk geslacht bedoeld wordt. De blazoenen zijn meerendeels ontleend aan gedenkstukken, maar ook aan bloote opgaven in de papieren der Van Berkels gevonden. Alvorens men zich op de hier gegeven blazoneering geheel verlaat, is het raadzaam haar met het zoo hoogst verdienstelijk Nobiliaire van den Heer Rietstap te vergelijken. Waar ik hier of daar van hem afwijk, bestond daar natuurlijk reden voor: maar latere nasporingen kunnen, bij verschil, wellicht zijne opgaven rechtvaardigen. Waar ik niet met grond kon aannemen, dat in de geslachttafel déze niet géne familie (van gelijken naam) bedoeld werd, heb ik geen wapen opgegeven. Voor 't gemak van 't overzicht, vermijd ik de kunsttermen, en met afwijking van onzen goeddeels uit het Fransch ontleenden blazoneerstijl, volg ik meer het nederl. gebruik der XVIe E. Ik noem vasche dan ook balk, in over-een-stemming met (bande) rechtsche en (barre) linksche schuinbalk: rechts en links van 't schild-zelf (niet van den toeschouwer) verstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De brief.Hij is van de hand van den Rotterd. Schepen, die in 1678 zijn adel heeft doen erkennen, en dan ook niet oneigenaardig dit schrijven aan den bekenden oudheidkundige Cornelis van Alkemade sluit met een volzin, die getuigt van zijne belangstelling in heraldiek.
Adres:
Myn Heer Myn Heer Cornelis Van Alkema.
Mijn Heer
De reden, waaromme ik de keuren etc. van Rijnland van UEd Geb versocht is: dat ik myne Laan gants niet vrij konnende hebben, omdat de werv van Hr. Schas, verkoper daartegens aankomt sonder afgeheijnt te sijn als met een slecht hecken omtrent 3½ voeten hoog, daardoor de kinderen en vorder een yder in myne Laan komen konnen en oock komen, Ik hem aangesproken heb om een gemeyne Heyning op beyder gronden half en half te laten stellen: waartoe ik syn E onwillig vinde en heb tot antwoord gekregen, dat het slecht Hecken voor Hem goed genoeg was. In Onse stad sijn, volgens Ordonn̄n. op 't stuck van 't Ree trecken, Bueren gehouden tot wedersydse bevrying een muyr of Heyning ten minsten tot seeckere hoogte op gemene kosten op te halen. Ik hadde gehoopt, dat ik in gemelte keuren diergelyck Reglement soude hebben gevonden; doch vinde niets diergelycx, als alleenlyck in de aanteykeningen op 't CLe articul van de Costuymen van Rynland pag. 368 ‘dat de tuijnen met een houte schutting tot bevryinge gemeenlr ter hoogte van seven Roede voeten wt het vlack der aarde van den anderen gescheyden worden. Ik bidde UEd gedienstelyck my te willen adviseren 'tgene UEd daar omtrent bewust sijt: en indien ik mochte recht hebben om synE, onwillig synde, daar toe te constringeren, hoe best 't selve soude werkstellig maken, alsoo ik meyne, dat SynE. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als synde Advocaat en in̄n Hage wonende, onder de Iurisdictie van̄n Hove gehoort. Ik bedanke UEd seer wegens 't Leenen van dese beyde quartainen: die ik hier nevens wederom sende, sullende met UEd permissie den Boomgaerd der Wapenen noch wat onder my behouden. Ik blyve Myn Heer UEd. verplichte Dienaar Het oorspronkelijke van dezen ongedagteekenden brief is voorzien van het wapen in rood lak; het schild wordt vastgehouden door de wilde-mannen, welke bij het blazoen der Van Berkels, federt de XVIe Eeuw, behooren, en is gedekt met den helm, die twee blaauwe olifantssnuiten tot verciering heeft. Een andwoord in potlood van Alkemade (over de hekkenquaestie) staat op de keerzijde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Proces-verbaal van den sekretaris Houwert,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de oude leer zich ook bij de utrechtsche Houwerts vertoond heeft. Ik twijfel niet, of Martinus Van Berkel, grootvader van den Delfschen Burgemeester, huwde in Joanna Antonia Houwert eene geloofsgenoot; maar daar is meer. In de helft der XVIIe Eeuw was een Houwert Sekretaris van het Utrechtsche St-Pieterskapittel. Het spreekt dus van zelf, dat hij, ondanks zijn kanunnikscharakter, des Zondaags onder het gehoor te vinden was van een der rechtzinnige praedikanten in de aaloude St-Pieterskerk. Dit volgt uit den aanhef van het hier meê te deelen stuk, dat ik, naar een autograaf van de XVIIe Eeuw, uit de verzameling van den oudheidkundigen Heer G.J. van Heukelum, Pr., letterlijk kopiëer.
Ten versoeke van Vroetschap der Stadt Utrecht hebben heeren Deken en Capitule der Kercke (S ) Peters t'utrecht, doen afgraven t lege choor haerde (k)ercke, twelck omtrent vier voeten hoger was als de kercke, ende is opt midden van tselve choor op Donderdagh avont den 27 Novemn̄b 1656 bevonden eene rode hard stene kiste, gedeckt met een gelijcke Rode hard steen, bemetselt met twe laegen oude moppen, daar op een Blauwe gladde sarck rondom met een lyste gehouden, op welcke lijste met vergulde letteren geschreven was dogh door de aerde meest vdooft, soo dat niet konde gelesen worden, als aen t boven eijndt SS Baptiste Petro Paulo Lebuino ende aan t beneden eijndt Ao Mliij cui()ai a requies cat, in welcke kiste t lichaem (St)Ber(nulp)hi Bischopelyck gewaet met een silver kelckgen en̄n patena op de borste, en̄n daer by een ouden hoepringh, met een Bischoplijcke Staffe de welcke seer licht, als uijtgeteert, maar niet vmolmt was, 't opperste cleedt was Phioleth coleur Satijn Damast daar op eenige gouden pafsementen en̄n om t lijff gestrick een satijne Gordel (d)aaraan vier goudt en syde knoopgens, onder t hooft een wt geholde vier canten Duij steen in welcke holte een gedeelte van t hooft haeir met eenige aerdige vochtigheyt was gecleeft daar boven een lode plaetgen waar op den naem Sti Bernulphi met desselfs sterfdagh, en̄n wierde voorts wt die kiste in t by wesen van verscheyden Canonicken, gelicht't voorsz. kelkgen Patena, Ringh, en̄n Bischoplycke staffe, dewelcke tot d 4n Decemn̄b bleven in̄n bewaringe vanden Secretaris van voorsz. capn̄le, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alwaar di selve dagelycx met grote devotie van veele catholycken ook van andere nieuw gesinden wierden gesien, en̄n reliqua vant lichaem en̄n cledinge in een kiste bewaert Op Donderdag d 4 Decemn̄b is bij de heeren van voorsz capn̄le vstaen, dat d' voorsz. Ringh, kelckgen, Patena het ovblyff der staffe, alfoo die in veele stucken was gebroken, in de Archivis capln̄i souden werden geslooten en̄n voorsz. kiste mette reliquaem (sic) in deselve Rode hardsteene kiste gesoncken op deselve plaets daar die gevonden was, twelck alsoo geschiet is.
Ik herhaal: dat hier de sekretaris van een kapittel het woord neemt en het voert over de opgraving van relieken, bewijst niets tegen 's mans lidmaatschap van de ‘Publijcke Kercke’, in tegendeel, het is er een blijk van: want de Stichtsche Praebenden zijn sedert de XVIe Eeuw in handen der Hervormden. Maar hoe is nu te verklaren, dat die zelfde sekretaris den hoogsten prijs stelde op het bezit van een stukjen der beenderen, van het kazuifel en van het hoofdhaar des Heiligen en kunstlievenden Bisschops? En dit deed hij: want hij heeft voorzorgen gebruikt om dit gering deel der overblijfselen (aan de moederaarde onthouden) voor verlies en onteering te beveiligen. Hij heeft het, besloten in een klein monstrans, vermaakt aan eenen neef, die het bewaard heeft met ‘Ooms’ vingerling (waarschijnlijker Meuyes), waarop een mansportret in miniatuur prijkt van de tweede helft der XVIIe Eeuw, benevens 's Heeren Houwerts zilveren zegelstempel, aantoonend een gedeeld veld van onbekende kleuren, waarop een handboog en drie hoefijzers. Den 19n Juli 1829 draagt Johs Jacs Horn uit den Reek (in N.-Brab.) het reliek over aan zijn neef Johs Gers Horn, apotheker te Gorinchem, die het den 3n Sept. 1845 toekent aan zijn neef en nicht Geelen te Utrecht. Houwert had dus sterke katholieke sympathiën, en zijn nageslacht heeft wellicht tot de ‘Kerk van Rome’ behoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|