Aiol.
Les beaux esprits se rencontrent: voor eenigen tijd geleden ontving ik een paket, waarvan het zegel een schild vertoonde, d'azur à la mitre d'évêque d'or, accompagnée de trois gerbes du même. Ik ontsloot uit het omslag een artikel over den Roman d'Aiol. Ik vond in mijne brievenbus een ander paket, verzegeld evenzeer d'azur, maar aux trois oranges d'or, tigées et feuillées de sinople; het bracht mij een artikel - over den Roman d'Aiol. Aiol mag van geluk spreken. In een vroeger tijdperk is hem de eer te beurt gevallen door de pen der hagiografische Legende en door de harp van het Epos beurtelings gevierd te worden. Later valt hem - ofschoon niet onvoorwaardelijk bewonderd - eene veelvoudige behandeling in de fransche lettergeschiedenis ten deel. Eergisteren wijden twee voorname geleerden - Duitschers in verscheiden zin - hunnen arbeid aan een paar strookjens pergament, waar een allergeringst morceeltjen van Aiols lotgevallen, in middelnederlandsche vaerzen, op geschreven was: de doktoren F. Deycks en J.H. Bormans. Gisteren zonden (ieder voor zijn hoofd) de Heeren Dr W. Bisschop en E.W.L. Eyssonius Wichers (men heeft ze herkend aan hun blazoen) een stuk over den Ridder Aiol naar de ‘Dietsche Warande’. Ik heb recht noch lust Aiol zijn goed geluk te betwisten, en daar Aiol onder het schild der Drie Korenschoven weêr in een eenigszins ander kostuum verschijnt, dan onder dat der Drie Oranje-appelen, wil ik hem niet weêrhouden twee maal zijne opwachting bij de bezoekers der ‘Warande’ te maken.
A. Th.